ECLI:NL:GHAMS:2024:1339

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23/416
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting en aanmaningskosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2023, waarin het beroep tegen de beschikking aanmaningskosten ongegrond werd verklaard. De heffingsambtenaar had op 30 augustus 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 72,50 opgelegd, gevolgd door een aanmaning op 4 oktober 2022 voor de onbetaalde naheffingsaanslag. Belanghebbende maakte bezwaar tegen de aanmaningskosten, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde belanghebbende dat hij geen e-mailnotificatie had ontvangen van de aanmaning en dat de invorderingsambtenaar dit onvoldoende had onderzocht. Tijdens de zitting op 31 januari 2024 werd duidelijk dat er een misverstand was ontstaan over de ontvangst van de naheffingsaanslag versus de aanmaningskosten. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep voornamelijk gericht was op de aanmaningskosten en dat de stelling van belanghebbende over de naheffingsaanslag tardief was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het belanghebbende geen recht op proceskostenvergoeding toekende, omdat de aanmaningskosten uit coulance waren vernietigd en er geen onrechtmatigheid was vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/416
30 april 2024
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], woonachtig te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach
tegen de uitspraak van 27 maart 2023 in de zaak met kenmerk AMS 23/490 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de invorderingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 augustus 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 72,50 (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende bij beschikking met dagtekening 4 oktober 2022 aanmaningskosten (hierna: beschikking aanmaningskosten) ten bedrage van € 8 in rekening gebracht wegens het onbetaald blijven van de naheffingsaanslag.
1.3.
Belanghebbende heeft op 14 november 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking aanmaningskosten. De invorderingsambtenaar heeft dit bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 29 december 2022 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak van 27 maart 2023 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 mei 2023. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Het Hof ziet aanleiding de feiten zelf vast te stellen.
2.2.
In de uitspraak op bezwaar, waarbij het bezwaar van belanghebbende ongegrond is verklaard, heeft de invorderingsambtenaar meegedeeld uit coulance de in rekening gebrachte aanmaningskosten te laten vervallen.
2.3.
In het hogerberoepschrift van belanghebbende van 12 mei 2023 is onder meer het volgende vermeld:
“1. Belanghebbende heeft geen e-mailnotificatie ontvangen. De invorderingsambtenaar heeft dit niet (voldoende) onderzocht. Daarom staat onvoldoende vast dat de aanmaning belanghebbende heeft bereikt. Dit geeft voldoende recht op een proceskostenvergoeding. Zie de uitspraak van de CRvB d.d. 9 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2174 (notificatie MijnOverheid), (…).
(…)
10. Voor zover de gemeente stelt dat de aanmaning per post zou hebben bereikt, is dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ook in zoverre zijn de proceskosten ten onrechte afgewezen.”
2.4.1.
Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Ik leid uit het verweerschrift in hoger beroep af dat er een misverstand is ontstaan. Daarin staat dat het geschil ziet op het niet ontvangen van de beschikking aanmaningskosten, maar het geschil ziet op een ander punt, namelijk op het door belanghebbende niet ontvangen van de naheffingsaanslag. De voorzitter wijst mij op punten 1 en 10 van het hogerberoepschrift betreffende het niet hebben ontvangen van de beschikking aanmaningskosten. Tot twee keer toe is uitsluitend een grief aangevoerd over de beschikking aanmaningskosten. Daar heeft de invorderingsambtenaar in zijn verweerschrift op gereageerd.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit pas gisteren bij de voorbereiding van deze zitting heb gezien, vanwege mijn eigen zorgvuldigheid om de stukken nog een keer door te nemen, maar de situatie is in ieder geval duidelijk. Het gaat over de ontvangst van de naheffingsaanslag.”
En:

De voorzitterhoudt de gemachtigde voor dat het verweerschrift van de invorderings-ambtenaar dateert van 18 juli 2023. Bij het lezen van het verweerschrift had het voor de gemachtigde duidelijk moeten zijn dat er in de opvatting van de gemachtigde sprake is van een misverstand omdat de heffingsambtenaar uitsluitend ingaat op de ontvangst van de aanmaning. Waarom is er dan kort na 18 juli 2023 niet door de gemachtigde aangevoerd dat sprake is van een misverstand? Uit het verweerschrift blijkt duidelijk dat de invorderingsambtenaar is uitgegaan van de grief dat de aanmaning niet op de juiste wijze zou zijn verzonden en daarom door belanghebbende niet zou zijn ontvangen. Nu komt de gemachtigde pas ter zitting met de stelling dat het gaat om de ontvangst van de naheffingsaanslag.
De gemachtigde van belanghebbendeverklaart verder:
Ik heb de zaak niet eerder kunnen voorbereiden.”
2.4.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft de invorderingsambtenaar onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben ervan uitgegaan, gezien het hogerberoepschrift, dat het geschil in hoger beroep ziet op de ontvangst van de beschikking aanmaningskosten. De beschikking aanmaningskosten is verzonden en door belanghebbende ontvangen aangezien daartegen bezwaar is ingesteld. Ik ben daarom in mijn verweerschrift uitsluitend ingegaan op de beschikking aanmaningskosten en heb mij alleen op dat geschilpunt voorbereid.”

3.3. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’):

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering. De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiser opgelegd, die eiser vervolgens niet tijdig betaald heeft. De heffingsambtenaar heeft daarom een aanmaning verstuurd naar eiser, waarbij € 8,- aanmaningskosten in rekening zijn gebracht. Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft dat bezwaar ongegrond verklaard, maar heeft de aanmaningskosten daarbij uit coulance laten vervallen. In beroep voert eiser aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend.
2. De rechtbank overweegt dat uit artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat proceskosten in de bezwaarfase uitsluitend worden vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. De aanmaning is op de juiste wijze (digitaal via MijnOverheid.nl) en tijdig aan eiser verzonden. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag niet is betaald. De aanmaningskosten zijn dus terecht opgelegd. De rechtbank ziet hierin geen onrechtmatigheid van de heffingsambtenaar. Er is dus geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.
3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug, en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten in beroep.”

5.Beoordeling van het geschil

Standpunten partijen
5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de beslissing van de rechtbank onjuist is, omdat hij recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Belanghebbende voert in zijn hogerberoepschrift aan dat de beschikking aanmaningskosten niet op de juiste wijze aan belanghebbende is bekendgemaakt en dat de heffingsambtenaar daarmee onrechtmatig en verwijtbaar heeft gehandeld. Hoewel de aanmaningskosten uit coulance zijn vernietigd, is belanghebbende van mening dat hij recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
5.2.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde voor het eerst de stelling aangevoerd dat in het hogerberoepschrift sprake is van een misverstand. Waar hij in het hogerberoepschrift heeft geschreven dat onvoldoende vaststaat dat de beschikking aanmaningskosten belanghebbende heeft bereikt, heeft hij bedoeld te schrijven dat de naheffingsaanslag niet op de juiste wijze bekend is gemaakt.
5.3.
De invorderingsambtenaar is van mening dat de uitspraak van de rechtbank juist is. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar ingesteld tegen de beschikking aanmaningskosten en deze aanmaningskosten zijn enkel uit coulance vernietigd. De invorderingsambtenaar heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat het hoger beroep van belanghebbende uitsluitend ziet op de ontvangst van de beschikking aanmaningskosten. Gelet op de bewoordingen in het hogerberoepschrift van belanghebbende is de invorderingsambtenaar in zijn verweerschrift dan ook uitsluitend ingegaan op de grieven omtrent het niet ontvangen van de beschikking aanmaningskosten en heeft hij zich ter zitting van het Hof uitsluitend daarop voorbereid.
Oordeel Hof
5.4.
Gelet op de bewoordingen van het hogerberoepschrift is het Hof van oordeel dat het hoger beroep onmiskenbaar uitsluitend gericht is tegen de ontvangst van de beschikking aanmaningskosten (zie 2.3). De invorderingsambtenaar heeft de grieven van belanghebbende op die wijze opgevat en heeft deze grieven ook zo mogen opvatten.
De invorderingsambtenaar stelt zich terecht op het standpunt dat vaststaat dat de per post aan belanghebbende verzonden beschikking aanmaningskosten door belanghebbende is ontvangen, omdat de gemachtigde namens belanghebbende tijdig bezwaar heeft ingesteld tegen de beschikking aanmaningskosten en in zijn bezwaarschrift ook verwijst naar de door hem ontvangen beschikking. Het Hof is van oordeel dat de invorderingsambtenaar hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikking aanmaningskosten (door de verzending per post) rechtsgeldig aan belanghebbende bekend is gemaakt. De invorderingsambtenaar heeft de aanmaningskosten vervolgens bij de bestreden uitspraak op bezwaar uitsluitend uit coulanceoverwegingen vernietigd. Het standpunt van belanghebbende dat hij recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase omdat de invorderingsambtenaar onrechtmatig heeft gehandeld doordat onvoldoende is komen vast te staan dat de beschikking aanmaningskosten belanghebbende daadwerkelijk heeft bereikt, wordt derhalve verworpen.
5.5.
Het Hof verklaart het in hoger beroep voor het eerst ter zitting ingenomen standpunt van belanghebbende dat het hoger beroep gericht is tegen de ontvangst van de naheffingsaanslag tardief. Belanghebbende heeft niet betwist dat de naheffingsaanslag in de berichtenbox van MijnOverheid is geplaatst, maar voert aan dat belanghebbende daarvan geen
e-mailnotificatie heeft ontvangen en dat de invorderingsambtenaar daar onderzoek naar had moeten doen. Deze stelling vergt een nader onderzoek van feitelijke aard omdat niet op grond van de gedingstukken is vast te stellen of de e-mailnotificatie is verzonden, en zo ja, of deze belanghebbende heeft bereikt. Het Hof is van oordeel dat bij een afweging van het belang van belanghebbende bij behandeling van zijn stelling tegenover het belang van een doelmatige en doelgerichte voortgang van deze procedure, de behandeling van bedoelde stelling niet in overeenstemming is met een goede procesorde. Hierbij heeft het Hof meegewogen dat niet valt in te zien waarom belanghebbende dit standpunt niet in een eerder stadium van de procedure dan op de zitting van het Hof naar voren heeft kunnen brengen (vgl. Hoge Raad 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3937). Belanghebbende heeft voor dat late moment geen afdoende verklaring gegeven. Aangezien de invorderingsambtenaar in zijn verweerschrift van 18 juli 2023 uitsluitend is ingegaan op de ontvangst van de aanmaning (in overeenstemming met de door belanghebbende in zijn hogerberoepschrift aangevoerde grieven), had belanghebbende na het ontvangen van het verweerschrift (het Hof heeft het verweerschrift op 19 juli 2023 doorgestuurd aan belanghebbende) alle gelegenheid om het volgens hem gerezen misverstand te herstellen en tijdig voor de zitting aan te voeren dat het hoger beroep geen betrekking heeft op de bekendmaking van de beschikking aanmaningskosten, maar op de volgens belanghebbende niet-rechtsgeldige bekendmaking van de naheffingsaanslag.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 30 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: