ECLI:NL:GHAMS:2023:3742

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-002642-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtredingen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2021. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van het niet naleven van de wet- en regelgeving omtrent gewasbeschermingsmiddelen en valsheid in geschrift. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onjuiste informatie heeft verstrekt aan zijn leverancier over het gebruik van het product D-Carvone, dat hij als gewasbeschermingsmiddel verkocht. Dit gebeurde door koopovereenkomsten valselijk te dateren, waardoor het leek alsof de verkoop vóór de datum lag waarop de verkoop van dit middel niet meer was toegestaan. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bevestigd, ondanks de verdediging die stelde dat een bestuurlijke boete had moeten worden opgelegd in plaats van strafrechtelijke vervolging. Het hof oordeelde dat er sprake was van malversaties en dat de ernst van de overtredingen een strafrechtelijke aanpak rechtvaardigde. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, maar de straf aangepast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002642-21
datum uitspraak: 19 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-994006-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de straf en met dien verstande dat het hof
– een in hoger beroep gevoerd verweer betreffende de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie nog zal bespreken en daarop zal beslissen, en
– in hoger beroep gevoerde zaaksinhoudelijke verweren – voor zover dit niet al in eerste aanleg is gebeurd – zal bespreken en daarop zal beslissen en in zoverre de in eerste aanleg gegeven bewijsmotivering zal aanvullen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt verdediging
Door de verdediging is het standpunt ingenomen dat het openbaar ministerie door strafrechtelijk te vervolgen, heeft gehandeld in strijd met het Specifieke interventiebeleid gewasbeschermingsmiddelen 2014 en/of het beleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) als neergelegd in haar Sanctiestrategie. Een bestuurlijke boete had moeten worden opgelegd. Dit dient te leiden, zo begrijpt het hof, tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat in casu strafrechtelijk ingrijpen was geïndiceerd, aangezien er sprake was van malversaties in de vorm van een valselijk gecreëerde paper-trail. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Oordeel van het hof
De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) en de daarop gebaseerde verdere regelgeving reguleren de toelating, het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden in Nederland.
Het toezicht op en de handhaving van de Wgb is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van verschillende ministeries, met de daarbij aangewezen toezichthouders. Voor deze zaak is de aangewezen toezichthouder (thans) de NVWA.
In het Handhavingdocument voor de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden van 26 augustus 2018 staat globaal het sanctiekader van de Wgb beschreven. Tevens is een Sanctiestrategie Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden [1] (Sanctiestrategie) opgesteld, die is bedoeld als richtsnoer voor het handhavend optreden van – voor zover en ten tijde hier van belang – de NVWA en daarmee een verdere invulling van het Handhavingdocument [2] .
In het Handhavingdocument is afgesproken dat – voor zover hier van belang – artikel 20 Wgb een kernbepaling vormt.
Uitgangspunt bij handhavend optreden is volgens de Sanctiestrategie [3] dat bij overtreding van kernbepalingen de bestuurlijke boete wordt ingezet, tenzij er zwaarwegende omstandigheden zijn om tevens een – strafrechtelijk – proces-verbaal in te zetten. Een dergelijk proces-verbaal wordt slechts opgemaakt indien voldaan wordt aan ten minste één van de volgende criteria:
– overtreding met ernstige gevolgen voor mens, dier of milieu, dat wil zeggen de overtreding heeft ernstige gevolgen veroorzaakt voor mens, dier of milieu, dan wel dreigt die te veroorzaken;
– het is een overtreding begaan in georganiseerd verband;
– het is een overtreding begaan met behulp van malversaties zoals frauduleuze constructies, omkoping of geweld om wederrechtelijk voordeel te behalen of de kans op ontdekking te minimaliseren;
– (tweede) recidive; het is de derde overtreding in een tijdsbestek van 5 jaar.|
De verdediging verwijst verder naar het Specifiek interventiebeleid gewasbeschermingsmiddelen [4] . Dit op schrift gestelde beleid vermeldt in de versie zoals die gold ten tijde van het ten laste gelegde - voor zover hier van belang - het volgende:

3.1 Strafrecht
Ingevolge de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt een overtreding, genoemd in artikel 1 a onder 1 en 3 van de Wet op de Economische Delicten(hof: hetgeen hier is ten laste gelegd)
enkel aan het Openbaar Ministerie voorgelegd, indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven. De Memorie van Toelichting bij de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden vult dit zo in dat het strafrecht wordt ingezet bij:
- ernstige overtredingen of
- herhaalde overtredingen, alsmede bij
- overtredingen begaan door een criminele organisatie of
- overtredingen begaan met behulp van frauduleuze constructies of
- overtredingen waarbij ingrijpende dwangmiddelen nodig zijn om de overtreding te kunnen vaststellen.
De verdachte heeft zijn leverancier per e-mailbericht onjuiste informatie verstrekt over het beoogde gebruik van het door hem aangeschafte product. Vervolgens heeft hij in de twee gevallen genoemd in feit 2 van de tenlastelegging – welk feit het hof voor beide gevallen in navolging van de rechtbank bewezen acht – koopovereenkomsten valselijk gedateerd, op een datum gelegen vóór 1 oktober 2018, de dag vanaf wanneer hij geen D–Carvone meer als gewasbeschermingsmiddel aan zijn afnemers mocht verkopen en afleveren. Een en ander valt aan te merken als een frauduleuze constructie, met behulp waarvan het onder 1 ten laste gelegde – overtreding van een kernbepaling van de Wgb – is begaan. De beslissing om in dit geval strafrechtelijk in te grijpen en de zaak naar het openbaar ministerie in te sturen is dan ook in overeenstemming met het hiervoor weergegeven beleid. Gesteld noch gebleken is dat er in dit specifieke geval redenen waren om van dit beleid af te wijken. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte, nu het hof ook overigens geen redenen heeft om daarover anders te oordelen.

Bespreking van de gevoerde zaaksinhoudelijke verweren

Feit 1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft naar zijn mening miskend dat het product met de werkzame stof D-Carvone als aroma/additief voor levensmiddelen onder de bescherming van categorie III van de Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen (RUB) valt, ook wanneer het middel een gewasbeschermingseffect heeft en zelfs als gewasbeschermingsmiddel wordt gekwalificeerd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging andermaal verwezen naar het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2014:3361) in de eerdere strafzaak tegen de verdachte.
Het bericht in de Staatscourant van 26 juni 2018 is dan ook niet op het product van de verdachte van toepassing, aangezien daaruit blijkt dat alleen de categorieën I en II van de RUB zijn ingetrokken.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Oordeel van het hof
D-Carvone is, zoals de rechtbank heeft overwogen en geoordeeld, door de verdachte als gewasbeschermingsmiddel verkocht en door zijn kopers toegepast. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het middel als zodanig valt onder de thans geldende Verordening (EG) nr. 1107/2009 (de Verordening) en de Biocidenverordening (EU) 528/2012.
Volgens de verdediging is dat niet het geval, aangezien het middel zou vallen onder de in artikel 2, eerste lid, onder c van de Verordening genoemde uitzondering voor stoffen of middelen die vallen onder bijzondere communautaire bepalingen inzake bewaarmiddelen. Die bijzondere communautaire bepaling zou dan in dit geval, zo begrijpt het hof, de EU–richtlijn 88/388 zijn, want aldus heeft het hof Arnhem-Leeuwarden in 2014 geoordeeld.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest uit 2014 geoordeeld dat de stof d–carvon – ten aanzien waarvan dit hof er bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel van uit gaat dat dit dezelfde stof is als het hier aan de orde zijnde D–Carvone – viel onder de werkingssfeer van Richtlijn nr. 88/388/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake aroma's voor gebruik in levensmiddelen en de uitgangsmaterialen voor de bereiding van die aroma's (PbEG L 184). Dit hof volgt dit oordeel voor zover de stof als aroma/additief voor levensmiddelen wordt toegepast, maar niet voor zover deze stof als gewasbeschermingsmiddel wordt toegepast. In dat geval is Richtlijn 88/388, zo volgt alleen al uit de naamgeving van die richtlijn, niet op D–Carvone van toepassing. De door de verdediging aangehaalde uitzondering in artikel 2, eerste lid, onder c van de Verordening is daarmee evenmin van toepassing.
D-Carvone als gewasbeschermingsmiddel valt niet onder de bescherming van categorie III van de RUB, terwijl voorts op dat punt nog geldt wat de rechtbank daarover (pagina 4, laatste alinea en pagina 5, eerste alinea van het vonnis) heeft overwogen en beslist.
Feit 2
Desgevraagd heeft de verdachte toegelicht dat de in de koopovereenkomsten vermelde datum waarop het middel opgebruikt moest zijn (1 oktober 2019) betrekking heeft op de datum tot wanneer het middel ‘goed’ was – een soort uiterste houdbaarheidsdatum dus. Het hof acht dit niet geloofwaardig. Op de onder de verdachte in beslag genomen blikken product is immers een zogenoemde
‘expiry date’vermeld, die anders is dan 1 oktober 2019. Het hof houdt het er daarom voor, in navolging van de rechtbank en onder bevestiging van haar mede hierop gebaseerde conclusies, dat de verdachte de datum 1 oktober 2019 heeft vermeld omdat de NVWA die datum had genoemd als einde van de respijttermijn voor gebruik.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis in eerste aanleg zal worden bevestigd.
De raadsman van de verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor beide feiten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met het verkopen van D-Carvone zich niet gehouden aan de geldende wet- en regelgeving die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen reguleert. Daarmee heeft de verdachte het door hem verkochte product onttrokken aan de beoordeling of het voor de toepassing als
gewasbeschermingsmiddel schadelijk is voor het milieu en/of de volksgezondheid. De verdachte heeft immers geen verzoek tot toelating van D-Carvone als gewasbeschermingsmiddel gedaan. Bij de strafoplegging heeft het hof meegewogen dat de verdachte er blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen nog steeds niet in te zien door te blijven benadrukken dat het middel wel is toegestaan en onder categorie III van de RUB valt. Dat het middel voor een andere toepassing veilig gebruikt kan worden, betekent niet dat het ook veilig is als gewasbeschermingsmiddel, daargelaten dat het niet aan de verdachte is dat te bepalen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Hij is calculerend te werk gegaan door zijn leverancier onjuiste informatie te verstrekken over het beoogde gebruik, en daarmee om de tuin te leiden. De verdachte heeft bovendien zijn afnemers in de problemen gebracht door hen een valse overeenkomst te laten ondertekenen, waardoor zij (naar achteraf bleek ten onrechte) ook als verdachte werden aangemerkt. Daarmee heeft de verdachte de schijn proberen te wekken dat hij het product voor 1 oktober 2018 geleverd had. Dit allemaal voor zijn eigen financiële gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 maart 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden met zeven maanden is overschreden. Het bedrijfsbezoek aan het bedrijf van de verdachte heeft plaatsgevonden op 11 februari 2019. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 17 september 2021 en het hof doet uitspraak bij arrest van 19 april 2023. De procedure in eerste aanleg en hoger beroep heeft langer dan vier jaren in totaal geduurd, te weten vier jaren en twee maanden. Het hof volstaat met een constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.
Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof tot slot gebleken dat de verdachte niet uitsluit dat hij zich in de toekomst weer zal bezighouden met de handel in gewasbeschermingsmiddelen. Nu de verdachte het kwalijke van zijn handelen niet inziet, ziet het hof aanleiding ook een voorwaardelijke straf op te leggen als stok achter de deur.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, en
- 28 van Verordening (EG) 1107/2009.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.L. Bruinsma en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2023.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Sanctiestrategie Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden versie 02.2011, datum 9 maart 2011, publicatienummer: VI-2011-63 (deze publicatie is te downloaden via www.vrominspectie.nl).
2.Pagina 2 en 3 Sanctiestrategie.
3.Paragraaf 4.2 Sanctiestrategie.
4.IB02-SPEC 05, versie 2, ingangsdatum 27-07-2016.