ECLI:NL:GHAMS:2024:1324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
22/290
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding bij aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde en de inspecteur van de Belastingdienst opdroeg om opnieuw uitspraak te doen over het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De inspecteur had eerder een aanslag opgelegd, die door belanghebbende werd bestreden. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in de bezwaarfase ten onrechte had afgezien van het horen van belanghebbende, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank kende belanghebbende een proceskostenvergoeding toe van € 379,50.

In hoger beroep was alleen de proceskostenvergoeding voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank in geschil. Het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op een vergoeding van proceskosten voor de mondelinge behandeling, omdat de inspecteur tijdens de zitting had toegezegd dat de aanslag zou worden verminderd. Het Hof stelde de proceskosten voor de behandeling in beroep en hoger beroep vast op € 1.422, waarbij rekening werd gehouden met de wegingsfactoren voor de complexiteit van de zaak. De uitspraak van het Hof werd gedaan door een meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken op 23 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/290
23 april 2024
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 26 april 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/1366 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Op 22 juni 2019 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.884. Tevens is een bedrag van € 75 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2020 het bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 26 april 2022 heeft de rechtbank als volgt beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- gelast verweerder opnieuw uitspraak te doen inzake het bezwaar van eiseres van
6 augustus 2019 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld en dit nader gemotiveerd bij brief van 17 mei 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2023. Door een fout van het Hof is de inspecteur niet voor deze zitting uitgenodigd. Bij e-mail van
22 november 2023 heeft de griffier de inspecteur in de gelegenheid gesteld op het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting te reageren.
1.6.
Bij brief van 1 december 2023 heeft de inspecteur op het proces-verbaal gereageerd en als bijlagen meegestuurd een herziene uitspraak op bezwaar, gedagtekend 9 juni 2022, alsmede een verminderingsbeschikking IB/PVV 2016, gedagtekend 10 april 2021.
1.7.
Bij brief van 18 december 2023 heeft de gemachtigde aan het Hof bericht een nadere zitting te wensen.
1.8.
Het voortgezette onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021. In het proces-verbaal van de rechtbank is vermeld dat de inspecteur ter zitting de in 1.6 genoemde verminderingsbeschikking heeft overgelegd en dat hij heeft verklaard dat belanghebbende aanspraak maakt op een proceskostenvergoeding met wegingsfactor 1.
2.2.
In de herziene uitspraak op bezwaar is onder meer vermeld:
“(…)
Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Noord Holland de beroepzaak terugverwezen naar de inspecteur wegens het schenden van het hoorrecht. Hierop volgend heb ik telefonisch contact met u opgenomen plannen van een hoorgesprek. Op 10 mei 2022 heeft het hoorgesprek telefonisch plaatsgevonden. Diezelfde dag heb ik per post en email het hoorverslag aan u toegestuurd met het verzoek uw op- en of aanmerkingen kenbaar te maken. Per brief met dagtekening 17 mei 2022 hebt u op het hoorverslag gereageerd.
(…)
Kostenvergoeding
U hebt verzocht om vergoeding van de kosten die uw cliënt in verband met de behandeling van dit bezwaar heeft moeten maken. Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen moet het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht na bezwaar worden herzien wegens een onrechtmatigheid die aan de inspecteur te wijten is. Vanuit proces economische redenen kom ik tegemoet aan uw verzoek. Derhalve ken ik u 1 punt toe voor het indienen van het bezwaarschrift alsmede 1 punt voor het hoorgesprek. Voor een punt staat € 269, wat inhoudt dat u een proceskostenvergoeding ontvangt van 538. Voornoemde proceskostenvergoeding zal aan u worden uitgekeerd.
Immateriële schadevergoeding
U hebt op 6 augustus 2019 bezwaar ingediend tegen de definitieve aanslag met dagtekening 22 juni 2019. Op 10 april 2021 heeft er een vermindering plaatsgevonden waarbij er volledig tegemoet gekomen is aan het bezwaarschrift. Hiermee is er een einde gekomen aan de spanning en frustratie van uw cliënt. De redelijke termijn van 2 jaar is hierdoor niet overschreden, waardoor er geen immateriële schadevergoeding is verschuldigd. Voornoemde zienswijze wordt door de Hoge Raad in haar arrest van 20 mei 2022 bevestigd [ECLI:NL:HR:2022:748].”
2.3.
Ter zitting van het Hof op 22 november 2023 heeft de gemachtigde zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade voor de beroepsfase ingetrokken.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is alleen nog in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen en beslist:
“2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de haar over het belastingjaar 2016 opgelegde aanslag IB/PVV met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennelijk ongegrond verklaard.
3. Bij brief van 16 maart 2021 heeft verweerder te kennen gegeven dat in de bezwaarfase ten onrechte van het horen van eiseres is afgezien. Verweerder heeft daaraan de conclusie verbonden dat het beroep gegrond is en hij heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren en de zaak voor verdere afdoening naar hem terug te verwijzen.
4. De rechtbank ziet geen reden voor een andersluidend oordeel, nu de schending van de hoorplicht door eiseres in beroep als grief naar voren is gebracht en verweerder expliciet om terugverwijzing verzoekt. De overige door eiseres aangedragen grieven dienen in een dergelijk geval door partijen bij gelegenheid van de hoorzitting te worden besproken. De rechtbank gaat daaraan dan ook voorbij.
5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

Proceskosten

6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor ½). De rechtbank acht deze wegingsfactor, gelet op de jurisprudentie, passend in een geval waarin uitsluitend de schending van de hoorplicht aan de orde is. Dat namens eiseres ook andere grieven zijn aangevoerd maakt dat niet anders. Zoals hierboven onder 4 is overwogen komen deze grieven nog ten volle aan de orde bij de verdere behandeling van eiseres’ bezwaar. Voor een vergoeding van de kosten die verband houden met de aanwezigheid van de gemachtigde ter zitting ziet de rechtbank geen grondslag. Nu verweerder voorafgaande aan die zitting reeds heeft aangegeven dat het beroep gegrond is en daarbij om terugverwijzing verzoekt, dient de behandeling ter zitting geen doel meer en zijn de in verband daarmee gemaakt kosten ‘niet in redelijkheid’ gemaakt. Dat eiseres heeft aangegeven het beroep niet te willen intrekken, omdat ‘het beroepschrift meer argumenten vermeldt’ doet daaraan niet af. Gegeven het terugverwijzingsverzoek kunnen deze immers door de rechtbank niet worden beoordeeld. Van een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent mag worden verwacht dat hij zich daarvan bewust is.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Eerst ter zitting van de rechtbank heeft de inspecteur toegezegd dat de aanslag verminderd zou worden overeenkomstig de aangifte en de verminderingsbeschikking overgelegd. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende derhalve recht heeft op een vergoeding van proceskosten voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank.
5.2.
De inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de behandeling van het beroep en het hoger beroep. Die kosten worden vastgesteld op € 1.422 (€ 875 + € 547). Daarbij is voor het beroep uitgegaan van 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting bij de rechtbank), een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 0,5 (licht). Voor het hoger beroep is uitgegaan van 2,5 punten (hogerberoepschrift, verschijnen ter zitting en ter nadere zitting bij het Hof), een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 0,25 (zeer licht).
5.3.
Voor de gehanteerde wegingsfactoren is redengevend dat het Hof de bewerkelijkheid en complexiteit van het beroep en het hogerberoep als (zeer) gering waardeert. De werkbelasting voor de gemachtigde kon daarom (zeer) beperkt zijn. De gemachtigde wist immers ten tijde van de zitting bij de rechtbank al dat het beroep gegrond zou zijn en dat de aanslag verminderd zou worden overeenkomstig de aangifte.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover het betreft de veroordeling tot vergoeding van proceskosten van € 379,50;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het geding in beroep en in hoger beroep, vastgesteld op € 1.422 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht voor het hoger beroep van € 136 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 23 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: