ECLI:NL:GHAMS:2024:1778

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
23-000604-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie met oplegging van voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mensenhandel en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De tenlastelegging betreft onder andere het werven, vervoeren en huisvesten van een slachtoffer met het oogmerk van uitbuiting, waarbij de verdachte drugs heeft gegeven, het slachtoffer heeft ondergebracht in een woning en auto, en haar in contact heeft gebracht met een prostituee. Daarnaast heeft de verdachte een omgebouwd gas-/alarmpistool en munitie voorhanden gehad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer, die op dat moment 19 jaar oud was, geen Nederlands sprak en geen contacten in Nederland had. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van bepaalde tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uren, met aftrek van voorarrest. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000604-19
datum uitspraak: 25 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-730032-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres 1] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hof leest de tenlastelegging onder 1 primair en subsidiair met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aldus dat de daar als sub 1 en 4 (primair en subsidiair) en 6 en 9 (primair) omschreven delicten cumulatief ten laste zijn gelegd.
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 primair en subsidiair met betrekking tot sub 4 (primair en subsidiair), 6 en 9 (primair) cumulatief is ten laste gelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing tot vrijspraak.
Dit betekent dat in hoger beroep nog slechts het als feit 1 primair en subsidiair sub 1 en feit 2 tenlastegelegde aan de orde is.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2022 en 11 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte - voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2017 tot en met 8 juni 2017 te Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander te weten [slachtoffer]
(sub 1)
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer]
immers heeft hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen
ten aanzien van die [slachtoffer] ,
- die [slachtoffer] drugs gegeven en/of toegediend en/of die [slachtoffer] gedrogeerd en/of
- die [slachtoffer] ondergebracht en/of onderdak geboden in een woning en/of in een auto en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) met een auto vervoerd naar en/of tussen één of meer verschillende locatie(s) en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) opgesloten en/of achter gelaten in een auto en/of
- één of meermalen een prostitutiekamer en/of ruimte voor die [slachtoffer] geregeld en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) onder druk gezet en/of ervan overtuigd en/of gedreigd met dat hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) de beschikking had(den) over een vuurwapen en/of die [slachtoffer] er (zodoende) toe aangezet en/of toe gebracht om in de prostitutie te gaan werken en/of
- die [slachtoffer] in contact gebracht met een prostituee en/of zorg gedragen voor het contact met een prostituee met als doel [slachtoffer] in de prostitutie te laten werken en/of
- foto's gemaakt van die [slachtoffer] om die foto's te gebruiken voor het plaatsen van één of meerdere advertenties van die [slachtoffer] en/of
- de identiteitskaart van die [slachtoffer] afgepakt en/of onder zich gehad en/of gehouden;
subsidiair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2017 tot en met 8 juni 2017 te Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander te weten [slachtoffer] ,
(sub 1)
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, te werven, vervoeren, over te brengen, te huisvesten of op te nemen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer]
immers heeft hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen
ten aanzien van die [slachtoffer] ,
- die [slachtoffer] drugs gegeven en/of toegediend en/of die [slachtoffer] gedrogeerd en/of
- die [slachtoffer] ondergebracht en/of onderdak geboden in een woning en/of in een auto en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) met een auto vervoerd naar en/of tussen één of meer verschillende locatie(s) en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) opgesloten en/of achter gelaten in een auto en/of
- één of meermalen een prostitutiekamer en/of ruimte voor die [slachtoffer] geregeld en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) onder druk gezet en/of ervan overtuigd en/of gedreigd met dat hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) de beschikking had(den) over een vuurwapen en/of die [slachtoffer] er (zodoende) toe aangezet en/of toe gebracht om in de prostitutie te gaan werken en/of
- die [slachtoffer] in contact gebracht met een prostituee en/of zorg gedragen voor het contact met een prostituee met als doel [slachtoffer] in de prostitutie te laten werken en/of
- foto's gemaakt van die [slachtoffer] om die foto's te gebruiken voor het plaatsen van één of meerdere advertenties van die [slachtoffer] en/of
- de identiteitskaart van die [slachtoffer] afgepakt en/of onder zich gehad en/of gehouden;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2017 tot en met 8 juni 2017 te Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer wapen(s) en/of munitie van categorie III, te weten
- een gas- / alarmpistool (omgebouwd) (merk Zoraki, model 914, kaliber 9mm PAK) (itemnummer 5399443) en/of
- 14 ( gemanipuleerde) patronen, althans één of meerdere patro(o)n(en), (kaliber 9 mm, merk Umarex, model projectiel stalen kogeltje) (itemnummer 5399666) en/of
- 8 patronen, althans één of meerdere patro(o)n(en), (kaliber 9 mm PAK, merk Umarex) (itemnummer 5399692) en/of
- 8 patronen, althans één of meerdere patro(o)n(en), (kaliber 9x19 mm, model volmantel rondneus) (itemnummer 5399667) en/of
- 1 patroon (kaliber 9 mm, merk Umarex, model projectiel stalen kogeltje) (itemnummer 5399578) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof beslist op grond van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde – het hof begrijpt: voor zover nog aan de orde in hoger beroep – kan worden bewezen verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair (sub 1) en subsidiair (sub 1) ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn. Haar verklaring bij de raadsheer-commissaris roept veel vragen op en strookt niet met de verklaringen van de getuige [getuige] , waar het gaat om de vraag of de verdachte als dader betrokken is geweest. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft voorts de identiteitskaart van de aangeefster zonder kwade bedoelingen onder zich gehouden. De bedreiging met het vuurwapen door de verdachte volgt verder enkel uit de verklaring van de aangeefster. De aangeefster heeft hierover ook wisselend verklaard. De WhatsApp-berichten die de verdachte heeft verstuurd kunnen op verschillende manieren worden uitgelegd en duiden niet op een oogmerk van uitbuiting. Daarnaast heeft [medeverdachte 2] volgens de verdachte ook met de telefoon van de verdachte WhatsApp-berichten verstuurd.
Oordeel van het hof
Het hof sluit zich in overwegende mate aan bij de bewijsoverweging van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde en overweegt als volgt.
Bewijsoverweging
Het hof stelt voorop dat de aangeefster in hoger beroep ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 4 november 2022 heeft verklaard dat zij zich veel van hetgeen er in juni 2017 is gebeurd, niet meer goed kan herinneren. Zodra haar echter onderdelen van haar eerdere verklaringen bij de politie werden voorgehouden, heeft zij telkens wel bevestigd zich deze onderdelen te herinneren. Zij is niet ondubbelzinnig terug gekomen op relevante onderdelen van haar eerder afgelegde verklaringen. De verklaring van de aangeefster bij de raadsheer-commissaris geeft het hof aldus geen aanleiding om te twijfelen aan haar eerder bij de politie afgelegde verklaringen. Het hof gaat dan ook uit van deze eerdere verklaringen. Deze zijn voldoende betrouwbaar.
De aangeefster heeft verklaard dat zij oorspronkelijk uit Roemenië komt en dat zij op 4 juni 2017 na een ruzie met haar ex-vriend vanuit België naar Nederland is gekomen. Zij was toen 19 jaar en sprak geen Nederlands maar wel Engels. Ze had geen telefoon. Op 5 juni 2017 is zij naar coffeeshop [coffeeshop] in Amsterdam gegaan, waar zij [medeverdachte 1] (het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 1] ) heeft leren kennen. Ze heeft hem verteld dat ze geen slaapplaats had en niemand kende en toen heeft hij voorgesteld om bij hem te gaan slapen. In de woning van [medeverdachte 1] heeft de aangeefster drugs gebruikt en heeft zij vrijwillige seks met hem gehad. De volgende dag (het hof begrijpt: 6 juni 2017) zei [medeverdachte 1] tegen haar dat zij wat vrienden van hem kon leren kennen. Zij hebben drank gekocht en zijn vervolgens teruggegaan naar de woning waar [medeverdachte 1] verbleef. De verdachte (hierna ook: [verdachte] is toen ook naar die woning gekomen. In de woning heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] , de aangeefster en [verdachte] , waarbij werd gesproken over heel veel geld en dat zij heel rijk zouden worden. Zij heeft op dat moment alles geaccepteerd omdat ze toch geen plek had om ergens te verblijven. [medeverdachte 1] vertelde dat hij heel goed bevriend was met [verdachte] en hij zei tegen de aangeefster dat zij goed moest luisteren naar [verdachte] . Daarop liet [verdachte] de aangeefster foto's op zijn telefoon zien waarop een pistool stond afgebeeld. Vervolgens zei [verdachte] tegen haar dat als zij niet zou doen wat hij zei, dat hij dan een pistool in haar mond zou duwen. De omstandigheid dat getuige [getuige] , die zich later over aangeefster heeft ontfermd, niet specifiek erover heeft verklaard dit van aangeefster te hebben gehoord, geeft het hof geen aanleiding om eraan te twijfelen dat dit heeft plaatsgevonden. In de mobiele telefoon die onder [verdachte] in beslag is genomen bleken drie foto's te staan waarop een vuurwapen was afgebeeld. De aangeefster heeft verklaard dat zij op een gegeven moment met [verdachte] en de medeverdachte (hierna ook: [medeverdachte 3] ) in een auto is gestapt. [medeverdachte 1] is niet meegegaan. Bij de raadsheer-commissaris heeft de aangeefster aanvullend verklaard dat het dreigen met het wapen de reden was om mee te gaan in de auto.
Bij het onderzoek naar de mobiele telefoon die onder [medeverdachte 3] in beslag is genomen is een WhatsApp-gesprek op 6 juni 2017 tussen [telefoonnummer 1] (telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] en [telefoonnummer 2] (telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 3] ) aangetroffen. Dat gesprek gaat als volgt:
[verdachte] om 09:42:00 :
luister
[verdachte] om 09:42:03 :
er is een kip
[verdachte] om 09:42:07 :
ze heegt(het hof begrijpt: heeft)
geen slaapplek
[verdachte] om 09:42:13 :
we gaan der na lengte brengen ja
[medeverdachte 3] om 09:42:19 :
welke kip
[medeverdachte 3] om 09:42:32 :
stuur picca
[verdachte] om 09:42:32 :
ze is bij [medeverdachte 1]
[verdachte] om 09:42:35 :
roemeense
(…)
[verdachte] om 09:42:47 :
ze wil ergens slapen.
[verdachte] , [medeverdachte 3] en aangeefster hebben met zijn drieën in de auto van [medeverdachte 3] rondgereden. De aangeefster mocht toen drie XTC-pillen hebben omdat het de eerste dag was. Zij heeft die drie XTC-pillen ingenomen en veel trekjes genomen van joints. Het ging op dat moment in de beleving van [verdachte] niet goed met haar.
De aangeefster heeft ook zelf verklaard dat zij zich in de auto met [medeverdachte 3] en [verdachte] heel slecht voelde door de drugs die zij had gebruikt. Zij gebruikte naar eigen zeggen drugs om in een andere stemming te komen, zodat niets haar meer zou raken. Zij leidde uit de vragen die [medeverdachte 3] en [verdachte] haar stelden af dat zij in de prostitutie moest gaan werken. Zij zou de helft krijgen. Ze weet niet van welk bedrag zij de helft zou krijgen. Toen [verdachte] haar vroeg waarom zij huilde, heeft zij gezegd dat zij zomaar moest huilen, omdat ze niet wilde zeggen dat ze bang voor hem was.
Uit het onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 3] blijkt verder dat hij op 6 juni 2017 om 23:11 uur twee WhatsApp-berichten naar de getuige [getuige] ( [telefoonnummer 3] ) heeft gestuurd, te weten “
oké ik heb een meid die wilt werken” en “
se is nu met mij”. Het lukt hen niet meer om elkaar diezelfde avond te ontmoeten om erover te praten.
De aangeefster werd de volgende ochtend rond 05:00 uur (het hof begrijpt: op 7 juni 2017) wakker in de auto op een parkeerplaats. [verdachte] heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij aan [medeverdachte 3] had gevraagd of de aangeefster, nu zij geen plek had om te verblijven en niet bij hem kon slapen, in de auto mocht slapen. Ook [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de aangeefster in de nacht van 6 op 7 juni 2017 op een parkeerplaats in zijn auto heeft geslapen. Toen zij wakker werd, zag zij dat al haar spullen over de vloer van de auto verspreid lagen. Haar identiteitskaart had in haar tas gezeten. [medeverdachte 3] zei toen tegen haar dat [verdachte] haar identiteitskaart had en dat zij met hem mee moest gaan als ze die identiteitskaart terug wilde.
Bij het onderzoek naar de mobiele telefoon die onder [medeverdachte 3] in beslag is genomen is een WhatsApp-gesprek in de betreffende nacht van 6 op 7 juni 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] aangetroffen. Dit WhatsApp-gesprek is gewist op de uitgelezen iPhone van [verdachte] . Uit het WhatsApp-gesprek blijkt dat [verdachte] , die dan thuis is, om 02:21 uur het volgende tegen [medeverdachte 3] zegt: “
Laaat der on die waggien blijven en zegder she cant go ik heb derbid (het hof begrijpt: haar id)” en “
ze moet het morgen halen”. Het gesprek gaat die ochtend als volgt verder:
[verdachte] om 08:48:39 :
is ze der nog
[medeverdachte 3] om 08:48:52 :
ik weet never ben net wakker
[verdachte] om 08:48:55 :
die sannie is open vandaag
[verdachte] om 08:49:02 :
Die parenclub
[verdachte] om 08:49:21 :
We moeten der meteen laten weerkenb(het hof begrijpt:
werken)
[medeverdachte 3] om 08:51:18 :
Ja
[verdachte] om 08:51:40 :
Is cool ik hoop dat ze niet pia is man(straattaal pia = weg)
(…)
[medeverdachte 3] om 09:16:06 :
Yo ik ga nu naar saar
[medeverdachte 3] om 09:16:07 :
daar
[medeverdachte 3] om 09:34:06 :
Ze is er
[medeverdachte 3] om 09:34:09 :
We komen nu
Hieruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte 3] met aangeefster naar [verdachte] is gereden. Bij het onderzoek naar de onder [medeverdachte 3] inbeslaggenomen iPhone 5 zijn vijf relevante afbeeldingen aangetroffen waarop de aangeefster staat afgebeeld. Op alle afbeeldingen zit zij in een auto op de achterbank en de afbeeldingen zijn gemaakt op 7 juni 2017 tussen 13:51 en 13:57 uur. De aangeefster is vervolgens rond etenstijd weer een paar uur alleen in de auto achtergelaten. [verdachte] was het eerste terug en [medeverdachte 3] kwam later terug.
[medeverdachte 3] heeft in de avond van 7 juni 2017 contact gezocht met [getuige] . Om 19:57:02 stuurt hij “
oké ben met die meid” en om 20:40:05 stuurt hij “
oké maar kan je wat voor der fixen vandaag”. In reactie op een spraakbericht van [getuige] , inhoudende “
en als ik wat voor haar kan fixen vandaag dan zou ze met mij mee op pad moeten vandaag en dan ontvangen in een hotel dan kan ik wat voor haar fixen weet je”, stuurt [medeverdachte 3] “
ja maar hoe weet ik dan dat er wat gemaakt wordt”. Om 21:04 uur stuurt [medeverdachte 3] naar [getuige] “
maar mag ik d’r ook baksen (het hof begrijpt dit als straattaal voor: neuken) bij je kijken of ze het goed doet” en meteen daarna “
want ze gaat voor ons werken toch”. Uit een onderzoek naar de andere iPhone die onder [medeverdachte 3] in beslag is genomen is gebleken dat er op 7 juni 2017 op internet is gezocht naar “ [slachtoffer] ” en naar [website] en sites te relateren aan escortwerk. Opvallend is hierbij dat vóór en na 7 juni 2017 niet naar sekssites is gezocht.
Die avond vertelde [medeverdachte 3] tegen de aangeefster dat ze vandaag zaken moesten gaan doen, omdat ze het geldprobleem moesten oplossen. Zij voelde zich slecht, maar heeft het geaccepteerd omdat ze dan tenminste wat geld had. Vervolgens werd [verdachte] ergens afgezet en heeft [medeverdachte 3] haar naar een meisje (het hof begrijpt: [getuige] ) gebracht dat al langer in de ‘business’ zat, zodat ze van haar misschien een klant kon krijgen. [getuige] werd heel erg boos en de aangeefster moest haar beloven dat zij geen zaken met [medeverdachte 3] zou doen, omdat hij haar alleen maar wilde gebruiken om geld te verdienen. [medeverdachte 3] zei tegen de aangeefster dat zij [getuige] niet moest geloven.
[medeverdachte 3] heeft tegen [getuige] gezegd dat hij een advertentie voor de aangeefster had gemaakt, maar dat geloofde [getuige] niet omdat zij weet dat dat tot 24 uur kan duren. Hij heeft haar wel foto's laten zien die hij van de aangeefster had gemaakt op de achterbank van een auto. [getuige] heeft hem uitgelegd dat dit niet de juiste foto's voor een seksadvertentie waren. [medeverdachte 3] is vervolgens vertrokken. De aangeefster heeft de nacht van 7 op 8 juni 2017 bij [getuige] doorgebracht omdat zij haar zou helpen met prostitutiesites. [getuige] wilde de aangeefster bij zich houden, omdat zij angst bij haar zag.
De aangeefster heeft verklaard dat [medeverdachte 3] in de ochtend van 8 juni 2017 voortdurend belde dat hij haar op wilde halen. Zij heeft toen gezegd dat zij haar identiteitskaart terug wilde en [medeverdachte 3] zei dat [verdachte] die had. Uit Whats-appgesprekken blijkt dat [getuige] contact onderhield met [medeverdachte 3] over het afgeven van de identiteitskaart.
Uit het onderzoek van de onder [verdachte] inbeslaggenomen iPhone is gebleken dat [verdachte] op die ochtend van 8 juni 2017 nog contact heeft gehad met [medeverdachte 1] . Om 11:06:10 opent [medeverdachte 1] het gesprek met “
Offa(het hof begrijpt dit als straattaal voor hé, alles goed)
heeft ze al een beetje gewerkt”.
De aangeefster en [getuige] hadden op 8 juni 2019 afgesproken met [medeverdachte 3] en [verdachte] in de buurt van het Centraal Station in Amsterdam om de identiteitskaart van de aangeefster terug te krijgen. Toen zij van de aangeefster hoorde dat er een wapen in de auto van [medeverdachte 3] lag, heeft zij de politie ingelicht. Daarop zijn [medeverdachte 3] en [verdachte] aangehouden. Bij de doorzoeking van de auto van [medeverdachte 3] is een omgebouwd gas-/alarmpistool en een hoeveelheid munitie aangetroffen.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat het feit dat de verdachte de identiteitskaart van de aangeefster onder zich heeft gehad, niet als bewijs voor zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde kan worden gebruikt, overweegt het hof het volgende. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de identiteitskaart van de aangeefster in ieder geval in de nacht van 6 op 7 juni 2017 in handen van de verdachte is gekomen. In die nacht heeft de verdachte immers een WhatsApp-bericht naar [medeverdachte 3] gestuurd dat ze (het hof begrijpt: de aangeefster) in de auto moest blijven en dat hij tegen haar moest zeggen dat ze niet weg kan gaan omdat de verdachte haar identiteitskaart nog onder zich heeft. De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij de identiteitskaart van aangeefster niet direct terug kon brengen, omdat het midden in de nacht was. Hij zou de identiteitskaart de dag erna, op 7 juni 2017, teruggeven. Het hof stelt op grond van het voorgaande echter vast dat dit niet is gebeurd, terwijl hij hiertoe op 7 juni 2017 alle gelegenheid heeft gehad, nu hij op die dag is opgehaald door [medeverdachte 3] en de aangeefster. Hij had toen alle gelegenheid om haar identiteitskaart terug te geven, maar heeft dit niet gedaan. In plaats daarvan is de aangeefster in de avond van 7 juni 2017 naar [getuige] gebracht. Pas op 8 juni 2017, nadat [getuige] zich er uitgebreid mee had bemoeid en met de [medeverdachte 3] via WhatsApp had gediscussieerd, is er een afspraak gemaakt om de identiteitskaart van de aangeefster aan haar terug te geven. Het hof leidt uit het voorgaande af – mede in samenhang met de context die uit andere bewijsmiddelen volgt - dat de verdachte zich de identiteitskaart van de aangeefster heeft toegeëigend om als drukmiddel te gebruiken. De omstandigheid dat de verdachte in de nacht van 6 op 7 juni 2017 naar de medeverdachte een bericht inhoudende “
ze moet het morgen halen” heeft gestuurd, maakt dat niet anders. Dit bericht valt immers ook goed te verklaren door het feit dat de verdachte en de medeverdachte de aangeefster zo snel mogelijk als prostituee hebben willen laten werken en haar daarvoor naar [getuige] wilden brengen, waarvoor de aangeefster hoogstwaarschijnlijk een identiteitskaart nodig zou hebben.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] zowel misbruik hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht als van de kwetsbare positie van de aangeefster. Zij hebben verklaard dat zij wisten dat de aangeefster 19 jaar was, uit Roemenië kwam en de Nederlandse taal niet sprak. Zij wisten dat de aangeefster geen contacten had in Nederland en om die reden ook geen plek had om te verblijven. Zij wisten dat zij geen geld had en hebben drugs aan haar gegeven. Ook heeft de verdachte haar identiteitskaart onder zich gehouden en niet teruggegeven. De medeverdachte verkeerde in de veronderstelling dat de aangeefster illegaal in Nederland verbleef.
Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting overweegt het hof het volgende. De verdachte en de medeverdachte hebben verklaard dat de aangeefster zelf aan hen te kennen heeft gegeven dat zij in de prostitutie wilde werken, en dat zij haar alleen hebben geholpen door haar in contact te brengen met [getuige] . Het hof gaat aan deze verklaringen voorbij. Uit de hiervoor uitgewerkte WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte, tussen de medeverdachte en [getuige] en tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , leidt het hof de onmiskenbare bedoeling van de verdachte en de medeverdachte af om haar in de prostitutie te brengen met het oogmerk van uitbuiting van de aangeefster.
Medeplegen
Voor het aannemen van medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist. Of hiervan sprake is geweest, dient aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval te worden beoordeeld. Er dient sprake te zijn van een gezamenlijke uitvoering van een bepaald strafbaar feit, zij het dat niet alle ten laste gelegde bestanddelen door alle medeplegers behoeven te worden vervuld. Medeplegers kunnen echter alleen worden gestraft voor elkaars gedragingen voor zover deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet kunnen worden gebracht.
Het hof is van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt. Zij hebben de aangeefster samen rondgereden, drugs gegeven en in de auto laten slapen. Uit de inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen beiden leidt het hof af dat zij er beiden op gebrand waren dat de aangeefster zo snel mogelijk in de prostitutie zou gaan werken en dat zij daaraan zouden gaan verdienen. Zij hebben beiden misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van de aangeefster in Nederland, met het oogmerk van uitbuiting van de aangeefster. Aan een en ander doet niet af dat het enkel [medeverdachte 3] was, die het contact onderhield met [getuige] .
Het hof is echter van oordeel dat er ten aanzien van de ten laste gelegde dwangmiddel dreiging met geweld geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Op basis van het dossier stelt het hof vast dat de verdachte de aangeefster onder druk heeft gezet en heeft gedreigd met een kennelijk hem ter beschikking staand vuurwapen, wat de aangeefster er toe heeft aangezet om met onder meer de verdachte mee te werken teneinde in de prostitutie te gaan werken. Deze dreiging met geweld heeft plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte 1] . Nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de medeverdachte op dat moment in die woning aanwezig was, dan wel dat hij op een andere manier op de hoogte is geraakt van de dreiging met geweld, en niet is gebleken dat er in de auto is gedreigd met geweld, is het hof van oordeel dat ten aanzien van dat dwangmiddel geen sprake is van medeplegen. De verdachte wordt ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging dan ook als pleger aangemerkt.
Aanvulling ten aanzien van een gevoerd verweer in hoger beroep ( [medeverdachte 2] )
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor het eerst verklaard, kort gezegd, dat naast de medeverdachte [medeverdachte 3] nog een jongen betrokken was bij het ten laste gelegde, namelijk ene [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] verbleef in de nacht van 6 op 7 juni 2017 met de verdachte in het huis van de moeder van de verdachte. In de ochtend van 7 juni 2017 stuurde [medeverdachte 2] vervolgens vanaf de telefoon van de verdachte WhatsApp-berichten over de aangeefster naar de medeverdachte. Volgens de verdachte gaat het om de (uiterst belastende) berichten “
Die sannie is open vandaag”, gestuurd om 08:48:55 uur, tot en met “
Lengte moet de deur openen man”,gestuurd om 08:52:34 uur, op pagina 253 van het dossier. De strekking van deze verklaring van de verdachte is dat niet hij maar deze [medeverdachte 2] betrokken was bij het tenlastegelegde.
Het hof acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en legt deze dan ook terzijde. Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte juist verklaard dat er niemand anders is geweest die toegang had tot zijn mobiele telefoon en dat hij die ochtend de enige was die zijn mobiele telefoon gebruikte (zie pagina 6, tweede alinea, van het proces-verbaal van de zitting van 21 januari 2019). De stelling dat [medeverdachte 2] bij het ten laste gelegde betrokken zou zijn geweest, is niet nader onderbouwd. De verdediging heeft geen (adres)gegevens van [medeverdachte 2] kunnen aanleveren, hetgeen ertoe heeft geleid dat de raadsheer-commissaris, naar aanleiding van het door het hof toegewezen getuigenverzoek, [medeverdachte 2] niet heeft kunnen horen. De stelling dat het [medeverdachte 2] was die in de ochtend van 7 juni 2017 WhatsApp-berichten vanaf de telefoon van de verdachte heeft verstuurd, vindt ook onvoldoende steun in de verklaring van de moeder van de verdachte, zoals afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 31 januari 2023. Daarnaast heeft de medeverdachte ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 9 maart 2021 verklaard dat hij die ochtend alleen met de verdachte heeft gesproken of geappt over het meisje en niet met iemand anders. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. Tenslotte valt ook overigens uit het berichtenverkeer op de ochtend van 7 juni 2017 op geen enkele manier af te leiden dat de berichten die zijn verstuurd vanaf de telefoon van de verdachte door iemand anders dan de verdachte zijn verstuurd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 6 juni 2017 tot en met 8 juni 2017 te Amsterdam en/of Almere tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer]
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander
ten aanzien van die [slachtoffer] ,
- die [slachtoffer] drugs gegeven en
- die [slachtoffer] ondergebracht in een woning en in een auto en
- die [slachtoffer] met een auto vervoerd tussen verschillende locaties en
- die [slachtoffer] meermalen achter gelaten in een auto en
- die [slachtoffer] in contact gebracht met een prostituee met als doel [slachtoffer] in de prostitutie te laten werken en
- foto's gemaakt van die [slachtoffer] om die foto's te gebruiken voor het plaatsen van een advertentie van die [slachtoffer] en
- de identiteitskaart van die [slachtoffer] onder zich gehad en gehouden
en dat hij
in de periode van 6 juni 2017 tot en met 8 juni 2017 te Amsterdam een ander te weten [slachtoffer] door dreiging met geweld heeft geworven, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer]
immers heeft hij, verdachte
die [slachtoffer] onder druk gezet en gedreigd met dat hij, verdachte, de beschikking had over een vuurwapen en die [slachtoffer] er toe aangezet om in de prostitutie te gaan werken;
2.
hij op 8 juni 2017 te Amsterdam een wapen en munitie van categorie III, te weten
- een gas-/alarmpistool (omgebouwd) (merk Zoraki, model 914, kaliber 9mm PAK) (itemnummer 5399443) en
- 14 gemanipuleerde patronen (kaliber 9 mm, merk Umarex, model projectiel stalen kogeltje) (itemnummer 5399666) en
- 8 patronen (kaliber 9 mm PAK, merk Umarex) (itemnummer 5399692) en
- 8 patronen, althans één of meerdere patro(o)n(en), (kaliber 9x19 mm, model volmantel rondneus) (itemnummer 5399667) en
- 1 patroon (kaliber 9 mm, merk Umarex, model projectiel stalen kogeltje) (itemnummer 5399578) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
mensenhandel.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 255 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis. Gelet op de door haar overgelegde reclasseringsadviezen die zijn opgemaakt in een andere zaak en het telefonisch contact dat zij heeft gehad met de reclassering, heeft de advocaat-generaal gevorderd als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een meldplicht en het volgen van een Cova-training te verbinden. Ten aanzien van de schending van de redelijke termijn heeft de advocaat-generaal bepleit dat daarmee rekening wordt gehouden, echter met de kanttekening dat een deel van de schending op conto van de verdediging komt, omdat pas op 8 maart 2022 aanvullende onderzoekswensen zijn gedaan, die ook eerder hadden kunnen worden ingediend.
De raadsman heeft verzocht in strafverminderende zin rekening te houden met de ouderdom van de feiten, met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan zes weken loopt de verdachte het risico dat hij zijn woning verliest. In het geval van een veroordeling voor enkel het onder 2 ten laste gelegde, heeft de raadsman verzocht te volstaan met oplegging van een geldboete. Als straf verlagend dient mee te wegen dat het vuurwapen niet meer bruikbaar was. Indien ook het onder 1 primair of subsidiair ten laste gelegde wordt bewezen verklaard, heeft de raadsman verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf al dan niet in combinatie met een werkstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) mensenhandel gedurende een periode van drie dagen en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte heeft het slachtoffer van een ander ( [medeverdachte 1] ) overgenomen en haar foto’s op zijn telefoon laten zien waarop (hij met) een vuurwapen stond afgebeeld. Op deze manier heeft hij het slachtoffer onder druk gezet en ervan overtuigd dat hij de beschikking had over een vuurwapen. Vervolgens hebben de verdachte en de medeverdachte het slachtoffer drugs gegeven en haar meerdere malen vervoerd en achtergelaten in de auto van de medeverdachte. Uiteindelijk heeft de medeverdachte het slachtoffer in contact gebracht met een prostituee met als doel haar in de prostitutie te laten werken en haar op die manier uit te buiten. De medeverdachte heeft foto’s van het slachtoffer gemaakt met de bedoeling die foto’s te gebruiken voor het plaatsen van een seksadvertentie en de verdachte heeft de identiteitskaart van het slachtoffer onder zich gehouden. Dit laatste was duidelijk bedoeld als drukmiddel. Toen de verdachte werd aangehouden had hij een omgebouwd gas-/alarmpistool en een aanzienlijke hoeveelheid (al dan niet gemanipuleerde) munitie voorhanden.
De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Ten eerste brengt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Ten tweede heeft de verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer. Zij was destijds 19 jaar oud, sprak de Nederlandse taal niet, had geen contacten in Nederland en had geen plek om te verblijven. Met zijn handelen heeft de verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer niet daadwerkelijk prostitutiewerkzaamheden heeft verricht, is enkel te danken aan de prostituee met wie het slachtoffer in contact is gebracht en die tijdig de politie heeft ingeschakeld.
Op basis van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 mei 2024 constateert het hof dat artikel 63 Sr van toepassing is, nu de verdachte na het ten laste gelegde meerdere straffen zijn opgelegd.
Gelet op de ernst van de feiten en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf passend en geboden.
Het hof houdt bij de straftoemeting rekening met de korte pleegperiode. Het hof houdt verder (in strafmatigende zin) rekening met het feit dat het in de onderhavige zaak gaat om oude feiten. Ook constateert het hof dat in hoger beroep sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Namens de verdachte is op 14 februari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof thans arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met drie jaar en ruim vier maanden overschreden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de op te leggen straf en de beoogde gevangenisstraf daarom niet onvoorwaardelijk, maar geheel voorwaardelijk opleggen. Dat onderzoekswensen wellicht eerder hadden kunnen worden gedaan, zoals door de advocaat-generaal betoogd, leidt het hof niet tot een andere beoordeling.
Het hof ziet in hetgeen de advocaat-generaal ter terechtzitting naar voren heeft gebracht aanleiding om als bijzondere voorwaarden een meldplicht en het volgen van een Cova-training op te leggen. De verdachte heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat hij bereid is deze training te volgen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voornoemde bijzondere voorwaarden, en een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van het aan hem onder 1 primair ten laste gelegde betreffende sub 4, 6 en 9 en het hem onder 1 subsidiair tenlastegelegde betreffende sub 4.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich meldt wanneer hij hiertoe wordt uitgenodigd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2]. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cova (Plus) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2024.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]