ECLI:NL:GHAMS:2024:1028

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
000652-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak na sepot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant, die verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De rechtbank had het verzoek eerder afgewezen, omdat zij van oordeel was dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet de bestuurder was van het voertuig in kwestie. De rechtbank baseerde haar oordeel op het proces-verbaal en de afwezigheid van reactie van de appellant op verschillende kennisgevingen van het CJIB.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank de motivering van haar beslissing niet kon handhaven. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie en benadrukt dat de toekenning van een schadevergoeding afhankelijk is van de omstandigheden van het specifieke geval.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de appellant een vergoeding toe te kennen van in totaal € 1.293,00 voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De beslissing is genomen in de meervoudige raadkamer van het hof, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 maart 2024.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000652-23 (530 Sv)
parketnummer: 96-249079-21
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2022 op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[apellant],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1984,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. N.R. Coffi,
Stille Steeg Oost 45, 2323 ZK te Amersfoort.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 8 september 2022 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 13 december 2023 heeft de advocaat-generaal het advies van het openbaar ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 27 februari 2024 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 273,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep te bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en daartoe als volgt overwogen:
“ (…) Gelet op het proces-verbaal blijkt het volgende:
- de gewezen verdachte is de kentekenhouder van het betreffende voertuig;
- de verbalisant heeft de motorfiets van de gewezen verdachte zien rijden en waargenomen dat met dit voertuig net voor een voetgangersoversteekplaats twee auto's zijn ingehaald;
- de gewezen verdachte heeft niet gereageerd op een kennisgeving, d.d. 19 september 2020, om uiterlijk voor 3 oktober 2020 contact op te nemen met het CJIB:
- de gewezen verdachte heeft niet gereageerd op de ontbieding, d.d. 13 oktober 2020, om uiterlijk voor 27 oktober 2020 contact op te nemen met het CJIB;
- de gewezen verdachte heeft niet gereageerd op telefoontjes van het CJIB op 29 oktober 2020 en 3 november 2020.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat in het onderhavig geval geen sprake is van een zaak die onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel. Dat de verzoeker niet de bestuurder is geweest, is op geen enkele wijze onderbouwd, nu de verzoeker niet gereageerd heeft op twee aanschrijving en twee telefoontjes. Bovendien bevat het verzetschrift ook geen enkele aanleiding te twijfelen aan het proces-verbaal. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de kosten van rechtskundige bijstand voor rekening van verzoeker dienen te blijven; hij heeft deze kosten aan zijn eigen gedrag te wijten.”
Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof stelt ten aanzien van het billijkheidsoordeel als bedoeld in voormeld artikel , met inachtneming van HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1526 (voor zover voor de onderhavige procedure relevant), HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 en Hof Amsterdam 24 november 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4880, het volgende voorop.
De artikelen 530 en 533 Sv voorzien - samengevat - in vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en van de schade als gevolg van uitgezeten voorarrest indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals in het geval van een vrijspraak of wanneer een strafzaak, zoals in dit geval, is geseponeerd. Toekenning van een vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv steeds plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat betekent enerzijds dat in geval van schade of gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen, zijn intussen niet op voorhand te bepalen. Bestendige rechtspraak wijst in dat verband uit dat in de aard of het verloop alsmede in de uitkomst van een strafzaak grond kan worden gezien te oordelen dat het niet billijk is een (gehele) vergoeding toe te kennen. Zo kan de schadevergoedingsrechter (hierna: de raadkamer) rekening houden met de mate waarin de verzoeker zijn voorarrest - hetzelfde geldt voor de noodzakelijke kosten van rechtsbijstand - aan zijn eigen (proces)houding of gedrag te wijten heeft. Daarbij valt bij wijze van voorbeeld te denken aan de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verzoeker in zijn zaak heeft verklaard of juist gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht, of aan het geval waarin de verzoeker de opsporing bewust heeft bemoeilijkt. Ook kan de raadkamer rekening houden met de aard en de motivering van de beslissing waarmee de strafzaak is geëindigd, als daarin redenen zijn gelegen een (volledige) vergoeding niet billijk te achten.
Deze oordeelsvrijheid wordt slechts begrensd door de onschuldpresumptie zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Die verlangt dat de gronden voor een vrijspraak niet in twijfel worden getrokken en dat de raadkamer zich onthoudt van een zelfstandig oordeel dat zich niet met de vrijspraak verhoudt. Dit betekent dat de raadkamer in de motivering van haar oordeel niet zelfstandig suggesties tot uitdrukking mag brengen dat de verzoeker wel degelijk schuldig is. Het staat de raadkamer wel vrij in de beslissing mede (onderdelen van) de motivering van de vrijspraak te betrekken, zolang die beslissing daarmee niet alsnog een vaststelling van schuld behelst. Indien een zaak niet is geëindigd in een vrijspraak, maar bijvoorbeeld met een sepot of door een beslissing als bedoeld in artikel 348 Sv, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer tevens vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, telkens zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. Het hof merkt in dit verband op dat niet als maatstaf kan dienen of een vervolging ‘(hoogst)waarschijnlijk of onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid’ en evenmin de maatstaf dat op een vervolging ‘niet onmiskenbaar een vrijspraak zou zijn gevolgd’. Dergelijke motiveringen komen immers neer op een inhoudelijk en integraal oordeel over de strafzaak, waarvoor in de verzoekschriftprocedure geen plaats is.
Het komt bij het billijkheidsoordeel aldus in overwegende mate aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval. Het is aan de raadkamer om het oordeel daaromtrent inzichtelijk te motiveren.
De motivering door de rechtbank kan gelet op het voorgaande geen stand houden en het hof ziet overigens geen aanleiding de toe te wijzen vergoeding af te wijzen dan wel te matigen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 273,00.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 1.020,00.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de onderstaande geldsom vatbaar is voor verrekening overeenkomstig artikel 534, derde lid, Sv. Het hof zal het toegekende bedrag daarom verrekenen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 1.293,00 (duizendtweehonderddrieënnegentig euro).
Bepaalt de verrekening van bovenstaand bedrag met de onderstaande geldsom:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
[nummer] € 311,94 € 311,94
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.A.E. van Noort, B.E. Dijkers en R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 19 maart 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van:
- € 311,94 op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. het CJIB o.v.v. [nummer];
- € 981,06‬ op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [apellant] o.v.v. schadevergoeding.
Amsterdam, 19 maart 2024,
mr. R.A.E. van Noort, voorzitter.