In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2016. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de belanghebbende, een eiseres, een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.000, en daarbij verzuimboetes en belastingrente in rekening gebracht. Eiseres had verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen, maar dit verzoek werd door de inspecteur afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de inspecteur de aanslagen terecht had opgelegd, omdat eiseres de vereiste aangifte niet had gedaan. Dit leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast, wat betekent dat eiseres moest aantonen dat de aanslagen te hoog waren. Het Hof concludeerde dat eiseres hierin niet was geslaagd, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd, zoals facturen en bankafschriften. De schatting van de inspecteur werd als redelijk beschouwd, ondanks dat deze ambtshalve was vastgesteld.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Eiseres had geen nieuwe feiten of gronden aangevoerd die een ander oordeel rechtvaardigden. De kosten van de procedure werden niet toegewezen aan een van de partijen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 december 2023.