ECLI:NL:GHAMS:2023:3741
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van ontnemingsvonnis in hoger beroep met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam, dat op 17 september 2021 was gewezen. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die is ingesteld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De betrokkene, geboren in 1977, was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen biociden en valsheid in geschrift. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 55.759,00 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel bevestigd op € 55.000,00. De verdediging heeft echter betoogd dat de verkoopcijfers te hoog zijn ingeschat en dat er onduidelijkheid bestaat over de werkelijke inkomsten en bezorgkosten. De betrokkene heeft aangevoerd dat niet alle verkoopfacturen zijn betaald en dat er hogere bezorgkosten zijn dan door de rechtbank aangenomen.
Het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de verkoopcijfers of bezorgkosten te betwisten. Het hof heeft de eerdere veroordeling en de ontnemingsverplichting bevestigd, waarbij het vonnis van de rechtbank in stand is gehouden. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de ingediende stukken en de verklaringen van de betrokken partijen.