3.1Cardno heeft het hof verzocht het arbitraal vonnis te erkennen en verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging daarvan in Nederland. Het verzoek van Cardno steunt primair op het bepaalde in artikel 1075 Rv in samenhang met het Verdrag van New York en subsidiair op artikel 1076 Rv. CBI heeft verweer gevoerd waarop hierna zal worden ingegaan.
3.2.1De eerste vraag die ter beantwoording voorligt, is de vraag of dit hof relatief bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van Cardno tot erkenning en verlening van verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in Nederland. CBI heeft aangevoerd dat dit hof niet bevoegd is, omdat CBI niet bekend is met activa binnen de territoriale bevoegdheid van dit hof, laat staan activa waarop verhaal kan worden verzocht in verband met immuniteit van executie krachtens artikel 19 sub c jo. 21 lid 1 sub c van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen. Bij gebreke van executoriale vermogensbestanddelen dient de zaak ex artikel 1075 lid 3 Rv, artikel 1076 lid 7 Rv en artikel 269 Rv te worden verwezen naar het gerechtshof Den Haag, aldus CBI.
3.2.2Op grond van het bepaalde in de artikelen 985 en 1075 lid 2 Rv, is, voor zover in deze zaak van belang, relatief bevoegd het gerechtshof van het ressort waar de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis wordt verlangd. Voor het aannemen van deze bevoegdheid is niet vereist dat vaststaat dat de partij tegen wie het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging is gericht, binnen dat ressort vermogensbestanddelen heeft waarop een bij het arbitraal vonnis tegen die partij uitgesproken veroordeling kan worden verhaald, zoals vorderingen op derden woonachtig of gevestigd binnen het ressort. Evenmin is vereist dat de verzoekende partij door overlegging van een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag, een proces-verbaal van beslaglegging van een deurwaarder of door bekendmaking van de resultaten van door haar verricht verhaalsonderzoek, onderbouwt feitelijk over verhaalsmogelijkheden te beschikken in het ressort waar het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging wordt gedaan. Voldoende is dat de verzoekende partij verlangt het arbitraal vonnis in dat ressort ten uitvoer te leggen en, als dit wordt betwist, dat zij het bedoelde verlangen toelicht op een wijze waaruit de aannemelijkheid ervan blijkt.
3.2.3Cardno verlangt tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in het ressort Amsterdam. Dit verlangen heeft Cardno toegelicht door erop te wijzen dat het gaat om beoogde derdenbeslagen onder verschillende financiële instellingen die in Amsterdam gevestigd zijn. Op deze wijze is voldoende aannemelijk gemaakt dat Cardno daadwerkelijk de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in het ressort Amsterdam verlangt, zodat dit hof relatief bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot verlening van verlof tot tenuitvoerlegging daarvan. Noch artikel 985 Rv, noch artikel 269 Rv, waarop CBI zich mede beroept, eist dat Cardno de vorderingen of andere vermogensbestanddelen waarop zij zich zou willen verhalen, nauwkeuriger aanduidt dan zij heeft gedaan. Een dergelijke eis ligt ook niet in de rede gelet op het risico van frustratie van verhaalsmogelijkheden. Immuniteit van executie van CBI is geen grond voor weigering van het gevraagde verlof. Of van immuniteit van executie sprake is, kan pas blijken in een concreet geval van tenuitvoerlegging. Het voorgaande brengt mee dat het verweer van CBI dat dit hof relatief onbevoegd is, faalt.
3.3.1Het arbitraal vonnis is, zoals gemeld, gewezen in Frankrijk. Zowel Nederland als Frankrijk zijn partij bij het Verdrag van New York. De bepalingen van het Verdrag van New York zijn daarom van toepassing bij de beoordeling van het verzoek. Artikel III van het Verdrag van New York bepaalt dat iedere verdragsluitende staat (in dit geval Nederland) onder de in het verdrag opgenomen voorwaarden scheidsrechterlijke uitspraken als bindend zal erkennen en deze ten uitvoer zal leggen overeenkomstig de regelen van rechtsvordering geldend in het gebied waar een beroep op de uitspraak wordt gedaan (in dit geval Nederland).
3.3.2Op grond van artikel 1075 lid 1 Rv kan een in een vreemde Staat gewezen arbitraal vonnis waarop een erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag van toepassing is, op verzoek van een der partijen, in Nederland worden erkend en ten uitvoer gelegd. Artikel 1075 lid 2 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat de artikelen 985 tot en met 991 Rv van overeenkomstige toepassing zijn voor zover het verdrag geen afwijkende voorzieningen inhoudt en met dien verstande dat het gerechtshof in de plaats treedt van de rechtbank.
3.3.3Bij het verzoekschrift is een gecertificeerd afschrift overgelegd van het arbitraal vonnis, alsmede een gecertificeerd afschrift van de overeenkomst waarin het arbitraal beding is opgenomen, waarmee is voldaan aan hetgeen is voorgeschreven in artikel IV lid 1 aanhef en sub a en b van het Verdrag van New York. Artikel IV lid 2 van het Verdrag van New York schrijft evenwel voor dat de partij die de erkenning en tenuitvoerlegging verzoekt een gecertificeerde vertaling in het Nederlands van het arbitraal vonnis en van de overeenkomst waarin het arbitraal beding is opgenomen overlegt. Vaststaat dat Cardno dat niet heeft gedaan. Het hof zal hieraan echter geen consequenties verbinden op grond van het volgende. CBI heeft het arbitraal vonnis en het bestaan en de inhoud van de overeenkomst waarin het arbitraal beding is opgenomen niet betwist. Er bestaat daarom geen aanleiding om aan het bestaan en/of de inhoud van het arbitraal vonnis en de overeenkomst waarin het arbitraal beding is opgenomen te twijfelen. Het hof merkt ten slotte nog op dat op de (enkele) niet-naleving van artikel IV lid 2 van het Verdrag van New York geen sanctie staat. Waar het om gaat is of het arbitraal vonnis en het bestaan en de inhoud van de overeenkomst waarin het arbitraal beding is opgenomen kunnen worden vastgesteld door de rechter aan wie de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis wordt gevraagd en dat is hier het geval. De betreffende documenten zijn in het Engels overgelegd en bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van het hof hiermee worden volstaan.
3.3.4Verder heeft Cardno aan het hof het deurwaardersexploot van oproeping door Cardno van CBI overgelegd. Hiermee is voldaan het vereiste van artikel 1075 lid 2 Rv gelezen in samenhang met artikel 987 lid 3 Rv.
3.3.5Daarnaast stelt het hof vast dat het gaat om een arbitraal vonnis dat uitvoerbaar is in het land waarin het is gewezen, Frankrijk. Hiermee is voldaan aan het vereiste van artikel 1075 lid 2 Rv gelezen in samenhang met artikel 986 lid 2 Rv.
Strijd met de openbare orde?
3.4.1CBI heeft in haar verweerschrift een beroep gedaan op de weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel V lid 2(b) van het Verdrag van New York, op grond waarvan het hof het gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging kan weigeren als de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde. Daarnaast heeft CBI een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 1076 lid 1 onder B Rv, op grond waarvan het hof het gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging kan weigeren als de erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in strijd zou zijn met (internationale) openbare orde. CBI heeft hiertoe uiteenlopende gronden aangevoerd die zich lenen voor een behandeling volgens de volgende onderverdeling:
Materieel bedrog (fraude); en
Procedureel bedrog (schending hoor en wederhoor, equality of arms en partijdigheid arbiter).
3.4.2Allereerst heeft CBI met een beroep op het Wells/Bariven-arrest (ECLI:NL:GHDHA:2019:2677) gesteld dat het hof zonder terughoudendheid moet onderzoeken of de overeenkomt tot stand is gekomen onder invloed van fraude. Het hof volgt CBI hierin niet. De Hoge Raad heeft in het Yukos-arrest van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1645, r.o. 5.4.9) wederom uitdrukkelijk bevestigd dat slechts twee uitzonderingen bestaan op het vereiste van terughoudendheid: ‘
Bij de beoordeling van de vernietigingsvordering dient de rechter – behoudens voor zover deze vordering erop is gebaseerd dat een geldige overeenkomst van arbitrage ontbreekt of dat in strijd met hoor en wederhoor is gehandeld – terughoudendheid te betrachten.’
Nu geen sprake is van deze twee uitzonderingen dient het hof wel degelijk terughoudend te onderzoeken of de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van fraude.
Materieel bedrog (fraude)
3.4.3Met betrekking tot het materiële bedrog, zijnde de fraude, heeft CBI – samengevat weergegeven – aangevoerd dat (i) de overeenkomst onder invloed van fraude c.q. bedrog tot stand is gekomen en (ii) de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen als er geen sprake was geweest van de fraude. CBI heeft in dat kader – samengevat weergegeven – aangevoerd dat (a) Cardno geen adviesbureau met relevante ervaring was en niet gelieerd was aan Cardno International, (b) Cardno – hoewel zij en Meinhardt op grond van de overeenkomst samen aan het project moesten werken – Meinhardt opzettelijk heeft buitengesloten van deelname aan het project, (c) Cardno valse facturen waarin Meinhardt medewerkers zijn opgenomen heeft ingediend en (d) er onregelmatigheden zijn aangetroffen in facturen ten aanzien van een ‘
off-site’-team. Ten slotte betaalde Cardno aan twijfelachtige onderaannemers, (e) USD elf miljoen aan Alfa Consult en (f) USD 346.371 aan RDA Ghobn Group, aldus CBI.
3.4.4Op grond van het bepaalde in artikel V lid 2(b) van het Verdrag van New York kan het hof het gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging weigeren, als de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde. Op grond van artikel 1076 lid 1 onder B Rv kan het hof het gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging weigeren, als de erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in strijd zou zijn met (internationale) openbare orde. De internationale openbare orde is daarbij een enger begrip dan de Nederlandse openbare orde. Voor materieel bedrog zijn de in Nederland geldende maatstaven te vinden in de dwingendrechtelijke regeling van herroeping, zoals opgenomen in artikel 1068 lid 1 onderdeel a Rv voor arbitrage. De grond is beperkt tot bedrog dat ná de uitspraak is ontdekt omdat het in arbitrage ook bij ontdekking in een laat stadium van het arbitraal geding mogelijk moet worden geacht arbiters op het bedrog te wijzen.
3.4.5Tussen partijen is komen vast te staan dat CBI op het moment dat zij op 14 juni 2021 bekend raakte met de arbitrageprocedure al bekend was met de verwijten sub (a) tot en met (d). Op 17 augustus 2022 ontving CBI Cardno’s
Submission on quantumen wist zij, althans hoorde zij te weten, van de verwijten sub (e) en (f). De arbitrage is vervolgens gesloten op 13 december 2022. CBI heeft er evenwel voor gekozen zich tot 1 januari 2023 niet bij het scheidsgerecht te melden en geen van de klachten (a) tot en met (f) aan het scheidsgerecht voor te leggen. Nu derhalve geen sprake is van bedrog dat na de uitspraak is ontdekt kan deze grond niet tot weigering van de exequatur leiden.
Procedureel bedrog (schending hoor en wederhoor, equality of arms en partijdigheid arbiter)
3.4.6Met betrekking tot het procedurele bedrog (schending van hoor en wederhoor, equality of arms en partijdigheid van de arbiter) heeft CBI – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het weigeren door de arbiter van het beoordelen van de fraudeaantijgingen door CBI resulteert in een schending van hoor en wederhoor en van equality of arms. De arbiter was niet (langer) onpartijdig toen CBI zich in de arbitrageprocedure meldde, aldus CBI.
3.4.7De Hoge Raad heeft bedrog in de zin van artikel 382 lid 1 Rv als volgt omschreven:
“(…) wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. Dit zal zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten als hiervoor bedoeld verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn.” (Hoge Raad 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2162). 3.4.8Omdat moet worden getoetst aan de openbare orde zoals die geldt naar Nederlandse maatstaven, is de Nederlandse rechtspraak voor de invulling van wat als procedureel bedrog moet worden aangemerkt, relevant. Voor procedureel bedrog zijn die maatstaven eveneens te vinden in de dwingendrechtelijke regeling van herroeping, zoals opgenomen in artikel 1068 Rv voor arbitrage. Er is (pas) sprake van processueel bedrog als een procespartij opzettelijk (bewust) valse of incomplete informatie in de procedure heeft ingebracht en/of misleidende stellingen heeft ingenomen of relevante feiten heeft verzwegen (rechtbank Amsterdam 9 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:178). Een exequatur kan in geval van procedureel bedrog bovendien alleen worden geweigerd indien er een causaal verband bestaat tussen het procedureel bedrog en het arbitraal vonnis. 3.4.9Uit randnummers 138 e.v. van het arbitrale vonnis blijkt de gang van zaken met betrekking tot het sluiten van de procedure op 13 december 2022 en het verzoek tot heropening van CBI van 1 januari 2023. Het scheidsgerecht heeft, met kennis van de feiten en nadat het partijen in de gelegenheid heeft gesteld hun standpunten omtrent heropening van de procedure kenbaar te maken, het verzoek van CBI tot heropening afgewezen in een
Procedural Order No 4van 18 januari 2023, welke integraal in het arbitraal vonnis is opgenomen. De
Procedural Order No 4is gebaseerd op artikel 27 van de ICC-rules, waarin (onder meer) is bepaald:
‘
After the proceedings are closed, no further submission or argument may be made, or evidence produced, with respect to the matters to be decided in the award, unless requested or authorized by the arbitral tribunal.’
De argumenten van CBI waarom de procedure moest worden heropend zijn door de arbiter gehoord, gewogen en in lijn met de ICC-rules afgewezen. Het weigeren door de arbiter van het beoordelen van de fraudeaantijgingen door CBI resulteert derhalve niet in een schending van hoor en wederhoor, noch in een schending van equality of arms.
3.4.10Met betrekking tot de vermeende partijdigheid van de arbiter heeft CBI gesteld dat de arbiter Cardno actief heeft geholpen met de ontvankelijkheid van haar vorderingen en haar in de gelegenheid heeft gesteld om haar schadevordering en onderbouwing daarvan opnieuw, te laat en in overleg met de arbiter in te stellen. Bovendien toont de systematische weigering van de arbiter om CBI te horen over de ernstige fraudeaantijgingen aan dat de arbiter niet langer onpartijdig was toen CBI zich meldde. Ook de opvallend positieve terminologie in het arbitrale eindvonnis met betrekking tot de inbreng van Cardno in het licht van de opvallend negatieve terminologie waar het gaat om de handelwijze van CBI bevestigt dat de arbiter niet onpartijdig was, aldus CBI.
3.4.11De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag of een arbitraal vonnis vernietigbaar is wegens strijd met de openbare orde in verband met een beroep op het niet onpartijdig of onafhankelijk zijn van een arbiter een strengere maatstaf moet worden aangelegd dan wanneer het gaat om wraking of verschoning (Hoge Raad 18 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1266). Voor vernietiging van het vonnis op genoemde grond is alleen plaats wanneer feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen op grond waarvan moet worden aangenomen dat hetzij een arbiter bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig dan wel niet onafhankelijk was, hetzij omtrent diens toenmalige onpartijdigheid of onafhankelijkheid in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden van het geval mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn van de partij die in de arbitrage in het ongelijk is gesteld, te vergen dat zij zich bij de uitspraak neerlegt. Een partij kan in een zodanige vordering tot vernietiging slechts slagen, indien de door hem aan zijn vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden hem gedurende de arbitrale procedure niet bekend zijn geweest en het hem niet valt toe te rekenen dat hij daarmee in dat stadium niet bekend was. Valt dit hem wel toe te rekenen of was hij daarmee reeds vóór het arbitraal vonnis bekend, dan heeft voor hem de weg van wraking van de betreffende arbiter opengestaan, hetgeen een vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis op grond van deze feiten en omstandigheden uitsluit. 3.4.12Met het vermeende feit dat de arbiter Cardno actief zou hebben geholpen met de ontvankelijkheid van haar vorderingen en haar in de gelegenheid zou hebben gesteld om haar schadevordering en onderbouwing daarvan opnieuw, te laat en in overleg met de arbiter in te stellen, had CBI gedurende de arbitrale procedure bekend kunnen zijn. Het valt CBI toe te rekenen dat zij er tijdens de arbitrale procedure niet mee bekend is geraakt, omdat zij ervoor heeft gekozen niet deel te nemen aan deze procedure. Hetzelfde geldt voor de vermeende systematische weigering van de arbiter om CBI te horen over de ernstige fraudeaantijgingen, reden waarom een vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis op grond van deze feiten en omstandigheden is uitgesloten. Van de vermeende ‘opvallend positieve terminologie’ in het arbitraal vonnis met betrekking tot de inbreng van Cardno in het licht van de ‘opvallend negatieve terminologie’ waar het gaat om de handelwijze van CBI, kan niet geoordeeld worden dat – zo er al sprake van is – dit leidt tot zeer ernstige twijfel aan de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de arbiter die vernietiging zou rechtvaardigen, zodat ook deze grond wordt afgewezen.
Schending van de opdracht