In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin [appellant] is veroordeeld tot terugbetaling van GBP 175.000 en EUR 5.250 aan valutaschade aan [geïntimeerden]. De partijen verschillen van mening over de uitleg van een overeenkomst waarbij [geïntimeerden] geld aan [appellant] hebben verstrekt om te beleggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen, wat heeft geleid tot de ontbinding van de overeenkomst door [geïntimeerden]. Het hof bevestigt dat, hoewel er geen ingebrekestelling is gedaan, [geïntimeerden] de overeenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden. Het hof oordeelt dat [appellant] zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt, en dat de ontbinding van de overeenkomst op 16 april 2013 rechtsgevolgen heeft gehad. De grieven van [appellant] worden verworpen, en het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.