ECLI:NL:GHAMS:2024:1028
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Toekenning van schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak na sepot
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant, die verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De rechtbank had het verzoek eerder afgewezen, omdat zij van oordeel was dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet de bestuurder was van het voertuig in kwestie. De rechtbank baseerde haar oordeel op het proces-verbaal en de afwezigheid van reactie van de appellant op verschillende kennisgevingen van het CJIB.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank de motivering van haar beslissing niet kon handhaven. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie en benadrukt dat de toekenning van een schadevergoeding afhankelijk is van de omstandigheden van het specifieke geval.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de appellant een vergoeding toe te kennen van in totaal € 1.293,00 voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De beslissing is genomen in de meervoudige raadkamer van het hof, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 maart 2024.