ECLI:NL:GHAMS:2024:1837

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
200.308.973/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rechtsgeldigheid van een testament van een onder curatele gestelde erflaatster met geestelijke stoornis

In deze zaak staat centraal de vraag of een testament, dat na toestemming van de kantonrechter is opgesteld voor een 104-jarige erflaatster die wegens een geestelijke stoornis onder curatele was gesteld, nietig dan wel vernietigbaar is. De Hoge Raad had eerder de beslissing van het gerechtshof Den Haag vernietigd en het geding ter verdere behandeling verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam. Het hof concludeert, in overeenstemming met de rechtbank, dat het testament in stand moet blijven. De erflaatster had in 2015 een testament laten opmaken, waarbij zij haar neef [eiser] als erfgenaam benoemde en de rest van haar vermogen aan een fonds ter beschikking stelde voor ouderen in haar woonplaats. De kantonrechter had toestemming gegeven voor het opmaken van het testament, na een beoordeling van de wilsbekwaamheid van de erflaatster door een onafhankelijke arts. Het hof oordeelt dat de erflaatster, ondanks haar geestelijke stoornis, in staat was haar wil te bepalen en dat het testament rechtsgeldig is. De vorderingen van [eiser] om het testament nietig te verklaren worden afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de erflaatster niet in staat was om de gevolgen van haar testament te overzien. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de proceskosten, die nu volledig voor rekening van [eiser] komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer gerechtshof Amsterdam: 200.308.973/01
zaaknummer rechtbank Den Haag: C/09/536794/ HA ZA 17-797
(zaaknummer gerechtshof Den Haag: 200.242.359/01)
arrest van de meervoudige familiekamer van 2 juli 2024
inzake
[eiser] ,
wonende te [plaats A] , Canada,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.S.A.J. Kuis te Leidschendam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] B.V.,
gevestigd te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs.

1.De zaak in het kort

In deze zaak staat centraal de vraag of een testament, dat na toestemming van de kantonrechter is opgesteld voor een 104-jarige erflaatster, die wegens geestelijke stoornis onder curatele was gesteld, nietig dan wel vernietigbaar is. Het gerechtshof Den Haag heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad was het hiermee niet eens en heeft deze beslissing vernietigd. Dit hof komt nu, met de rechtbank, tot de conclusie dat het testament in stand moet blijven.

2.Het geding na verwijzing door de Hoge Raad

Partijen worden hierna [eiser] en [X] genoemd.
Bij arrest van 25 februari 2022 heeft de Hoge Raad [1] onder zaaknummer 20/03579 de in deze zaak tussen [eiser] en [X] gewezen arresten van het gerechtshof Den Haag van 30 juli 2019 [2] en 4 augustus 2020 [3] , zoals hersteld bij beslissing van 18 augustus 2020, vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof. Bij exploot van 4 april 2022 heeft [X] [eiser] opgeroepen om voort te procederen voor dit hof.
Op vordering van [X] tot het verkrijgen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv in deze zaak, heeft dit hof bij tussenarrest van 20 december 2022 [4] [eiser] bij wege van voorlopige voorziening veroordeeld tot betaling aan [X] van een bedrag van € 213.191,76, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot de dag der volledige terugbetaling.
De beslissing omtrent de kosten van het incident is aangehouden totdat in de hoofdzaak (nader) zal zijn beslist. De hoofdzaak is naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie na verwijzing door [eiser] .
[eiser] heeft vervolgens in de hoofdzaak een memorie na verwijzing ingediend.
[X] heeft een antwoordmemorie na verwijzing ingediend.
Partijen hebben de zaak ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, gehouden op 11 maart 2024, nader doen toelichten door hun advocaten voornoemd. Beide partijen hebben toen pleitaantekeningen overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1.
Het hof heeft de feiten waarvan in dit geding kan worden uitgegaan vermeld in het tussenarrest van 20 december 2022 onder 2. Ten behoeve van de zelfstandige leesbaarheid van dit eindarrest worden de feiten hier herhaald, waar nodig verder aangevuld. .
3.2.1.
In 2017 is de tante van [eiser] , [erflaatster] (hierna: erflaatster), overleden. Erflaatster was toen 105 jaar oud. Bij testament van 1 mei 2012 (hierna: het testament uit 2012), verleden voor notaris [notaris 1] (hierna: notaris [notaris 1] ) heeft erflaatster [eiser] benoemd tot enig en algeheel erfgenaam en notaris [notaris 1] tot executeur.
3.2.2.
Bij beschikking van de kantonrechter van 24 april 2013 is erflaatster wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld, met benoeming van [curator] tot curator (hierna: de curator).
3.2.3.
Op 30 juli 2015 heeft de curator namens erflaatster de kantonrechter verzocht om op de voet van artikel 4:55 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) toestemming te verlenen tot het maken van een testament door erflaatster. Bij beschikking van 12 augustus 2015 heeft de kantonrechter deze toestemming verleend en daartoe onder meer het volgende overwogen:

Bij het verzoekschrift is een schriftelijke “Beoordeling wilsbekwaamheid” gevoegd, waaruit blijkt, dat (…), onafhankelijk medisch adviseur/arts curanda op 28 juli 2015 thuis heeft bezocht en dat zij curanda medisch gezien in staat acht haar eigen uitdrukkelijke wil voldoende duidelijk en consistent kenbaar te maken en wilsbekwaam acht. Ook is een e-mail overgelegd van 15 juli 2015 van de huisarts van curanda, (…), aan de curator, waarin de huisarts bericht dat hij zich kan vinden in de stelling dat curanda niet handelingsbekwaam is, maar wel wilsbekwaam. Bij brief van 5 augustus 2015 aan de curator heeft de huisarts onder meer bevestigd dat hij vindt dat curanda wilsbekwaam is en dat hij zijn mening baseert op de jarenlange band die hij met haar heeft, waarbij hij haar regelmatig bezoekt en het verloop in de jaren goed in beeld heeft.
Ten slotte is in het verzoekschrift gesteld dat ook de notaris curanda wilsbekwaam acht en heeft curanda zelf in haar brief van 6 augustus 2015 aan de kantonrechter bericht dat toestemming haar de nodige rust zou brengen.
De kantonrechter heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het concept testament en vastgesteld dat die inhoud overeenstemt met hetgeen curanda wenst volgens de door de curator verstrekte inlichtingen daaromtrent en hetgeen curanda daarover tijdens de mondelinge behandeling aan de kantonrechter heeft medegedeeld.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat voldoende is gebleken, dat de geestelijke stoornis van de curanda niet verhindert dat zij de gevolgen van het testament voldoende overziet en dat de wil van curanda in overeenstemming is met haar verklaring. De kantonrechter zal de gevraagde toestemming dan ook verlenen, met dien verstande dat daaraan de voorwaarden worden verbonden
1 dat het testament binnen een maand na het afgeven van deze beschikking wordt gepasseerd en
2 dat gepasseerd wordt in aanwezigheid van twee getuigen.”
3.2.4.
Op 13 augustus 2015 heeft erflaatster een testament laten opmaken. Dit testament is gepasseerd voor notaris [notaris 2] (hierna: notaris [notaris 2] ), als toegevoegd notaris in het protocol van [notaris 3] (hierna: notaris [notaris 3] ). In dat testament (hierna: het testament uit 2015) is onder meer het volgende opgenomen:

Considerans:
- De comparante heeft aangegeven een uiterste wilsbeschikking te willen opmaken.
- De comparante is onder curatele gesteld. Aangezien de comparante vanwege een geestelijke stoornis onder curatele is gesteld dient de Kantonrechter op grond van artikel 55 lid 2 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek toestemming te verlenen voor het maken van een uiterste wilsbeschikking door de curandus.
- Gezien de indicatoren is door mij, notaris, het “stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid” gevolgd op grond waarvan onder meer een onderzoek is aangevraagd bij een onafhankelijke arts.
- Het onderzoek is uitgevoerd door mevrouw (…), verbonden als arts aan SCIO consult, van welk onderzoek een rapport is opgesteld welke in kopie aan deze akte zal worden gehecht. Uit het onderzoek blijkt dat de comparante wilsbekwaam wordt geacht.
- Vervolgens is de Kantonrechter verzocht om toestemming te verlenen aan de comparante voor het opmaken van de onderhavige uiterste wilsbeschikking. De Kantonrechter heeft deze toestemming verleend, (…)
Uiterste wilsbeschikking
De comparante heeft aan mij, notaris, vooraf zakelijk haar uiterste wil opgegeven, overeenkomstig welke opgaaf ik die wil naar het door mij gereed gemaakte opstel heb doen schrijven, waarna de comparante mij haar uiterste wil nader zakelijk heeft opgegeven, luidende die als volgt:
1. Herroeping
Ik herroep alle vroeger door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen. (…)
3. Legaat
Ik legateer (…) aan mijn neef [eiser] (…)mijn aandeel in het woonhuis aan de [adres] te [plaats B] [hof: hierna het woonhuis], onder de last om de verkoop van voormeld woonhuis te laten verzorgen door mijn hierna te benoemen executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
4. Erfstelling
Ik leg mijn hierna te benoemen executeur de last op een fonds op te richten, eventueel middels een daartoe op te richten stichting, welk fonds wordt ingesteld met als doel om gedurende een periode van vijfentwintig (25) jaar (meer)jaarlijks geld beschikbaar te stellen aan:
- [B park] te [plaats B] , voor het organiseren van een muziekconcert door bijvoorbeeld harmonievereniging Adest Musica en/of Crescendo danwel een andere plaatselijke muziekvereniging.
- Nationale Vereniging De Zonnebloem, ter besteding aan de ouderen in [plaats B] .
Dit fonds benoem ik vervolgens, onder bezwaar van voormeld legaat, tot enig erfgenaam van mijn nalatenschap.
3.2.5.
[X] is onder 5 van het testament uit 2015 benoemd tot executeur tevens afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap.
3.2.6.
[eiser] heeft in deze procedure in eerste aanleg gevorderd:
1. primair voor recht te verklaren, dat het testament uit 2015 dan wel enige nadien opgemaakte uiterste wilsbeschikking nietig is omdat het onder invloed van een stoornis van de geestvermogens tot stand is gekomen;
2. subsidiair deze uiterste wilsbeschikkingen te vernietigen;
3.voor recht te verklaren dat de nalatenschap van erflaatster moet worden afgewikkeld en verdeeld overeenkomstig het testament uit 2012;
4. [X] te veroordelen om binnen veertien dagen na het eerste verzoek van [eiser] volledige medewerking te verlenen aan het doen van een volledige schriftelijke opgave van en afdracht aan hem van de volledige nalatenschap van erflaatster op straffe van een dwangsom;
5. [X] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.7.
De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] bij vonnis van 11 april 2018 [5] afgewezen en daartoe overwogen:
“4.4 Het testament van erflaatster is weliswaar opgemaakt toen zij onder curatele stond wegens een geestelijke stoornis, maar de kantonrechter heeft in haar beschikking van 12 augustus 2015 overwogen dat de geestelijke stoornis erflaatster niet verhinderde de gevolgen van het testament voldoende te overzien, en dat de wil van erflaatster in overeenstemming was met haar verklaring. Daarop heeft de kantonrechter erflaatster onder het stellen van voorwaarden toestemming gegeven haar testament op te maken (artikel 4:55 lid 2 en 3 BW), hetgeen daags daarna, in overeenstemming met die voorwaarden, is gebeurd. Het oordeel van de kantonrechter dat erflaatster bekwaam was om haar testament te maken berust onder meer op een “Beoordeling wilsbekwaamheid” van een onafhankelijk medisch adviseur/arts die erflaatster op 28 juli 2015 thuis heeft onderzocht en die erflaatster wilsbekwaam achtte. Daarnaast heeft de kantonrechter haar oordeel gebaseerd op twee schriftelijke verklaringen van de huisarts van erflaatster van 15 juli en 5 augustus 2015, waarin de huisarts berichtte dat hij erflaatster wilsbekwaam achtte en zich daarbij baseerde op de jarenlange band die hij met erflaatster had, waarbij hij haar regelmatig bezocht en het verloop in de jaren goed in beeld had. Verder heeft de kantonrechter kennis genomen van de inhoud van het concept testament en vastgesteld dat die inhoud overeenstemt met hetgeen erflaatster daarover tijdens de mondelinge behandeling op 12 augustus 2015 aan de kantonrechter heeft medegedeeld.
4.5
[eiser] stelt daar in de eerste plaats zijn eigen waarneming van de geestelijke toestand van erflaatster tegenover, namelijk dat hij sinds geruime tijd, tijdens zijn wekelijkse telefoongesprekken met erflaatster en tijdens zijn jaarlijkse bezoeken aan haar, bemerkte dat zij ernstig dement was. Zijn waarneming wordt volgens hem bevestigd door de curator in een e-mail van 20 juli 2015 waaruit [eiser] ter zitting het volgende heeft geciteerd: “…een testament, waarvan zij zich nog steeds niet kan herinneren dat zij dit met u heeft gewijzigd/opgemaakt.” De eigen waarneming van [eiser] , die niet gestaafd is met medische stukken, en de e-mail van de curator leggen naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het oordeel over de wilsbekwaamheid van erflaatster van de kantonrechter van 12 augustus 2015, dat is gegrond op informatie van twee medisch deskundigen en haar eigen waarneming.
4.6
[eiser] stelt verder dat erflaatster door haar hoge leeftijd, haar hulpbehoevendheid en haar dementie erg beïnvloedbaar was, en hij heeft zijn zorgen geuit over de rol die de curator van erflaatster mogelijk heeft gespeeld bij de totstandkoming van het testament. Ook stelt [eiser] dat de notaris op 13 augustus 2015 niet had mogen meewerken aan het passeren van het testament. Voorts heeft [eiser] ter zitting zijn twijfel geuit over de vraag of de notaris het zogenaamde “Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening” wel heeft gevolgd. Tot slot heeft [eiser] ter zitting zijn vraagtekens gezet bij het voorafgaand aan de beschikking van de kantonrechter uitgevoerde medisch onderzoek. Deze door [eiser] niet nader onderbouwde stellingen volstaan echter niet in het licht van de op informatie van twee medisch deskundigen gegronde beschikking van de kantonrechter en het testament waarin staat dat de notaris het voornoemde stappenplan heeft gevolgd. Per saldo heeft [eiser] onvoldoende concrete feiten gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat erflaatster wilsonbekwaam was ten tijde van het verlijden van het testament. Ook zijn vermoeden dat de notaris het stappenplan niet heeft gevolgd, heeft [eiser] , mede gelet op de bewijskracht van het testament, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank komt tot het oordeel dat het testament tot stand is gekomen na het volgen van het voornoemde stappenplan, waarvan zorgvuldig medisch onderzoek onderdeel uitmaakt. Op grond van dat medisch onderzoek en haar eigen waarneming heeft de kantonrechter vastgesteld dat erflaatster haar wil kon bepalen. Het testament is vervolgens met toestemming van de kantonrechter tot stand gekomen zodat ervan moet worden uitgegaan dat het testament rechtsgeldig is. Bij deze stand van zaken is geen plaats meer voor bewijslevering door [eiser].”
3.2.8.
[eiser] is in hoger beroep gekomen en heeft bij memorie van grieven verzocht het bestreden vonnis te vernietigen en voorts hetzelfde gevorderd als in eerste aanleg, zoals hiervoor beschreven in 3.2.6.
3.2.9.
Het hof Den Haag heeft bij arrest van 30 juli 2019 geoordeeld voorshands van oordeel te zijn dat [eiser] heeft bewezen dat erflaatster mede gezien haar geestestoestand de gevolgen van haar testament van 13 augustus 2015 niet heeft overzien en heeft [X] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs met alle middelen rechtens, in het bijzonder door het horen van getuigen, teneinde het volgende te bewijzen:
1. De geestestoestand van erflaatster was zodanig – op het moment van het opgeven van haar wil – dat zij zelfstandig kon formuleren dat haar nalatenschap zou vererven naar een fonds of een stichting welk fonds of stichting dat geld gedurende 25 jaar ter beschikking zou stellen aan twee doelen zoals geformuleerd in het testament van erflaatster van 13 augustus 2015 waarbij het fonds of de stichting zelf kon bepalen om welke bedragen het zou gaan en er geen verhouding is aangegeven waarin de beide doelen betaald worden. Zij heeft daarbij tevens kunnen afwegen de financiële en fiscale gevolgen van haar keuze.
2. De geestestoestand van erflaatster was tijdens het gesprek met de kantonrechter zodanig dat zij zelfstandig kon formuleren dat haar nalatenschap zou vererven naar een fonds of een stichting welk fonds of stichting dat geld gedurende 25 jaar ter beschikking zou stellen aan twee doelen zoals geformuleerd in het testament van erflaatster van 13 augustus 2015 waarbij het fonds of de stichting zelf kon bepalen om welke bedragen het zou gaan en er geen verhouding is aangegeven waarin de beide doelen betaald worden. Zij heeft daarbij tevens kunnen afwegen de financiële en fiscale gevolgen van haar keuze.
3. De geestestoestand van erflaatster was op het moment van het passeren van het testament zodanig dat zij zelfstandig kon formuleren dat haar nalatenschap zou vererven naar een fonds of een stichting welk fonds of stichting dat geld gedurende 25 jaar ter beschikking zou stellen aan twee doelen zoals geformuleerd in het testament van erflaatster van 13 augustus 2015 waarbij het fonds of de stichting zelf kon bepalen om welke bedragen het zou gaan en er geen verhouding is aangegeven waarin de beide doelen betaald worden. Zij heeft daarbij tevens kunnen afwegen de financiële en fiscale gevolgen van haar keuze.
3.2.10.
Het hof Den Haag heeft bij eindarrest van 4 augustus 2020 het vonnis van de rechtbank vernietigd en voor recht verklaard dat het testament uit 2015 nietig is en dat de nalatenschap van erflaatster dient te worden afgewikkeld overeenkomstig het testament uit 2012 en heeft daartoe overwogen:

48. In het tussenarrest van 30 juli 2019 heeft het hof al duidelijk aangegeven dat het hof de gang van zaken rond het testament van erflaatster zeer zorgelijk vindt. Uit de getuigenverhoren is gebleken dat de notarissen niet bekend waren met het eerdere testament van erflaatster en derhalve erflaatster niet hebben kunnen wijzen op de gevolgen die het wijzigen van haar testament met zich bracht ten opzichte van haar eerdere testament. Erflaatster was mede door haar curator op de hoogte dat zij een testament maakte in 2012 zodat de notaris door een vraag aan erflaatster dan wel aan de curator beschikking had kunnen verkrijgen over een kopie of afschrift van dat eerdere testament. Juist met betrekking tot kwetsbaren in onze maatschappij dient door de notaris zeer zorgvuldig met hun belangen te worden omgegaan. Erflaatster was een afhankelijke vrouw van 104 jaar oud met een ernstige visuele handicap. Deze feiten stonden te lezen in de medische verklaring die de notaris heeft aangevraagd bij een onafhankelijk arts en die hij aan het testament hechtte maar uit de getuigenverhoren is niet af te leiden dat beide notarissen zich erom hebben bekommerd of erflaatster het concept van het testament kon lezen of niet en ook niet of zij erflaatster zonder de aanwezigheid van de curator hebben gesproken over haar uiterste wil.
Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is geïntimeerde niet geslaagd in de bewijsopdracht. De door geïntimeerde naar voren gebrachte getuigen hebben naar het oordeel van het hof bevestigd wat het hof al in zijn tussenarrest van 30 juli 2019 heeft geoordeeld.”
3.2.11.
[eiser] heeft het eindarrest van het hof Den Haag aan [X] doen betekenen en beslag gelegd. Ter zitting van het daarop volgende kort geding op 13 oktober 2020 hebben partijen een regeling getroffen die onder meer inhoudt:

[X] zal een bedrag van € 100.000,- overmaken op de derdengeldenrekening van [hof: de advocaat van [eiser] ] (…), waarna het beslag kan worden opgeheven. Dit bedrag zal daar blijven staan zolang partijen hun geschil niet tot een oplossing hebben gebracht, tot uiterlijk aan het einde van de cassatieprocedure”.
3.2.12.
Het saldo van boedelrekening(en) ten name van de Erven [erflaatster] , zijnde een totaalbedrag van € 78.325,15, is eveneens overgemaakt naar de derdengeldenrekening van de advocaat van [eiser] . Daarnaast heeft [X] een bedrag van € 34.398,- aan proceskosten betaald op grond van het eindarrest van het hof Den Haag en een bedrag van € 398,61 aan beslagkosten. Verder heeft zij € 70,- aan bankkosten betaald.
3.2.13.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 februari 2022 de arresten van het hof Den Haag van 30 juli 2019 en 4 augustus 2020, zoals hersteld bij beslissing van 18 augustus 2020, vernietigd en het geding verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing. [eiser] is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De Hoge Raad heeft daartoe overwogen:

3.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof art. 3:34 BW en art. 4:55 lid 2 BW onjuist en onbegrijpelijk heeft toegepast. Volgens het onderdeel geldt als maatstaf of erflaatster in de gegeven situatie ondanks haar stoornis wilsbekwaam was, de uiterste wilsbeschikking in overeenstemming was met de in vrijheid gevormde wil van erflaatster en de stoornis bij erflaatster niet een redelijke waardering van de daarbij betrokken belangen belette. Het hof heeft omstandigheden in zijn oordeelsvorming betrokken die niet relevant zijn voor het oordeel of aan die maatstaf is voldaan, aldus het onderdeel.
3.2.1
Voor het maken van een uiterste wilsbeschikking is een op rechtsgevolg gerichte wil noodzakelijk, die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW). Indien de verklaring afkomstig is van iemand van wie de geestvermogens zijn gestoord, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te hebben ontbroken, indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan (art. 3:34 lid 1 BW).
3.2.2
Ook een persoon die wegens diens geestelijke toestand onder curatele is gesteld, kan een uiterste wilsbeschikking maken (art. 4:55 lid 1 BW). Daarvoor is toestemming van de kantonrechter nodig (art. 4:55 lid 2 BW).
3.3.1
In cassatie staat vast dat voorafgaande aan het opstellen van het testament uit 2015 een onafhankelijk arts erflaatster heeft onderzocht en dat met erflaatster is gesproken door de kantonrechter en de notaris. De onafhankelijk arts heeft geconcludeerd dat erflaatster in staat is haar eigen uitdrukkelijke wil voldoende duidelijk en consistent kenbaar te maken en dat zij wilsbekwaam wordt geacht. De huisarts van erflaatster heeft dit bevestigd en verklaard dat hij zijn mening baseert op de jarenlange band die hij met haar heeft gehad. Ook de notaris achtte erflaatster wilsbekwaam. De kantonrechter heeft geconstateerd dat de inhoud van het concepttestament overeenstemt met hetgeen erflaatster daarover aan haar heeft meegedeeld en geoordeeld dat voldoende is gebleken dat de geestelijke stoornis van de curanda niet verhindert dat zij de gevolgen van het testament voldoende overziet en dat de wil van curanda in overeenstemming is met haar verklaring.
3.3.2
Het hof heeft in het tussenarrest aan zijn voorlopige oordeel dat erflaatster mede bezien haar geestestoestand de gevolgen van het testament uit 2015 niet heeft overzien (rov. 57) de volgende omstandigheden ten grondslag gelegd (rov. 56): (i) het initiatief tot het maken dan wel wijzigen van het testament door erflaatster was mede gelegen bij de curator, (ii) de curator was bij alle gesprekken tussen erflaatster en de notaris, kantonrechter en de bestuurder van [X] aanwezig, (iii) gelet op de leeftijd van de erflaatster bestaat er een redelijk vermoeden dat zij in enige mate lichamelijk en geestelijk afhankelijk was van de curator die voor haar de zaken regelde, (iv) aan de kantonrechter is wel het concepttestament overgelegd maar de wijze waarop het een en ander tot stand is gekomen is hem niet medegedeeld, althans dat hij zich daarvan rekenschap heeft gegeven, kan niet uit de beschikking worden opgemaakt, (v) de kantonrechter heeft geen inzicht kunnen hebben in de financiële en fiscale consequenties van de uiterste wil van erflaatster, (vi) het betrof een complex testament, en (vii) de verklaring van de onafhankelijke arts is te algemeen om te kunnen vaststellen of de geestestoestand van erflaatster zodanig was dat zij ook de inhoud van een dergelijk complex testament zou kunnen overzien.
Bij eindarrest heeft het hof geoordeeld dat [X] niet in de bij tussenarrest gegeven (tegen)bewijsopdracht is geslaagd. Het heeft daarmee het voorlopige oordeel definitief gemaakt en daartoe in de kern nog overwogen (rov. 48) dat het de gang van zaken rond het testament uit 2015 zeer zorgelijk vindt, dat de notaris erflaatster niet heeft gewezen op de wijziging van het testament ten opzichte van het testament uit 2012 en dat erflaatster een afhankelijke vrouw van 104 jaar oud met een ernstige visuele handicap was.
3.3.3
De hiervoor in 3.3.2 genoemde omstandigheden kunnen, mede in het licht van hetgeen hiervoor in 3.3.1 is overwogen, het oordeel dat de geestelijke stoornis van erflaatster een redelijke waardering van de bij het testament uit 2015 betrokken belangen belette, niet dragen. Zonder nadere motivering is immers onbegrijpelijk waarom deze omstandigheden betrekking hebben op de geestelijke stoornis van erflaatster en op de eventuele invloed van deze stoornis op de bekwaamheid van erflaatster tot waardering van de bij het testament uit 2015 betrokken belangen. De daarop gerichte klachten van onderdeel 1 slagen. De overige klachten van het onderdeel behoeven geen behandeling.
3.4
Voor zover onderdeel 2 klaagt dat het hof in het tussenarrest op basis van de hiervoor in 3.3.2 genoemde omstandigheden voorshands bewezen heeft geacht dat erflaatster mede bezien haar geestestoestand de gevolgen van het testament uit 2015 niet heeft overzien, slaagt het, gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.3 is overwogen, eveneens.
3.5
De overige klachten van onderdeel 2 en de klachten van onderdeel 3 kunnen niet tot cassatie leiden. (…)
3.6
Onderdeel 4 behoeft geen behandeling.”

4.Na verwijzing genomen memories

4.1.
In zijn memorie na verwijzing concludeert [eiser] in de hoofdzaak:
- dat het hof het vonnis van 11 april 2018 zal vernietigen en de vordering van [eiser] zal toewijzen;
- dat het hof [X] zal veroordelen aan [eiser] terug te betalen al hetgeen [eiser] heeft voldaan uit hoofde van het arrest in het incident d.d. 20 december 2022;
- dat het hof [X] zal veroordelen in de kosten van het appel, de kosten van deze verwijzingsprocedure daaronder begrepen en vermeerderd met de wettelijke rente over alle kosten als [X] deze niet (volledig) binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest heeft voldaan.
4.2.
[X] heeft in de antwoordmemorie na verwijzing geconcludeerd dat het hof:
- in principaal appel [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de grieven tegen het bestreden vonnis ongegrond zal verklaren, met bekrachtiging van het vonnis in eerste aanleg, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden;
- in voorwaardelijk incidenteel appel het vonnis van de rechtbank Den Haag zal vernietigen voor zover daarbij de kosten van de procedure zijn gecompenseerd en [eiser] alsnog zal veroordelen in de kosten van de eerste instantie;
- [eiser] zal veroordelen in de kosten van de eerste instantie, het hoger beroep en de zaak na verwijzing, inclusief de kosten van het incident.

5.Beoordeling

In de hoofdzaak
5.1.
Dit hof dient na de vernietiging door de Hoge Raad van zowel het tussenarrest als het eindarrest van het gerechtshof Den Haag de grieven die [eiser] in het principaal appel tegen het vonnis van de rechtbank heeft aangevoerd opnieuw te beoordelen. Verder moet het hof zich buigen over het door [X] ingestelde (voorwaardelijke) incidentele appel. [eiser] heeft tegen het bestreden vonnis drie grieven naar voren gebracht. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
5.2.
Het hof zal eerst ingaan op de stelling van [eiser] en daarmee zijn
primairevordering, dat het testament nietig is omdat het zo gedetailleerd en ingewikkeld is dat erflaatster de inhoud niet heeft kunnen overzien gezien haar geestelijke stoornis (3:34 BW). In
grief 1stelt [eiser] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat erflaatster op het moment van passeren niet in staat was haar wil te bepalen. [eiser] stelt daartoe dat erflaatster op het moment van het passeren van het testament reeds geruime tijd dementerend was en vanaf 2013 om die reden blijkbaar onder curatele stond. Bij notariële akte van 9 maart 2012 is [eiser] benoemd als gevolmachtigde over de bankrekeningen van erflaatster. Erflaatster deelde [eiser] destijds mee dat zij voornemens was een testament op te laten maken omdat zij er zeker van wilde zijn dat al haar bezittingen na haar overlijden in de familie zouden blijven, in casu bij [eiser] die een zoon is van de (vooroverleden) zus van erflaatster en die derhalve een neef van erflaatster is en een hechte en langdurige familieband met erflaatster had. In april 2013 ontdekte [eiser] dat het wachtwoord en de pas van de bankrekening niet meer werkten en dat erflaatster onder curatele was gesteld met benoeming van [curator] , directeur-grootaandeelhouder bij B.V. [Y] te [plaats] als bewindvoerder/curator. Pas nadat [eiser] na het overlijden van erflaatster contact zocht met notaris [notaris 1] die het testament uit 2012 had verleden, kwam hij erachter dat erflaatster het testament uit 2012 in 2015 had gewijzigd. [eiser] uit ernstige kritiek op het handelen van de curator in de kwestie van het testament dan wel het niet-handelen van de curator toen dat nodig was op het moment dat erflaatster door de kantonrechter werd gehoord.
In
grief 2stelt [eiser] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op de bewijskracht van het testament, [eiser] zijn vermoeden dat de notaris het stappenplan niet heeft gevolgd, onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens [eiser] is onvoldoende komen vast te staan dat erflaatster wist dat niet alleen [eiser] maar ook zijn echtgenote en hun zoon niet meer in het testament voorkwamen. Notaris [notaris 3] had zich niet met de zaak van een 104-jarige moeten inlaten die al een testament bij een andere notaris had gemaakt. Erflaatster heeft de gevolgen van een en ander niet kunnen overzien.
In
grief 3stelt [eiser] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de eigen waarneming van [eiser] onvoldoende gewicht in de schaal legt tegenover het oordeel van de kantonrechter dat is gebaseerd op de informatie van twee medisch deskundigen en haar eigen waarneming. Dat betrof een momentopname. [eiser] noemt een aantal voorbeelden waaruit blijkt dat erflaatster geestelijk niet meer helemaal bij was zoals het vergeten van namen. [eiser] zag dat de curator een discutabele rol speelde. Zelf belde hij wekelijks met erflaatster en kwam hij eens per jaar over uit Canada. Bij zijn laatste bezoek maakte hij zich zorgen over de leefomstandigheden van erflaatster.
5.3.
Subsidiairstelt [eiser] dat het testament vernietigbaar is op grond van bedrog als bedoeld in artikel 3:44 lid 3 BW.
Meer subsidiairstelt [eiser] dat het testament van 2015 vernietigd dient te worden omdat dit in strijd met de goede trouw tot stand is gekomen en het in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid wanneer [X] rechten aan het testament zou kunnen ontlenen, te meer daar niet is komen vast te staan dat over de gevolgen van het herroepen van het testament van 2012 in 2015 voldoende met erflaatster is gecommuniceerd.
5.4.
[X] betoogt dat de grieven ten onrechte zijn voorgedragen. De kern van de zaak is dat vijf professionals, te weten de curator, twee notarissen van notariskantoor [notaris 3] , een kantonrechter en een onafhankelijke arts voorafgaand aan de wijziging van het testament in 2015 met erflaatster gesproken hebben en tot de conclusie zijn gekomen dat erflaatster bekwaam was om haar wil te bepalen. Al deze personen hebben met elkaar gemeen dat zij geen enkel persoonlijk belang hebben bij het testament. Er is geen sprake van een ingewikkeld en gedetailleerd testament. Het testament is eenvoudig. Erflaatster legateert haar aandeel in het woonhuis aan [eiser] en laat de rest van haar vermogen na aan een fonds met als doel culturele activiteiten (muziekconcerten) te organiseren in het [B park] te [plaats B] en via de landelijke vereniging De Zonnebloem middelen ter beschikking te stellen voor ouderen in [plaats B] . De ondercuratelestelling is destijds uitgesproken op verzoek van erflaatster zelf, hetgeen erop duidt dat erflaatster zelf van mening was dat zij niet meer in staat was haar financiële belangen afdoende te behartigen en haar vermogen op juiste wijze te beheren en dat zij de volmacht aan [eiser] klaarblijkelijk niet voldoende achtte. De kantonrechter heeft een professionele bewindvoerder aangesteld. De notaris heeft alvorens het testament in 2015 te verlijden een stappenplan uitgevoerd, alsmede een preventieve rechterlijke toetsing laten uitvoeren. De kritiek van [eiser] op de curator acht [X] ongefundeerd.
5.5.
Het hof oordeelt als volgt.
Voor het maken van een uiterste wilsbeschikking is vereist dat de testateur in staat is zijn wil te bepalen. Omdat het maken van een uiterste wilsbeschikking een eenzijdige rechtshandeling is, gelden daarvoor de in boek 3 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen algemene bepalingen inzake rechtshandelingen (artikel 3:32 e.v. BW). Dat betekent dat voor het maken van een uiterste wilsbeschikking een op rechtsgevolg gerichte wil noodzakelijk is die zich door een verklaring heeft geopenbaard (artikel 3:33 BW). Erflaatster is op 24 april 2013 op eigen verzoek onder curatele gesteld. Het verzoek van erflaatster was gebaseerd op de stelling dat zij wegens een geestelijke stoornis, al dan niet met tussenpozen, niet in staat was of bemoeilijkt werd de eigen belangen behoorlijk waar te nemen. Indien een testateur lijdt aan een geestelijke stoornis, dan wordt de bij zijn verklaring behorende wil geacht te ontbreken indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan (artikel 3:34 lid 1 BW). Dit betekent echter niet dat wie aan een geestelijke stoornis lijdt, nooit een uiterste wil kan maken.. Het opmaken van een uiterste wil door onder curatele gestelden is met diverse waarborgen omgeven. Zo bepaalt artikel 4:55 lid 2 BW dat hij die wegens zijn lichamelijke of geestelijke stoornis onder curatele staat, slechts met toestemming van de kantonrechter uiterste wilsbeschikkingen kan maken.
In deze zaak is gebleken dat erflaatster in eerste instantie aan de curator aangaf dat zij geld wilde nalaten aan ‘het park’ in haar woonplaats [plaats B] waar erflaatster al jaren muziekvoorstellingen bijwoonde. De curator, zo blijkt uit haar getuigenverklaring voor het hof Den Haag, heeft op verzoek van erflaatster het testament dat in 2012 was opgemaakt en op grond waarvan [eiser] enig erfgenaam was, aan erflaatster voorgelezen. Erflaatster heeft daarna steeds consistent, niet alleen aan de curator, maar ook aan de kantonrechter, die haar samen met een griffier thuis bezocht, en aan de notaris verklaard dat zij wilde dat haar aandeel in de woning naar haar neef ( [eiser] ) toe zou gaan en dat de rest zou worden bestemd voor ouderen in [plaats B] . De kantonrechter heeft niet alleen gesproken met erflaatster, maar heeft de beslissing waarin erflaatster toestemming kreeg om een uiterste wilsbeschikking op te maken mede gebaseerd op een schriftelijke “Beoordeling wilsbekwaamheid” van een onafhankelijk medisch adviseur/arts die erflaatster thuis had bezocht en had verklaard dat zij erflaatster medisch gezien in staat achtte haar eigen uitdrukkelijke wil voldoende duidelijk en consistent kenbaar te maken en dat zij derhalve erflaatster wilsbekwaam achtte. Voorts heeft de kantonrechter zich gebaseerd op een e-mail van 15 juli 2015 van de huisarts van erflaatster aan de curator, waarin de huisarts bericht dat hij zich kan vinden in de stelling dat erflaatster niet handelingsbekwaam was, maar wel wilsbekwaam, alsmede de brief van 5 augustus 2015 aan de curator waarin de huisarts heeft bevestigd dat hij vindt dat erflaatster wilsbekwaam was en dat hij zijn mening baseert op de jarenlange band die hij met haar had, waarbij hij haar regelmatig bezocht en het verloop in de jaren goed in beeld had. Verder heeft de kantonrechter kennis genomen van de inhoud van het concept-testament en vastgesteld dat die inhoud overeenstemt met hetgeen erflaatster daarover tijdens de mondelinge behandeling op 12 augustus 2015 aan de kantonrechter heeft medegedeeld. Op grond van al het voorgaande heeft de kantonrechter onder voorwaarden, nl dat het testament binnen een maand na het afgeven van de beschikking zal worden gepasseerd en dat daarbij twee getuigen aanwezig zullen zijn, erflaatster toestemming gegeven om een testament op te maken.
Los van de toestemming van de kantonrechter heeft een notaris een eigen verantwoordelijkheid bij het opstellen van een testament. Daarom heeft de notaris alvorens het testament te verlijden het “Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening” gevolgd, heeft de notaris het opvolgen van het stappenplan vermeld in het testament en is, nadat het stappenplan was gevolgd, ook de notaris blijkens het feit dat het testament is verleden, tot de conclusie gekomen dat erflaatster wilsbekwaam was. De stelling van [eiser] dat hij vermoedt dat de notaris het Stappenplan niet of onjuist heeft toegepast, heeft hij onvoldoende toegelicht gelet op de bewijskracht van het testament. Daarbij komt dat notaris [notaris 3] tijdens het getuigenverhoor bij hof Den Haag op de vraag of hij en zijn kantoor het volledige stappenplan zoals geadviseerd heeft doorlopen heeft geantwoord: “Ja met grote zorgvuldigheid om te voorkomen dat ik me later voor mijn kop zou slaan als ik het niet gedaan had.” [eiser] voert nog aan dat de curator bij de gesprekken aanwezig is geweest. Notaris [notaris 3] heeft ter gelegenheid van het getuigenverhoor verklaard dat de curator tijdens het gesprek op 4 augustus 2015 met erflaatster bij haar thuis wel in het pand aanwezig, maar niet bij het gesprek. Dit heeft notaris [notaris 2] , die bij dit gesprek aanwezig was, tijdens zijn verhoor bevestigd. De curator was ook aanwezig toen het testament door notaris [notaris 2] werd gepasseerd. Notaris [notaris 2] heeft hieromtrent verklaard ervoor te hebben gekozen de curator wel aanwezig te laten zijn omdat de curator erflaatster lichamelijke ondersteuning kon bieden. Hij heeft wel de voorwaarde gesteld dat ze zich er niet mee zou bemoeien. Dit vindt bevestiging in de verklaring van [notaris 4] , die als getuige bij het passeren aanwezig was. [notaris 4] heeft verklaard dat de curator bij haar weten tijdens het passeren geen vragen heeft gesteld of opmerkingen heeft gemaakt. Dat de curator in de gelegenheid is geweest om zich inhoudelijk met de gang van zaken te bemoeien kan hieruit dus niet worden afgeleid. Bovendien is niet gebleken dat de curator enig persoonlijk belang had bij de totstandkoming van het testament in 2015.
Ook het feit dat notaris [notaris 3] het concepttestament niet met erflaatster heeft besproken kan [eiser] niet baten. Notaris [notaris 3] heeft immers verklaard dat de inhoud van het testament de weerslag bevat van hetgeen hij met erflaatster heeft besproken. Notaris [notaris 2] heeft verder verklaard bij het passeren het concepttestament met erflaatster te hebben doorgenomen, het daarbij volledig te hebben voorgelezen en ruim de tijd te hebben genomen, en aan het einde nogmaals uitdrukkelijk te hebben gevraagd of het testament haar wil bevatte, waarop zij bevestigend heeft geantwoord. [notaris 4] heeft onder ede bevestigd dat notaris [notaris 2] het concepttestament tijdens het passeren met erflaatster heeft besproken en dat het passeren langer dan gebruikelijk heeft geduurd, naar haar gevoel een uur à anderhalf uur.
[eiser] beroept zich er voorts op dat de notaris zijn verzoek tot het verstrekken van informatie in verband met het testament niet heeft ingewilligd. Ook daaruit kan het hof niet afleiden dat het stappenplan niet is gevolgd, zeker gelet op de door [X] bij Memorie van Antwoord productie 9 overgelegde brief van het notariskantoor waarin de notaris schrijft dat hij de door [X] opgevraagde stukken en informatie niet kan verstrekken, op grond van de geheimhoudingsverplichting die is opgenomen in de Wet op het notarisambt.
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat, anders dan [eiser] betoogt, het testament in 2015 zorgvuldig en met alle waarborgen omringd tot stand is gekomen.
5.6.
[eiser] stelt dat erflaatster op het moment van passeren van het testament niet in staat was haar wil te bepalen omdat de geestelijke stoornis waaraan zij leed een redelijke waardering van de betrokken belangen belette en dat het testament uit 2015 derhalve nietig is (artikel 3:34 lid 1 BW). Het hof is van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat erflaatster op het moment van het passeren van het testament in 2015 niet in staat was haar wil te bepalen, tegenover het onderzoek door de medisch adviseur/arts, de verklaring van de huisarts van erflaatster, het onderzoek door de kantonrechter en het onderzoek door de notaris. onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg van [eiser] gelegen om met meer te komen dan uitsluitend met stellingen uit eigen waarneming en het uiten van beschuldigingen aan het adres van de curator, te meer daar noch de curator noch de anderen die bij de totstandkoming van het testament in 2015 betrokken waren enig persoonlijk belang hadden bij de wijziging van het testament uit 2012 en het opstellen/passeren van het testament uit 2015. De curator heeft zich vanaf het moment dat erflaatster onder curatele was gesteld, naar het oordeel van het hof op professionele wijze van haar taak gekweten en heeft gedaan wat van haar als curator verwacht mocht worden, namelijk gehoor geven aan het verzoek van erflaatster te laten vastleggen wat na haar overlijden met haar vermogen zou gebeuren. Datzelfde heeft de notaris gedaan die, zoals hiervoor vermeld, alvorens het testament te passeren, het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid heeft uitgevoerd en zich derhalve een eigen mening heeft gevormd over de wilsbekwaamheid van erflaatster. [eiser] voert nog aan dat de (eenzijdige) rechtshandeling niet tot stand is gekomen en dat de inhoud van het testament niet uitgevoerd kan worden, waarbij hij zich beroept op artikel 3:33 BW. Hij stelt daartoe dat het testament niet de persoonlijke wil van erflaatster bevat. Het hof verwerpt deze stelling als onvoldoende concreet onderbouwd met feiten en relevante omstandigheden, gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over de totstandkoming van het testament en de verklaringen van de daarbij betrokken personen. Voor zover [eiser] nog aanvoert dat niet van te voren met erflaatster was gesproken over de inhoud van het testament en dat het initiatief niet bij haar lag, wijst het hof ook op de hiervoor genoemde verklaringen van de betrokkenen, die hebben verklaard dat zij hebben gesproken met erflaatster over haar wil en over de consequenties daarvan en zich er duidelijk van hebben vergewist dat dit daadwerkelijk haar wil was, waarbij het hof ook van belang acht de toets die zowel de kantonrechter als de notaris hebben gedaan alvorens toestemming te geven voor het wijzigen van het eerdere testament en het daadwerkelijk passeren van het testament. Bovendien is niet gebleken dat één van de betrokken professionals voordeel had bij de wijziging van het testament uit 2012 in het testament van 2015. Het voorgaande nog afgezien van de vraag of het [eiser] vrij staat deze stelling eerst na verwijzing door de cassatierechter aan te voeren, hetgeen volgens [X] niet het geval is, welke vraag het hof, gelet op het voorgaande, verder onbesproken zal laten.
De grieven 1, 2 en 3 van [eiser] , voor zover die zien op de vordering tot nietigverklaring van het testament, alsmede het beroep op artikel 3:33 BW, slagen dan ook niet. De primaire vordering van [eiser] om voor recht te verklaren dat het testament van 2015 nietig is op grond van artikel 3:34 BW en het beroep op artikel 3:33 BW zal het hof afwijzen.
5.7.
Ook grief 3 voorzover [eiser] daarin een beroep doet op artikel 3:44 lid 3 BW faalt. Het hof zal dan ook de subsidiaire vordering van [eiser] , die is gebaseerd op bedrog afwijzen. Van bedrog is sprake wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de zwijger verplicht was mee te delen, of door een andere kunstgreep. [eiser] voert allerhande bezwaren aan tegen de curator maar heeft verzuimd te concretiseren en te onderbouwen op welke wijze de curator of een eventuele derde erflaatster zou hebben bewogen in 2015 een testament te laten opmaken door het doen van onjuiste mededelingen. Dat [eiser] kan
bedenkenwat zich
kanhebben voorgedaan (namelijk dat de curator er de oorzaak van is geweest dat erflaatster boos op hem is geworden in juli 2015) volstaat daartoe niet. Evenmin kan de curator worden verweten dat zij tijdens het gesprek dat de kantonrechter met erflaatster had heeft gezwegen over het contact dat [eiser] had met de erflaatster. Nog daargelaten dat niet vaststaat dat dit opzettelijk is gebeurd, is het niet de taak van een curator om zich ongevraagd in een gesprek te mengen dat de kantonrechter heeft met een onder curatele gestelde teneinde te beoordelen of de onder curatele gestelde wilsbekwaam is. Het is aan de kantonrechter om geheel zelfstandig een beslissing te nemen op basis van de informatie die de kantonrechter nodig acht.
5.8.
[eiser] beroept zich verder op dwaling in de zin van artikel 4:43 lid 2 BW. [eiser] stelt dat erflaatster heeft gedwaald in de beweegreden. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Nog afgezien van de vraag of deze stelling kan worden aangevoerd eerst na verwijzing door de cassatierechter, hetgeen volgens [X] niet het geval is, faalt het betoog van [eiser] . Erflaatster heeft consistent aan de kantonrechter en de notaris kenbaar gemaakt hoe zij wilde dat haar vermogen na haar overlijden verdeeld zou worden. Het hof verwijst naar het onder 5.6 en 5.7 overwogene. Uit de tekst van het testament volgt bovendien dat de notaris goed heeft gecontroleerd of het testament de weerslag vormde van wat erflaatster wilde. Ook hier overweegt het hof dat het feit dat [eiser] kan
bedenkenwat zich
kanhebben voorgedaan niet voldoende is. Daarbij komt dat de ten onrechte veronderstelde omstandigheid die de beweegreden tot de beschikking zou zijn geweest niet in het testament zelf is aangeduid, hetgeen een vereiste is voor het beroep op dwaling. Aan die eis wordt niet voldaan doordat erflaatster tegen de curator zou hebben gezegd dat ze boos is op [eiser] . Er zijn al met al geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat bij erflaatster sprake is geweest van een gebrek in de wilsvorming. Voor een beroep op dwaling heeft [eiser] onvoldoende gesteld.
5.9.
Tot slot faalt ook het meer subsidiaire beroep van [eiser] dat het testament in strijd met de goede trouw en de redelijkheid en billijkheid tot stand zou zijn gekomen en dat het in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid wanneer [X] rechten aan het testament zou kunnen ontlenen. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft de curator zich als een professioneel curator gedragen en heeft noch [X] , noch de curator enig persoonlijk belang bij de inhoud van het testament. De verwijten die [eiser] richt aan het adres van de curator en aan [X] heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd, zodat het hof deze verwijten passeert. [X] dient het testament uit te voeren conform de wens van erflaatster, maar ontleent (behoudens een recht op loon voor verrichte werkzaamheden als gebruikelijk in zijn beroepsgroep en op vergoeding van de door hem gemaakte onkosten, zo blijkt uit pagina 3 van het testament onder het kopje ‘Executeurs/bewindvoerdersloon’) geen rechten aan het testament. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake is van een vorm van samenspanning tussen de curator en [X] .
5.10.
De conclusie van al het voorgaande is dat de grieven falen. Het hof zal de vorderingen van [eiser] afwijzen en de bestreden beslissing van de rechtbank bekrachtigen, met uitzondering van, zoals hierna zal blijken, de compensatie van de proceskosten die de rechtbank heeft toegepast.
5.11.
De voorwaarde waaronder het voorwaardelijk incidenteel appel is ingesteld, te weten dat het principaal appel ongegrond wordt verklaard en het testament van de erflaatster in stand blijft, is vervuld. Hierom zal het hof het incidenteel appel bespreken. In incidenteel appel vordert [X] dat de beslissing van de rechtbank om de kosten in eerste aanleg te compenseren zal worden vernietigd. De rechtbank heeft de kosten gecompenseerd omdat [X] aanvankelijk terughoudend was met het verstrekken van informatie aan [eiser] over het testament en de afwikkeling van de nalatenschap, hetgeen tot wantrouwen bij [eiser] heeft geleid. De terughoudendheid van [X] heeft er in ieder geval mede toe geleid dat [eiser] deze procedure heeft gevoerd, aldus de rechtbank.
[X] voert aan dat [eiser] geen erfgenaam is, maar legataris. In eerste instantie heeft [eiser] het testament opgevraagd bij notaris [notaris 2] die, conform de geldende beroepsregels, slechts een uittreksel van het testament heeft verstrekt, namelijk een uittreksel voor zover [eiser] daarbij belang had. [X] heeft het beleid van de notaris gevolgd en evenmin een afschrift van het testament aan [eiser] ter beschikking gesteld. Een en ander is, aldus [X] , geen reden tot een kostencompensatie.
5.12.
Het hof overweegt dat hoofdregel is dat degene die in een procedure volledig in het ongelijk wordt gesteld, wordt veroordeeld in de proceskosten, tenzij sprake is van een familierelatie. In dat geval mogen kosten gecompenseerd worden, maar dat hoeft niet. Met [X] is het hof van oordeel dat het feit dat [X] in navolging van de notaris aanvankelijk niet het gehele testament aan [eiser] ter beschikking heeft gesteld, geen reden is tot compensatie van de proceskosten van de eerste aanleg. [eiser] en [X] hebben geen familierechtelijke relatie, terwijl [eiser] in eerste aanleg volledig in het ongelijk is gesteld. De grief van [X] slaagt dan ook. Het hof zal de beslissing van de rechtbank op het punt van de compensatie van de proceskosten vernietigen en [eiser] veroordelen in kosten van de eerste aanleg.
5.13.
Ook de vordering van [X] om [eiser] te veroordelen in de kosten van het hoger beroep en de kosten na verwijzing zal het hof toewijzen nu [eiser] op alle punten in het ongelijk is gesteld.
In het incident
5.14.
Het hof dient nog te beslissen over de kosten van het incident, welke beslissing het hof bij beslissing van 20 december 2022 heeft aangehouden. Omdat [eiser] in het incident volledig in het ongelijk is gesteld, zal het hof [eiser] ook in de kosten van het incident veroordelen. [X] heeft in de conclusie in het incident ook nakosten en wettelijke rente gevorderd met het verzoek de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit ontbreekt echter in de memorie na verwijzing bij de daarin opgenomen vordering tot kostenveroordeling in het incident. Het hof gaat ervan uit dat [X] zijn vordering op dat punt heeft verminderd en zal dus [eiser] niet veroordelen in de nakosten en wettelijke rente in het incident en evenmin tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring overgaan.

6.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in de hoofdzaak in principaal en in incidenteel appel en in het incident:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, behoudens voor zover in dat vonnis de kosten van het geding in eerste aanleg zijn gecompenseerd en vernietigt dat vonnis op dat punt;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 618,- aan verschotten en € 904,- voor salaris, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,- zonder betekening en verhoogd met € 68,- in geval van betekening, alles te verhogen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na dit arrest;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 1.053,-aan verschotten en € 3.222,- voor salaris;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding bij dit hof na verwijzing inclusief die van het incident, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 0,- aan verschotten en € 3.642,- voor salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Jonkers, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M.J. Alt-van Endt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.