ECLI:NL:GHAMS:2024:1328

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23-002978-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, bedreiging, vuurwapenbezit en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden voor het medeplegen van verschillende strafbare feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, bedreiging, het voorhanden hebben van een vuurwapen en witwassen. De zaak begon op 31 december 2019, toen de verdachte samen met medeverdachten de aangeefster en haar kinderen onder druk naar een woning in Almere brachten. Daar werd de aangeefster mishandeld en bedreigd met een vuurwapen. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de andere tenlastegelegde feiten, waarbij de verklaringen van de aangeefster en het bewijs uit het dossier cruciaal waren. De verdachte had ook grote contante geldbedragen en een Rolex-horloge in zijn bezit, waarvan werd vastgesteld dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De strafmaat werd bepaald op basis van de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002978-20
datum uitspraak: 21 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-730004-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2024 en 14 mei 2024 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 4 eerste cumulatief ten laste is gelegd, te weten het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie die zijn aangetroffen op de [adres] te Almere.
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen deze beslissing tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31 december 2019 tot en met 1 januari 2020 te Almere en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster] en/of haar kinderen wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s)
- de woning van voornoemde [aangeefster] betreden met gebruikmaking van de eerder door hen weggenomen huissleutel(s) en/of
- voornoemde [aangeefster] gezegd dat zij haar spullen moest pakken en/of
- voornoemde [aangeefster] en/of haar kinderen laten plaatsnemen in (een) klaarstaand(e) voertuig(en) en/of
- voornoemde [aangeefster] haar telefoon laten afstaan en/of
- voornoemde [aangeefster] en/of haar kinderen naar een woning op de [adres] te Almere gebracht en/of
- voornoemde [aangeefster] in een voertuig meegenomen naar een parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost en/of (vervolgens) voornoemde [aangeefster] weer mee terug genomen naar de woning op de [adres] te Almere en/of
- voornoemde [aangeefster] meerdere malen geslagen met een vuurwapen en/of overgoten met kokend water en/of
- voornoemde [aangeefster] bedreigd met een vuurwapen en/of gedreigd voornoemde [aangeefster] en/of haar kinderen te vermoorden en/of
- voornoemde [aangeefster] en/of haar kinderen voortdurend bewaakt en/of vastgehouden in de woning op de [adres] te Almere;
2.
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om aan [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg éénmaal of meermalen (met kracht) met een vuurwapen op/tegen het hoofd en/of de knieën en/of het lichaam van voornoemde [aangeefster] heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) kokend water over en/of in de nek van voornoemde [aangeefster] heeft gegoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, [aangeefster] heeft mishandeld door
- éénmaal of meermalen (met kracht) met een vuurwapen op/tegen het hoofd en/of de knieën en/of het lichaam van voornoemde [aangeefster] te slaan en/of stompen en/of
- ( vervolgens) kokend water over en/of in de nek van voornoemde [aangeefster] te gieten, waardoor voornoemde [aangeefster] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 24 december 2019 tot en met 1 januari 2020 te Amsterdam en/of Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- in het bijzijn van voornoemde [aangeefster] één of meerdere vuurwapen(s) zichtbaar te dragen en/of aan elkaar over te dragen en/of in de hand te nemen en/of
- in het bijzijn van voornoemde [aangeefster] een vuurwapen door te laden en/of
- voornoemde [aangeefster] de woorden toe te voegen dat hij haar door het hoofd zou schieten en dat dit van hogere hand kwam en/of dat haar kinderen ook dood zouden gaan en/of "Ik wil je geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- het achter voornoemde [aangeefster] plaats te nemen in een auto om vervolgens een vuurwapen door te laden en/of vervolgens met dit vuurwapen door het raam naar buiten te schieten;
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 24 december 2019 tot en met 2 januari 2020 te Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meerdere wapen(s), waaronder
(aangetroffen op de [adres] te Almere)
- een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Glock, model: 17 gen 4, kaliber: 9x19 mm) en/of munitie van categorie III, te weten een patroonmagazijn met daarin één of meerdere patro(o)n(en) (kaliber: 9 mm luger (synoniem 9x19 mm)) en/of
(aangetroffen in de auto van verdachte [medeverdachte 1] )
- een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Glock, model: 19 gen 4, kaliber: 9x19 mm) en/of munitie van categorie III, te weten één of meerdere patro(o)n(en) (kaliber 9mm Luger (synoniem 9x19 mm), volmantel rondneus) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 9 januari 2020 te Almere en/of Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (van) een of meer voorwerp(en), te weten
- een (zeer omvangrijk) contant geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 20.000 euro (aangetroffen op de [adres 2] ) en/of 70.020 euro (aangetroffen op de [adres 3] ), althans enig geldbedrag, (welk bedrag verdachte en/of zijn mededader(s) in bewaring heeft/hebben gegeven bij [betrokkene 1] en/of haar familie) en/of
- een (zeer omvangrijk) contant geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 70.020 euro en/of 6.300 euro en/of $ 4.040, althans enig geldbedrag, (welk bedrag verdachte en/of zijn mededader(s) in bewaring heeft/hebben gegeven bij [betrokkene 2] ) en/of
- een horloge van het merk Rolex (aankoopprijs 31.000 euro) en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemd(e) voorwerp(en)/geldbedrag(en) was en/of genoemd(e) voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden gehad
en/of
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van genoemd(e) voorwerp(en)/geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waartegen hoger beroep

Het vonnis waartegen het hoger beroep is ingesteld zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Inleiding

Op 31 december 2019 is door de politie een onderzoek gestart naar de mogelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangeefster] en haar dochters [dochter 1] en [dochter 2] . Een dag later is de politie een woning aan de [adres] in Almere binnengevallen. In die woning zijn [aangeefster] , haar beide dochters en de medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. [aangeefster] heeft verklaard dat zij met haar kinderen door vier mannen vanuit haar woning in Amsterdam is meegenomen naar de woning in Almere, waar zij is mishandeld, bedreigd en van haar vrijheid is beroofd. Kort hierna zijn de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] aangehouden. Op verschillende locaties zijn doorzoekingen verricht, waarbij onder meer grote contante geldbedragen zijn aangetroffen.
In deze strafzaak staat de vraag centraal of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangeefster] en haar kinderen (feit 1), de (poging tot zware) mishandeling van [aangeefster] (feit 2) en de bedreiging van haar (feit 3). Ook wordt aan de verdachte verweten dat hij, samengevat, vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad (feit 4) en dat hij witwashandelingen heeft verricht ten aanzien van een aantal contante geldbedragen en een horloge van het merk Rolex (feit 5).

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4

Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft betoogd dat kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 primair, 3 en 4. Er moet weliswaar behoedzaam worden omgegaan met de verklaring van [aangeefster] , maar haar verklaring vindt op cruciale onderdelen steun in het dossier. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat [aangeefster] met haar kinderen onder dwang naar de woning in Almere is vervoerd, waar zij vervolgens meermalen met een vuurwapen op haar hoofd en haar knieën is geslagen en met kokend water is overgoten. Ook kunnen de ten laste gelegde bedreigingen worden bewezen. Tot slot kan worden bewezen dat de verdachte het vuurwapen dat in de auto van de medeverdachte [medeverdachte 1] is gevonden voorhanden heeft gehad; hij moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie die zijn aangetroffen in de woning in Almere. Op het standpunt van de advocaat-generaal zal hierna verder ingegaan worden.
De verdediging heeft zich aan het oordeel van het hof gerefereerd wat betreft de feitelijke gang van zaken zoals deze ten laste is gelegd als de feiten 1 tot en met 4. De verdachte moet volgens de verdediging worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling (feit 2 primair). Ook op dit standpunt zal hierna verder worden ingegaan.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
[aangeefster] heeft tijdens verschillende verhoren bij de politie en een tweetal verhoren bij de rechter-commissaris uitgebreide verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen. Op verschillende punten vinden de verklaringen van [aangeefster] steun in andere bewijsmiddelen die in het dossier zijn opgenomen. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de verklaringen van [aangeefster] op verschillende punten bevestigd. Het hof stelt evenwel ook vast dat [aangeefster] op een aantal punten niet naar waarheid heeft verklaard. Ook heeft zij laten zien bereid te zijn om tegen betaling haar verklaring aan te passen. Het hof wijst in dit kader op de volgende punten:
( i) [aangeefster] heeft tijdens de verhoren bij de politie op 31 december 2019 en 1 januari 2020 (bij dat laatste verhoor: aanvankelijk) verklaard dat zij op 24 december 2019 geen geld heeft weggenomen uit de woning van [medeverdachte 5] aan de [adres] in Almere. Na doorvragen van de politie heeft zij dit echter toegegeven.
( ii) Ter terechtzitting bij de rechtbank op 15 september 2020 heeft de raadsman van de verdachte een brief ingebracht, waarop de naam ‘ [aangeefster] ’ is vermeld en die is voorzien van een handtekening. In deze brief verklaart zij, samengevat, dat zij haar spijt wil betuigen omdat zij tijdens het politieverhoor niet eerlijk is geweest over haar zaak; het liefst zou zij de tijd terugdraaien. [aangeefster] heeft aanvankelijk ontkend dat zij wetenschap had van deze brief. Ten overstaan van de rechter-commissaris op 9 oktober 2020 heeft zij in deze ontkenning volhard door te verklaren dat zij pas door de zitting van 15 september 2020 op de hoogte raakte van de brief, deze brief voor haar dus ‘out of the blue’ kwam en zij de brief niet heeft geschreven. Nadat zij vervolgens met een geluidsopname van een gesprek tussen haarzelf en een zekere [betrokkene 3] is geconfronteerd, heeft zij tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 9 november 2020 toegegeven dat zij op verzoek van [betrokkene 3] betrokken is geweest bij het opstellen van deze brief en dat zij de brief heeft ondertekend.
( iii) Uit deze geluidsopname blijkt dat [aangeefster] op een onbekend gebleven datum met [betrokkene 3] overleg heeft gehad over de brief. Zij merkt in dat gesprek onder meer op dat zij zich realiseert dat zij niet meer terug kan als zij eenmaal die brief heeft geschreven. Ze zegt vervolgens dat ze die brief best wil schrijven, maar dat [betrokkene 3] haar dan sowieso meer moet geven (het hof begrijpt: meer geld moet betalen). Nu de brief vervolgens ook daadwerkelijk is opgesteld en door [aangeefster] is ondertekend, kan worden aangenomen dat zij hiervoor ook daadwerkelijk geld heeft ontvangen.
Conclusie van het voorgaande is enerzijds dat de verklaringen van [aangeefster] op verschillende punten bevestiging vinden in steunbewijs en ook in de verklaring van de verdachte zelf. Op die punten heeft zij dus naar waarheid verklaard en in zoverre zijn die verklaringen bruikbaar voor het bewijs. Anderzijds kan worden vastgesteld dat zij op belangrijke punten in strijd met de waarheid heeft verklaard en dat zij bovendien bereid is gebleken om tegen betaling haar verklaring aan te passen. Daarom kunnen de door [aangeefster] afgelegde verklaringen naar het oordeel van het hof slechts met bijzondere terughoudendheid en behoedzaamheid voor het bewijs worden gebruikt, in die zin dat enkel die verklaringen bruikbaar zijn die bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen waaronder de verklaringen van de verdachte zelf.
Feitenvaststelling
Met inachtneming van dit uitgangspunt kan het volgende worden vastgesteld over de gebeurtenissen in de periode van 16 december 2019 tot en met 1 januari 2020.
- Op 16 december 2019 was [aangeefster] op bezoek bij [medeverdachte 5] in haar woning aan de [adres] in Almere. [aangeefster] zag die avond dat zich in de woning een tas met een grote hoeveelheid bankbiljetten bevond.
- In de avond van 24 december 2019 was [aangeefster] opnieuw bij [medeverdachte 5] op bezoek. Zij heeft die avond geld uit de genoemde tas weggenomen.
- Op 30 december 2019 heeft [medeverdachte 5] via Snapchat aan de verdachte, die op dat moment in Suriname verbleef, bericht dat er geld uit haar woning was weggenomen. De verdachte heeft diezelfde dag nog zijn verblijf in Suriname afgebroken en het vliegtuig naar Nederland genomen, waar hij de volgende ochtend arriveerde.
- [aangeefster] heeft op 30 december 2019 een ontmoeting gehad met [medeverdachte 2] , waarbij [medeverdachte 2] tegen haar heeft gezegd dat zij het weggenomen geld moest teruggeven. [aangeefster] ontkende dat zij geld had weggenomen. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben vervolgens die avond de woning van [aangeefster] doorzocht, maar het geld hebben zij niet gevonden. Bij het verlaten van de woning hebben ze onder meer de huissleutel van [aangeefster] meegenomen.
- Op 31 december 2019 zijn de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] rond 19.00 uur naar de woning van [aangeefster] gegaan. De verdachte heeft tegen [aangeefster] gezegd zij haar spullen moest pakken en dat ze naar de woning van [medeverdachte 5] zouden gaan om met elkaar in gesprek te gaan om te achterhalen wie het geld heeft weggenomen. Ze zijn vervolgens gezamenlijk – met ook de beide dochters van [aangeefster] – naar de woning van [medeverdachte 5] in Almere gereden, waar zij later die avond arriveerden.
- In de woning van [medeverdachte 5] heeft de verdachte met [aangeefster] besproken of zij geld uit de woning heeft weggenomen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren hierbij aanwezig; [medeverdachte 4] en de beide kinderen bevonden zich boven in de woning. Na enige tijd heeft [aangeefster] toegegeven dat zij geld heeft weggenomen. De verdachte heeft [aangeefster] vervolgens meerdere keren met een vuurwapen tegen haar hoofd en haar beide knieën geslagen. Ook heeft hij een hoeveelheid heet water over haar nek/hals gegoten. [aangeefster] heeft vervolgens aan de verdachte verteld dat zij het weggenomen geld heeft gegeven aan haar vriend [betrokkene 4] . De verdachte en [medeverdachte 3] hebben de woning vervolgens verlaten.
- Die avond is [medeverdachte 2] met [aangeefster] naar een parkeerplaats bij het Campanile-hotel in Amsterdam-Zuidoost gereden, waar zij rond 21.30 uur arriveerden. Later die nacht, rond 01.30 uur, zijn ook de verdachte, [medeverdachte 3] en een derde persoon, [betrokkene 5] , ter plaatse gekomen. De verdachte heeft meermalen met [betrokkene 4] gebeld en hem gevraagd naar hen toe te komen. [betrokkene 4] is echter niet verschenen.
- In de loop van de nacht is [medeverdachte 2] met [aangeefster] teruggereden naar de woning van [medeverdachte 5] , waar [medeverdachte 4] en de kinderen nog steeds aanwezig waren. Rond 15.00 uur is [medeverdachte 1] (de broer van de verdachte) in de woning langsgekomen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] hebben de woning vervolgens verlaten. Om 20.55 uur is de politie de woning van [medeverdachte 5] binnengevallen en is [medeverdachte 2] aangehouden. De volgende dag is ook de verdachte door de politie aangehouden.
Ten aanzien van feit 1
Onder 1 is ten laste gelegd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangeefster] door haar, samengevat:
  • i) vanuit haar woning mee te nemen naar de woning van [medeverdachte 5] in Almere (de eerste vijf gedachtestreepjes op de tenlastelegging),
  • ii) in die woning vast te houden (het laatste gedachtestreepje), waar ook het geweld tegen [aangeefster] is uitgeoefend (het zevende gedachtestreepje) en waar zij is bedreigd (het achtste gedachtestreepje),
  • iii) vervolgens mee te nemen naar de parkeerplaats tegenover het Campanile-hotel in Amsterdam-Zuidoost (het zesde gedachtestreepje) en, tot slot
  • iv) weer mee terug te nemen naar, en haar vast te houden in, de woning van [medeverdachte 5] (het zevende in combinatie met het laatste gedachtestreepje).
Ten aanzien van onderdeel (i) stelt het hof vast dat de verdachte, zoals hiervoor is opgemerkt, op 31 december 2019, samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , [aangeefster] in haar woning heeft opgezocht, waar hij tegen [aangeefster] heeft gezegd dat ze haar spullen moest pakken en dat ze naar de woning van [medeverdachte 5] zouden gaan om daar te bespreken wie het geld heeft gestolen. Zonder meer is aannemelijk dat de verdachte – die boos was, omdat er veel geld was verdwenen – dit op gebiedende toon tegen [aangeefster] heeft gezegd. Ook zal van de aanwezigheid van de vier mannen in haar woning een bepaalde mate van druk zijn uitgegaan, zeker omdat ook de beide kinderen van [aangeefster] in de woning waren. Zonder bijkomende omstandigheden kan echter niet worden gesproken van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (vgl. ECLI:NL:HR:2015:1241). Niet is gebleken dat er (ernstige) bedreigingen zijn geuit of fysieke dwang op [aangeefster] of haar kinderen is uitgeoefend en ook overigens blijkt niet uit het dossier dat de verdachte en de medeverdachten het voor [aangeefster] en haar kinderen fysiek onmogelijk maakten om weg te gaan en dus om zich aan de door de verdachte gewenste gang naar de woning van [medeverdachte 5] te onttrekken. Dit betekent dat de verdachte van dit onderdeel (de eerste vijf gedachtestreepjes) zal worden vrijgesproken.
In de woning van [medeverdachte 5] is [aangeefster] , zoals hiervoor is vastgesteld, meermalen door de verdachte met een vuurwapen geslagen en is door hem heet water over haar heen gegoten. Verdachte heeft hiermee een zodanige vorm van dwang gecreëerd dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarbij is van belang dat (i) [aangeefster] zich op dat moment in de woning van een ander bevond, (ii) samen met haar jonge kinderen, (iii) in bijzijn van de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , (iv) waarbij de verdachte de beschikking had over een vuurwapen en (v) waarbij het uitgeoefende geweld een reactie was op de bekentenis geld te hebben gestolen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook te kennen gegeven, zo begrijpt het hof, dat hij zich kan voorstellen dat [aangeefster] zich op dat moment niet meer vrij voelde om te vertrekken. Hetzelfde geldt voor de latere gang naar de parkeerplaats bij het Campanile-hotel met als doel om met [betrokkene 4] te spreken over het gestolen geld, waarbij [aangeefster] zich steeds samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] bevond in de afgesloten ruimte van de auto, waarbij ze gescheiden was van haar kinderen die achterbleven in de woning. Weer eenmaal terug in de woning van [medeverdachte 5] werd [aangeefster] nog steeds wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd, in aanmerking genomen dat zij daar onafgebroken werd vergezeld door de medeverdachten [medeverdachte 2] en, in wisselende samenstelling, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] .
Dit betekent dat kan worden bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangeefster] , zoals ten laste is gelegd onder het zesde tot en met het negende gedachtestreepje.
Ten aanzien van feit 2
Volgens de advocaat-generaal kan worden bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [aangeefster] . Door meermalen met een vuurwapen op haar hoofd te slaan en door kokend water over haar nek te gieten, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Zij had immers een schedelbreuk of derdegraads brandwonden kunnen krijgen.
Volgens de verdediging kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat de verdachte [aangeefster] met een vuurwapen heeft geslagen en warm water over haar heeft gegoten, maar met die handelingen is niet een aanmerkelijke kans ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen; de verdachte heeft die kans ook niet bewust aanvaard.
Vooropgesteld moet worden dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte vol opzet heeft gehad – in die zin dat hij de bedoeling had – om [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit is door de advocaat-generaal ook niet betoogd.
De vraag is dus of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Naar algemene ervaringsregels kan het hard slaan met een vuurwapen op het hoofd ertoe leiden dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. Er kan immers een schedelbreuk of hersenletsel worden veroorzaakt. In dit geval kan op basis van het dossier evenwel niet worden vastgesteld met welke kracht de verdachte tegen het hoofd van [aangeefster] heeft geslagen. [aangeefster] heeft weliswaar verklaard dat zij zo hard tegen haar hoofd werd geslagen dat zij bijna van haar kruk afviel, maar de in het dossier opgenomen letselrapportage kan op dit punt niet tot ondersteuning van die verklaring dienen. De forensisch arts heeft weliswaar vastgesteld dat [aangeefster] een huidbeschadiging op de gehele linkerzijde op haar hoofd en een snijwond aan de achterzijde van het rechteroor had, maar de arts heeft geen grote hoofdwond of ander letsel geconstateerd waaruit kan worden afgeleid dat [aangeefster] met grote kracht is geslagen. Ook overigens kan dit uit het dossier niet worden afgeleid. Dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat [aangeefster] door de klappen met het vuurwapen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, kan dan ook niet worden vastgesteld.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt als hij wordt overgoten met kokend water aanmerkelijk. Dit overgieten kan immers resulteren in derdegraads brandwonden en blijvende aantasting en verminking van de huid. In dit geval kan echter niet worden vastgesteld dat het water dat de verdachte over [aangeefster] heeft gegoten kookte of zodanig heet was dat het niet onwaarschijnlijk was dat het tot zwaar lichamelijk letsel zou leiden. [aangeefster] heeft weliswaar verklaard dat zij hoorde dat er een waterkoker aanstond, maar uit het dossier blijkt niet dat het water ook daadwerkelijk heeft gekookt. Bovendien blijkt niet uit de verklaring van [aangeefster] wat het tijdsverloop is geweest tussen het aanstaan van de waterkoker en het gieten van het water; volgens [aangeefster] is de verdachte in de tussentijd in ieder geval nog naar haar kinderen op de bovenverdieping gelopen. Ook op basis van de letselrapportage kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat [aangeefster] door het water zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De forensisch arts heeft weliswaar bij [aangeefster] een brandwond in de hals geconstateerd in de vorm van een dieprode verkleuring van de huid, maar de huid was nog intact en er was geen sprake van blaarvorming.
Conclusie is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [aangeefster] .
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen. De verdediging heeft daartegen ook geen verweer gevoerd. Ten overvloede merkt het hof op dat enkel het gieten van ‘kokend’ water aan de verdachte ten laste is gelegd, maar evident is daarmee ook ‘heet’ water bedoeld.
Ten aanzien van feit 3
Hiervoor is vastgesteld dat de verdachte [aangeefster] in de woning van [medeverdachte 5] , in bijzijn van de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , met een vuurwapen tegen haar hoofd heeft geslagen. Door onder deze omstandigheden een vuurwapen ter hand te nemen, als directe reactie op de bekentenis van [aangeefster] dat zij geld had gestolen, heeft de verdachte bij [aangeefster] de redelijke vrees kunnen doen ontstaan dat zij het leven zou laten. De bedreiging zoals ten laste is gelegd onder het eerste gedachtestreepje kan dus worden bewezen verklaard.
Dat geldt niet voor de bedreiging zoals die onder de overige gedachtestreepjes ten laste is gelegd. Dat de verdachte het vuurwapen zou hebben doorgeladen (het tweede gedachtestreepje) en dat hij [aangeefster] woordelijk zou hebben bedreigd (het derde gedachtestreepje) volgt enkel uit de verklaring van [aangeefster] en vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. In aanmerking genomen wat het hof hiervoor heeft overwogen over de bruikbaarheid van de verklaring van [aangeefster] voor het bewijs, zal de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor het ten laste gelegde plaatsnemen in de auto achter [aangeefster] en het vervolgens schieten met een vuurwapen door het geopende raam. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij op 31 december 2019 op de parkeerplaats bij het Campanile-hotel met een vuurwapen door het geopende raam van een auto heeft geschoten. Volgens de verdachte zat hij tijdens het afvuren echter in de auto bij [betrokkene 5] en [medeverdachte 3] en niet in de auto bij [aangeefster] , en loste hij het schot bovendien vanwege de jaarwisseling. De andersluidende verklaring van [aangeefster] op dit punt vindt geen bevestiging in steunbewijs.
Ten aanzien van feit 4
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij het vuurwapen (met daarin munitie) dat is aangetroffen in de auto van de medeverdachte [medeverdachte 1] op 31 december 2019 in Almere voorhanden heeft gehad. Dit is namelijk het vuurwapen waarmee hij [aangeefster] heeft geslagen. Dit feit kan dus bewezen worden verklaard.

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van feit 5

Inleiding
In het onderzoek naar bovengenoemde feiten zijn verschillende contante geldbedragen in beslag genomen, te weten:
  • € 20.000,00 (aangetroffen in de woning van [betrokkene 1] aan de [adres 2] te Amsterdam);
  • € 70.020,00 (aangetroffen in de woning van [betrokkene 6] , de moeder van [betrokkene 1] , aan de [adres 3] te Amsterdam)
  • € 70.020,00 en € 6.300,00 en $ 4.040,00 (aangetroffen in de woning van [betrokkene 2] aan de [adres 4] te Rotterdam).
De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat de bij [betrokkene 1] en [betrokkene 6] aangetroffen geldbedragen van hem zijn. Het geld dat bij [betrokkene 2] is aangetroffen behoort volgens de verdachte aan personen toe van wie hij de naam niet wil noemen. Dit geld lag aanvankelijk in de woning aan de [adres] te Almere. De verdachte heeft er naar eigen zegen voor gezorgd dat het geld daar is opgehaald en naar de woning van [betrokkene 2] in Rotterdam is gebracht.
Naast genoemde geldbedragen is in het onderzoek onder de verdachte een Rolex-horloge ter waarde van € 31.000,00 in beslag genomen. Volgens de verdachte is dit zijn horloge dat hij contant heeft betaald.
Standpunten van partijen
Volgens de advocaat-generaal kan het medeplegen van witwassen van deze geldbedragen en het horloge worden bewezen.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 5 geen verweer gevoerd. Volgens de verdediging kan de aanwezigheid van een deel van het aangetroffen contante geld weliswaar worden verklaard uit contante betalingen voor optredens door de verdachte die ‘buiten de boeken’ zijn gebleven, maar leidt een nadere onderbouwing daarvan tot vertraging van de zaak, hetgeen de verdachte op dit moment emotioneel niet aankan.
Beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420ter Sr opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Conclusie
Uit een door de politie gemaakte eenvoudige kasopstelling volgt dat de verdachte in de periode van 1 januari 2018 tot zijn aanhouding een bedrag van (minimaal) € 260.628,99 meer heeft uitgegeven – waaronder de hierboven aangetroffen geldbedragen en betaling van het Rolex-horloge moeten worden begrepen – dan uit zijn bekende legale inkomstenbron kan worden verklaard. Dit levert, in combinatie met de wijze waarop het geld was verspreid over verschillende (privé)adressen en het gegeven dat het zeer risicovol is zulke grote geldbedragen contant te bewaren, een vermoeden van witwassen op. Dat sprake is van een vermoeden van witwassen is door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend.
Van de verdachte mag dus worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat genoemde geldbedragen en (de gelden die zijn gebruikt voor de betaling van) het Rolex-horloge niet van misdrijf afkomstig zijn. In hoger beroep is zo’n verklaring echter uitgebleven, zodat het hof tot de conclusie komt dat het niet anders kan zijn dan dat het geld en het voorwerp, middellijk of onmiddellijk, van enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte de geldbedragen telkens tezamen met een ander voorhanden heeft gehad. Het Rolex-horloge heeft de verdachte alleen voorhanden gehad.
Het ten laste gelegde kan in zoverre worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1.
in de periode van 31 december 2019 tot en met 1 januari 2020 te Almere en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangeefster] en haar kinderen wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en zijn mededaders
- [aangeefster] meerdere malen geslagen met een vuurwapen en overgoten met heet water;
- [aangeefster] bedreigd met een vuurwapen;
- [aangeefster] en haar kinderen vastgehouden in de woning op de [adres] te Almere;
- [aangeefster] in een voertuig meegenomen naar een parkeerplaats tegenover het Campanile-hotel in Amsterdam-Zuidoost en vervolgens [aangeefster] weer mee teruggenomen naar de woning op de [adres] te Almere; en
- [aangeefster] en haar kinderen opnieuw vastgehouden in de woning op de [adres] te Almere;
2. subsidiair
op 31 december 2019 te Almere [aangeefster] heeft mishandeld door
- meermalen met een vuurwapen op/tegen het hoofd en de knieën van [aangeefster] te slaan en
- ( vervolgens) heet water over [aangeefster] te gieten,
waardoor [aangeefster] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
op 31 december 2019 te Almere [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door in het bijzijn van [aangeefster] een vuurwapen in de hand te nemen;
4.
op 31 december 2019 te Almere een vuurwapen (aangetroffen in de auto van verdachte [medeverdachte 1] ) van categorie III, te weten een pistool (merk: Glock, model: 19 gen 4, kaliber: 9x19 mm) en munitie van categorie III, te weten patronen (kaliber 9mm Luger (synoniem 9x19 mm), volmantel rondneus) voorhanden heeft gehad;
5.
in de periode van 1 december 2019 tot en met 9 januari 2020 te Amsterdam en Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben verdachte en zijn mededaders voorwerpen, te weten
- een contant geldbedrag van (in totaal) 20.000 euro (aangetroffen op de [adres 2] ) en 70.020 euro (aangetroffen op de [adres 3] ) (welk bedrag verdachte in bewaring heeft gegeven bij [betrokkene 1] )
en
- een contant geldbedrag van (in totaal) 70.020 euro en 6.300 euro en $ 4.040 (welk bedrag verdachte in bewaring heeft gegeven bij [betrokkene 2] ),
voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
in de periode van 9 mei 2019 tot en met 2 januari 2020 te Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft verdachte een voorwerp, te weten een horloge van het merk Rolex (aankoopprijs 31.000 euro), verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp – middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen
en
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor de door haar bewezen verklaarde feiten 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft geëist dat de verdachte voor de feiten 1, 2 primair en 3 tot en met 5 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden, waarbij zij rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De verdediging heeft verzocht niet een gevangenisstraf op te leggen die langer is dan door de rechtbank is bepaald en die netto langer is dan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft de verdediging verwezen naar een aantal rechterlijke uitspraken in andere, op onderdelen vergelijkbare strafzaken.
Het hof heeft de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
In de avond van 31 december 2019 is de verdachte samen met drie medeverdachten naar de woning van de aangeefster gegaan. Daar heeft hij haar gezegd mee te komen naar het huis van een wederzijdse kennis, [medeverdachte 5] , in Almere om te praten over geld van de verdachte dat enkele dagen daarvoor uit de woning van [medeverdachte 5] was weggenomen. De aangeefster is samen met haar twee dochters van zeven en drie jaar oud meegegaan naar de woning in Almere. Nadat de aangeefster had toegegeven dat zij geld had weggenomen heeft de verdachte haar meerdere keren met een vuurwapen tegen haar hoofd en haar beide knieën geslagen. Ook heeft hij een hoeveelheid heet water over haar nek/hals gegoten. De aangeefster bevond zich toen, samen met haar jonge kinderen, in de woning van een ander, terwijl ook de drie medeverdachten aanwezig waren en de verdachte de beschikking had over een vuurwapen. Dit moet voor haar een zeer beangstigende en intimiderende situatie zijn geweest. Omdat de aangeefster had verteld dat zij het weggenomen geld had gegeven aan haar vriend, is zij later die avond door een van de medeverdachten meegenomen naar een parkeerplaats in Amsterdam-Zuidoost, waar vervolgens ook de verdachte, een andere medeverdachte en een derde man zijn gekomen. Het was de bedoeling om daar de vriend van de aangeefster te ontmoeten, maar deze is niet gekomen. Uren later is de aangeefster teruggebracht naar de woning van [medeverdachte 5] , waar haar kinderen en een medeverdachte nog aanwezig waren. Pas op 1 januari 2020 in de avond is door ingrijpen van de politie de situatie in de woning in Almere beëindigd.
De verdachte heeft aldus een jonge vrouw en haar kinderen een dag lang van hun vrijheid beroofd door hen, samen met zijn medeverdachten, in de woning in Almere en op de parkeerplaats in Amsterdam-Zuidoost vast te houden. De aangeefster is daarbij door de verdachte bedreigd en mishandeld met een vuurwapen. Dit zijn ernstige feiten die een gevangenisstraf rechtvaardigen. De enkele omstandigheid dat de aangeefster zelf ook laakbaar heeft gehandeld door eerder een grote hoeveelheid geld van de verdachte weg te nemen, rechtvaardigt het handelen van de verdachte op geen enkele wijze.
Het handelen van de verdachte zal ook in de samenleving tot verontwaardiging hebben geleid, gelet op de gevoelens van onveiligheid die dit handelen moet hebben veroorzaakt.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een grote hoeveelheid contant geld (ruim anderhalve ton) en een horloge van het merk Rolex ter waarde van € 31.000,00. Witwassen vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer.
Persoon van de verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 8 april 2024 blijkt dat hij in het verleden bij herhaling door de strafrechter is veroordeeld, voornamelijk ter zake van vermogensdelicten en ook twee keer voor overtreding van de Wet wapens en munitie. Omdat dit voor een deel andersoortige feiten zijn en ook van langer geleden, zal het hof hieraan geen strafvermeerderende betekenis toekennen.
Strafoplegging
Vooropgesteld wordt dat het hof het strafmaximum heeft gebaseerd op de meerdaadse samenloop van wederrechtelijke vrijheidsberoving en witwassen. Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat verder gelet op straffen die in de rechtspraak worden opgelegd voor wederrechtelijke vrijheidsberovingen die tot op zekere hoogte vergelijkbaar zijn met de bewezen verklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving (uitgangspunt 24 maanden) en witwassen (uitgangspunt 12 maanden). De overige feiten hebben bij het bepalen van de straf geen zelfstandige betekenis gehad. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de ernst van de feiten acht het hof als uitgangspunt een gevangenisstraf van 36 maanden aangewezen.
Persoonlijke omstandigheden die strafmatigend zouden kunnen werken zijn door de verdediging niet gesteld. Het hof is hiervan ook niet gebleken.
Redelijke termijn
De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden. De behandeling ter terechtzitting in hoger beroep had moeten zijn afgerond met een einduitspraak binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld. De verdachte heeft op 23 december 2020 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof wijst arrest op 21 mei 2024. Er is in hoger beroep dus sprake van een overschrijding met ruim twee jaar.
Het hof zal de in beginsel passend te achten gevangenisstraf van 36 maanden daarom verminderen met vier maanden. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
In aanmerking genomen de periode die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal het hof het – reeds geschorste – bevel voorlopige hechtenis opheffen.

Beslag

Onder de verdachte zijn de voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst in beslag genomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het in beslag genomen vuurwapen, de munitie en de waterkoker, zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 105 en 126 tot en met 128, niet wenst terug te krijgen en dat hij dus van die goederen afstand wenst te doen. Het hof hoeft daarom wat die voorwerpen betreft geen beslissing te nemen.
Teruggave
De onder verdachte in beslag genomen kleding, schoenen en sieraden, zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 2 tot en met 55, 76 tot en met 98, 100 tot en met 103 en 108, behoren aan de verdachte toe en zullen aan hem worden teruggegeven. Datzelfde geldt voor een geldbedrag in Surinaamse dollars, zoals vermeld op de beslaglijst onder nummer 74.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De in beslag genomen geldbedragen, zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 66A, 73 en 75, een Volkswagen Golf (nummer 99), een navigatiesysteem (nummer 104) een stuk touw (nummer 106), een geldtelmachine (nummer 109), sieradendoosjes (nummers 110 en 111) en de kleding en sieraden vermeld onder de nummers 113 tot en met 118, 120 tot en met 125 en 129 tot en met 137 zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door de verdachte begane misdrijven. Nu onvoldoende is gebleken of deze voorwerpen aan de verdachte of aan derden toebehoren, zullen deze voorwerpen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Verbeurdverklaring
De onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen, zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 59 tot en met 65, 67A, 68, 107 en 138 tot en met 140, het Rolex-horloge en het – blijkens het overeenkomende serienummer – bijbehorende doosje, zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 112 en 119, dienen verbeurd te worden verklaard, nu deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 5 bewezen verklaarde is begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.093,46. De vordering is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 7.580,37.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gestelde schade bestaat uit:
  • a) € 474,46 medische kosten;
  • b) € 513,09 weggenomen telefoon;
  • c) € 1.855,91 inkomstenderving;
  • d) € 250,00 reiskosten in verband met verhuizing;
  • e) € 6.000,00 toekomstige medische kosten en reis- en parkeerkosten;
  • f) € 15.000,00 immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering, met uitzondering van de gevorderde toekomstige schade. In zoverre moet de benadeelde partij volgens haar niet-ontvankelijk verklaard worden.
Materiële schade
Door of namens de verdachte zijn de posten (a), (b), (c) en (d) niet betwist. Deze zullen dus, nu deze het hof niet onrechtmatig of kennelijk ongegrond voorkomen, worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 3.093,46, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
In post (e) kan de benadeelde partij niet worden ontvangen. Deze kosten betreffen toekomstige en daarmee (nog) geen geleden schade, zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu zij lichamelijk letsel heeft opgelopen en op andere wijze in haar persoon is aangetast. Uit het dossier volgt dat zij hoofd- en huidletsel en een eerstegraads brandwond heeft opgelopen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen onder feit 1 en 2 subsidiair. Daarnaast volgt ook uit de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de gevolgen daarvan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Zij is immers gedurende bijna een dag van haar vrijheid beroofd geweest, waarbij zij is mishandeld en bedreigd. Daarnaast is zij gescheiden geweest van haar twee minderjarige kinderen. Door of namens de verdachte is ook niet betwist dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar billijkheid vaststellen op € 5.000,00. Voor het overige zal de vordering tot immateriële schade worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
Namens de benadeelde partij zijn proceskosten gevorderd in de vorm van reis- en parkeerkosten voor bezoek aan haar advocaat. In dat verband neemt het hof het volgende als uitgangspunt. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.7.3). Op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen reis- en aanverwante kosten slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover in persoon – dat wil zeggen: zonder gemachtigde (advocaat) – wordt geprocedeerd. Procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking (vgl. HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414, r.o. 2.4.1).
In deze procedure heeft de benadeelde partij bij de rechtbank geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde. In hoger beroep zijn de benadeelde partij en de advocaat niet verschenen. De gevorderde reis- en parkeerkosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is in die vordering door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Niet is gebleken van een grond voor vergoeding van schade in de zin van artikel 6:106 sub b BW. Daartoe overweegt het hof dat niet met concrete gegevens is onderbouwd dat er sprake is van psychische schade, nu geen stukken zijn overgelegd op grond waarvan vastgesteld kan worden dat naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel. Hoewel het hof bewezen heeft verklaard dat de benadeelde partij van haar vrijheid beroofd is geweest, is de aard en ernst van deze normschending en de gevolgen daarvan voor deze benadeelde partij niet zodanig dat deze een aantasting in de persoon op andere wijze oplevert. Daartoe overweegt het hof dat de benadeelde partij gedurende de wederrechtelijke vrijheidsberoving op een voor haar vertrouwde plek met bekenden was en zij de geweldshandelingen tegen haar moeder niet heeft gezien.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een wettelijke grondslag voor het gevorderde ontbreekt, zodat de vordering tot schadevergoeding zal worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is door de rechtbank in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu zij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Door de benadeelde partij is een behandelplan overgelegd waaruit blijkt dat door een orthopedagoog is vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van het incident, zoals bewezen verklaard onder feit 1, traumaklachten heeft. Zij had bij aanvang van de EMDR-therapie last van herbelevingen, angst en nachtmerries en schrok zij bij het horen van harde geluiden en het zien van mensen in uniform. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat bij de benadeelde partij sprake is van psychische schade als gevolg van het handelen van de verdachte. Het hof stelt deze schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.500,00. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en de schadevergoedingsmaatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 55, 57, 63, 282, 285, 300 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraak van het onder 4 als eerste cumulatief ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (aangetroffen op de [adres] in Almere).
Vernietigt het vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft het – geschorste – bevel voorlopige hechtenis op.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
59. Geld Euro 100.00 5863204 IBG 6-1-20 onder […]
60. Geld Euro 40.00 5763205 IBG 6-1-20 ibg onder […]
61. Geld Euro 40.00 5763206 IBG 6-1-20 onder […]
62. Geld Euro 40.00 5863207 IBG 6-1-20 onder […]
63. Geld Euro 300.00 5863210 IBG 6-1-20 onder […]
64. Geld Euro 40.00 5763213 ibg 6-1-20 onder […]
65. Geld Euro 40.00 5863214 IBG 6-1-20 onder […]
67A. Geld Euro 600.00 5892388; IBGN 6-1-2020; deel ligt bij FO
68. Geld Euro 60.00 5863234 ibg 6-1-20 onder […]
107. Geld Euro 230 euro Dat IBG: 07-01-2020 5863251
112. 1.00 STK Doos ROLEX […] 5864587
119. 1.00 STK Horloge Kl: rose ROLEX 5864615 met steentjes op de wijzerplaat
138. Geld Euro 10850.00 5863599 ibg 6-1-20 overgeboekt van […]
139. Geld Euro 3960.00 5863585 kvi 6-1-20 overgeheveld van […]
140. Geld Euro 4960.00 5863593 ibg 6-1-20 overgeboekt van […] .
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 1.00 STK Broek FENDI 5863998
3 1.00 STK Broek 7 FOR ALL MANKI 5864003
4 1.00 STK Broek DOLCE & GABBANA 5864005
5 1.00 STK Broek H&M HENNES & M 5864008
6 1.00 STK Broek DSQUARED 5864009
7 1.00 STK Broek DSQUARED 5864011
8 1.00 STK Broek BALMAIN 5864014
9 1.00 STK Broek BALMAIN 5864015
10 1.00 STK Broek 5864016
11 1.00 STK Broek AMIRI 5864017
12 1.00 STK Broek AMIRI 5864019
13 1.00 STK Jas WOOLRICH 5864034
14 1.00 STK Jas MONCLER 5864035
15 1.00 STK Jas MONCLER 5864036
16 1.00 STK Jas MONCLER 5864037
17 1.00 STK Jas CONCLER 5864039
18 1.00 STK Jas BURBERRY 5864041
19 1.00 STK Jas LOUIS VUITTON 5864043
20 1.00 STK Jas GIVENCHY 5864044
21 1.00 STK Jas MONCLER 5864045
22 1.00 STK Jas MONCLER 5864046
23 1.00 STK Jas MONCLER 5864048
24 1.00 STK Jas GIVENCHY 5864050
25 1.00 STK Jas STONE ISLAND 5864051
26 1.00 STK Jas DSQUARED 5864054
27 1.00 STK Vest BALMAIN 5864055
28 1.00 STK Jas SANDRO 5864056
29 1.00 STK Jas DOLCE&GABBANA 5864057
30 1.00 STK Schoeisel MONCLER capuchon 5864062
31 1.00 STK Blouse DOLCE&GABBANA 5863895
32 1.00 STK Trui BURBERRY 5863896
33 1.00 STK Trui DIOR 5863897
34 1.00 STK Trui MONCLER 5863899
35 1.00 STK Trui GUCCI 5863900
36 1.00 STK Trui BURBERRY 5863902
37 1.00 STK Shirt GIVENCHY 5863905
38 1.00 STK Shirt FENDI 5863906
39 1.00 STK Shirt 5863908
40 1.00 STK Shirt LOUIS VUITTON 5863909
41 1.00 STK Shirt LOUIS VUITTON 5863910
42 1.00 STK Shirt CHRISTIAN DIOR 5863912
43 1.00 STK Trui LOUIS VUITTON 5863913
44 1.00 STK Schoenen DIOR 5863979
45 1.00 STK Schoenen FENDI 5863981
46 1.00 STK Schoenen CHANEL 5863983
47 1.00 STK Schoenen FENDI 5863984
48 1.00 STK Schoenen BALENCIAGA 5863986
49 1.00 STK Schoenen GUCCI 5863988
50 1.00 STK Schoenen GIVENCHY 5863989
51 1.00 STK Schoenen GIVENCHY 5863990
52 1.00 STK Schoenen LOUIS VUITTON 5863991
53 1.00 STK Schoenen TOD¿S 5863992
54 1.00 STK Schoenen BURBERRY 5863993
55 1.00 STK Schoenen DIOR 5863995
74 1.00 STK Geld niet inwisselbaar SRD cent 5864077 100 cnt
76 2.00 STK Schoenen Kl: groen LOUBOUTIN 5863949
77 2.00 STK Schoenen Kl: grijs LOUBOUTIN 5863947
78 2.00 STK Schoenen Kl: groen LOUBOUTIN sneaker 6863945
79 2.00 STK Schoenen Kl: zwart LOUBOUTIN 5863944 krokodillenleer
80 2.00 STK Schoenen Kl: bruin LOUBOUTIN 5863943
81 2.00 STK Schoenen Kl: bruin LOUBOUTIN sneaker 5863942
82 2.00 STK Schoenen Kl: zwart LOUBOUTIN 5863940
83 2.00 STK Schoenen Kl: wit LOUBOUTIN 5863938
84 2.00 STK Schoenen Kl: legergroen LOUBOUTIN sneaker 5863937
85 2.00 STK Schoenen Kl: groen LOUBOUTIN sneaker 5863935
86 1.00 STK Muts Kl: groen MONCLER 5866669
87 2.00 STK Schoenen Kl: wit ALEXANDER MCQUE 5864140
88 1.00 STK Broek Kl: zwart PUNA kort 5864132
89 1.00 STK Shirt Kl: zwart PUMA 5864131
90 1.00 STK Vest Kl: rood/zwart GIVENCHY 5863930
91 1.00 STK Vest Kl: grijs MONCLER 5863928
92 1.00 STK Vest Kl: zwart LOUIS VUITTON 5863926
93 1.00 STK Tas Kl: zwart LOUIS VUITTON schouder 5863252
94 1.00 STK Jas Kl: blauw MONCLER 5862578
95 2.00 STK Schoenen Kl: Zwart LOUBOUTIN Sneakers 5863951
96 1.00 STK Ring Kl: zilver 5863227 l4kt witg.ring met 1kt diamant
97 1.00 PR Oorbel Kl: zilver 5863225 18 kt witgoud oorbelen met 0.l0kt diamant
98 1.00 STK Enkelband Kl: wit CARTIER Trinity 5863228 veter met l8kt witgouden hanger
100 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart APPLE IPHONE 8 plus 5861597
101 1.00 STK Zaktelefoon APPLE IPHONE x 5861598
102 1.00 STK Doos APPLE airpods 5864089
103 1.00 STK Koptelefoon APPLE AIRPODS 5864098
108 1.00 STK Tas Kl: Zwart LOUIS VUITTON 5864074.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
66A Geld Euro 60.00 5863835; IBGN 6-1-2020; ligt bij FO
73. 99.00 STK Geld Vals 5866180 4950 aan vals geld.
75 19.00 STK Geld niet inwisselbaar SRD 5863845 19 x 100 srd
99 1.00 STK Personenauto […] VOLKSWAGEN golf Kl: zwart 5778985
104 1.00 STK Navigator HARMAN 5872877
106 3.00 STK Touw 5863249 zat om geld
109. 1.00 STK Geldautomaat Kl: Zwart Telmachine 5864088
110. 1.00 STK Doos ROLEX […] 5864554
111. 1.00 STK Doos ROLEX Oyster 5864558
113 1.00 STK Sieradendoos Kl: Bordeaux 5864616
114 3.00 STK Touw elastiek 5863203
115 3.00 STK Touw elastiek 5863233
116 1.00 STK Halsketting Kl: rose 5864606 met hanger hand met steentjes
117 1.00 STK Halsketting Kl: brons 5864610 met hangertje met steentjes
118 1.00 STK Halsketting Kl: zilver 5864612 met hanger met steentjes
120 1.00 BLK Goud 5864591
121 1.00 STK Hemd Kl: grijs 5860989 hemd slo
122 1.00 STK Sweater 5860991 van slo
123 1.00 STK Broek 5860992 van slo
124 1.00 STK Broek 5861005
125 1.00 STK Tas Kl: zwart DIDATO 5860993
129 1.00 STK Tas LOUIS VUITTON 5864599
130 1.00 STK Tas Kl: oranje LOUIS VUITTON 5864608
131 1.00 STK Shirt Kl: wit BURBERRY 5864555
132 1.00 STK Shirt Kl: blauw LOUIS VUITTON 5864556
133 1.00 STK Shirt DIOR 5864557
134 1.00 STK Shirt LOUIS VUITTON 5864559
135 1.00 STK Shirt LOUIS VUITTON 5864560
136 1.00 STK Shirt LOUIS VUITTON 5864561
137 1.00 STK Shirt DIOR 5864562.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.093,46 (achtduizend drieënnegentig euro en zesenveertig cent)bestaande uit
€ 3.093,46 (drieduizenddrieënnegentig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 8.093,46 (achtduizend drieënnegentig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 3.093,46 (drieduizenddrieënnegentig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 75 (vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
  • 1 januari 2020 over een bedrag van € 513,09;
  • 2 januari 2020 over een bedrag van € 2.105,91;
  • 29 juni 2020 over een bedrag van € 474,46;
en van de immateriële schade op:
- 1 1 januari 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 1 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2024.
=========================================================================
[…]
.