In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de vaststelling van de WOZ-waarde van een appartement gelegen aan de [A-straat] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Bakker, had de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] verzocht om een WOZ-waarde vast te stellen voor het jaar 2015. De heffingsambtenaar heeft dit verzoek echter afgewezen, wat leidde tot een bezwaar en uiteindelijk tot deze hoger beroepsprocedure.
Het Hof heeft vastgesteld dat het appartement op 1 januari 2015 geen gebouwd of ongebouwd eigendom was, en dat er derhalve geen wettelijke grondslag was voor het vaststellen van een WOZ-waarde. De rechtbank had eerder een uitspraak gedaan die door het Hof is vernietigd. Het Hof concludeert dat er geen ongelijke behandeling is ten opzichte van andere gevallen waarin wel een onroerende zaak aanwezig was, en dat er geen rechtstekort bestaat, aangezien de belanghebbende toegang heeft tot een rechtsgang bij de burgerlijke rechter.
De uitspraak van het Hof is openbaar gemaakt op dezelfde datum als de mondelinge uitspraak, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenvergoeding toe te kennen, en de beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.