ECLI:NL:GHAMS:2024:1904

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.342.142/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking tegen afwijzing van verzoek om videoverbinding bij strafzaak

Op 9 juli 2024 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoeker, die bijgestaan werd door advocaat mr. H.J.J. Hendrikse. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van de afwijzing van verzoeker om de strafzaak via een videoverbinding bij te wonen. De hoofdzaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin verzoeker was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een schadevergoeding wegens belaging, smaadschrift en bedreiging.

Tijdens de zitting van de wrakingskamer werd het verzoek toegelicht door verzoeker en zijn advocaat. Verzoeker stelde dat de afwijzing van zijn verzoek om digitaal deel te nemen aan de zitting duidde op vooringenomenheid van de raadsheren. De raadsheren, mrs. M.L.M. van der Voet, R. van der Heijden en D.A.C. Koster, hebben schriftelijk gereageerd en aangegeven dat de wrakingsgrond niet voldoende onderbouwd was. Zij stelden dat de beslissing om verzoeker niet digitaal aanwezig te laten zijn, niet voortkwam uit vooringenomenheid, maar uit het beleid van het hof dat fysieke aanwezigheid vereist.

De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was en dat de wrakingsgrond niet voldeed aan de eisen van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing van de raadsheren om het verzoek af te wijzen was niet op zichzelf een grond voor wraking. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond, en deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.342.142/01
zaaknummer hoofdzaak : 23-000613-22
Beslissing van de wrakingskamer van 9 juli 2024
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
bijgestaan door advocaat mr. H.J.J. Hendrikse te Amsterdam,
hierna: verzoeker.

1.De procedure

1.1
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2022, waarbij verzoeker onder meer wegens belaging, smaadschrift meermalen gepleegd en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met bijzondere voorwaarden en het betalen van een schadevergoeding.
1.2
Verzoeker heeft bij monde van zijn advocaat op de strafzitting van 6 juni 2024 van dit hof in de hoofdzaak de wraking verzocht van de raadsheren mrs. M.L.M. van der Voet, R. van der Heijden en D.A.C. Koster (hierna: de raadsheren).
1.3
De raadsheren hebben op 19 juni 2024 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.4
Het wrakingsverzoek is op 25 juni 2024 door de wrakingskamer in het openbaar behandeld. Aanwezig op de zitting waren mr. Hendrikse voornoemd en mr. D. Kruimel, advocaat-generaal bij het hof Amsterdam. Verzoeker was via een digitale videoverbinding aanwezig. De raadsheren waren, zoals zij voorafgaand aan de zitting hadden aangekondigd, niet op de zitting aanwezig.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 6 juni 2024 is de wrakingsgrond: de afwijzing van het verzoek om de inhoudelijke behandeling van de strafzaak door middel van een videoverbinding bij te wonen. Verzoeker en zijn advocaat hebben het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Verzoeker betoogt - zo begrijpt de wrakingskamer - dat uit de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek om via een digitale videoverbinding deel te mogen nemen aan de mondelinge behandeling van de hoofdzaak blijkt dat de raadsheren vooringenomen zijn, dan wel dat de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid daaruit blijkt. Verzoeker heeft al aan menig zitting bij diverse rechtscolleges digitaal deelgenomen - ook bij de familiekamer van dit hof - zonder dat hij het verzoek daartoe (met medische stukken) hoefde te onderbouwen. De geëiste onderbouwing vloeit dus niet voort uit beleid van het hof zoals de raadsheren aanvoeren. Bovendien heeft verzoeker stukken van [adviesbureau] overgelegd, die door een dokter zijn meegelezen en goedgekeurd. Daarmee is zijn verzoek voldoende met (medische) stukken onderbouwd. De beslissing van de raadsheren is daarom zo onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven, aldus verzoeker.
2.2
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie medegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten. Samengevat vinden de raadsheren dat de door verzoeker aangevoerde grond geen feiten en omstandigheden bevat waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het enkele feit dat verzoeker het niet eens is met de beslissing van het hof kan niet tot wraking leiden. De raadsheren merken voorts op dat het uitgangspunt van de afdeling strafrecht van het hof is dat een verdachte fysiek aanwezig is op de terechtzitting. Bij uitzondering kan een digitale aanwezigheid noodzakelijk zijn, zulks ter beoordeling van de voorzitter. Verzoeker is meermalen gevraagd om de gestelde noodzaak daartoe te onderbouwen, hetgeen hij naar het oordeel van de voorzitter - en vervolgens het hof - niet heeft gedaan. Om die reden is het verzoek afgewezen. Dat het aan verzoeker bij de regiebehandeling van 29 september 2023 was toegestaan om telefonisch aanwezig te zijn, maakt dat niet anders. Verzoeker is er toen op gewezen dat hij zijn verzoek met medische stukken dient te onderbouwen, indien hij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak via een telefonische- of videoverbinding wenst bij te wonen, aldus de raadsheren.
2.3
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 512 Wetboek van Strafvordering houdt in dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
3.2
Een rechter kan alleen worden gewraakt als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
3.3
Rechterlijke (tussen)beslissingen als zodanig kunnen nooit een grond zijn voor wraking. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich daartegen. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer beoordeelt niet de juistheid van de (motivering van de) (tussen)beslissing. Daarover kan alleen in cassatie bij de Hoge Raad worden geklaagd.
3.4
Ook als de wrakingskamer de motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier vindt of als de motivering ontbreekt, is dat geen grond voor wraking. Dat is alleen anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die die beslissing heeft gegeven.
3.5
Dat is in deze zaak niet het geval. Het komt erop neer dat verzoeker het niet eens is met de beslissing van de raadsheren. Verder volgt geen (schijn van) vooringenomenheid uit het enkele feit dat verzoeker andere zittingen wel via een videoverbinding heeft mogen bijwonen.
3.6
Voor zover verzoeker met zijn e-mail van 9 juni 2024 de wrakingsgrond heeft willen aanvullen, overweegt de wrakingskamer als volgt. Ter zitting is verzoeker in de gelegenheid gesteld de inhoud van deze e-mail toe te lichten en concrete voorbeelden te geven waaruit de vooringenomenheid van de raadsheren volgens hem blijkt. Verzoeker heeft daarop aangevoerd dat de raadsheren een andere betekenis geven aan het woord ‘pseudoniem’ dan de Dikke Van Dale. Daargelaten dat dit niet blijkt uit de processen-verbaal van de zittingen van 29 september 2023 en 6 juni 2024, blijkt uit dit voorbeeld geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de raadsheren. Overigens noemt verzoeker dit voorbeeld niet in zijn e-mail van 9 juni 2024. In die e-mail uit verzoeker meer in zijn algemeenheid zijn ongenoegen over een aantal aspecten. Daaruit zijn echter geen concrete wrakingsgronden te halen.
3.7
Verzoeker heeft in de procedure in de hoofdzaak al een aantal keer aangekondigd dat hij een wrakingsverzoek zou indienen. Afgezien van dit wrakingsverzoek, heeft verzoeker één keer eerder een wrakingsverzoek ingediend. Dat heeft hij echter weer ingetrokken, naar eigen zeggen omdat hij de procedure niet wilde vertragen. De wrakingskamer ziet in deze omstandigheden geen aanleiding te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N. van der Wijngaart, M.A. Wabeke, E.M. de Stigter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Dermout als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.