ECLI:NL:GHAMS:2023:3634

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
23-001614-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vervalst reisdocument

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vervalst reisdocument, een Israëlisch paspoort, op 14 juni 2018 te Schiphol. De verdachte had het paspoort aangeboden bij de grenscontrole en was van plan naar Canada te vliegen om daar asiel aan te vragen. Na zijn aanhouding heeft hij een asielverzoek ingediend in Nederland, maar het hof oordeelde dat hij geen beroep meer kon doen op het Vluchtelingenverdrag, omdat zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland al onherroepelijk was afgewezen. Het hof oordeelde dat het Openbaar Ministerie bevoegd was om tot vervolging over te gaan en dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen.

Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet strafbaar was vanwege overmacht, maar het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs anders had kunnen handelen. De verdachte had moeten afwachten op de beslissing van zijn asielverzoek in Duitsland in plaats van met een vervalst paspoort verder te reizen.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. In hoger beroep heeft het hof de straf heroverwogen en, rekening houdend met de tijd die sinds het feit is verstreken en de omstandigheden van de verdachte, besloten om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van twee jaar, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de verdachte ook vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001614-22
Datum uitspraak: 19 december 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-234528-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1991,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 december 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een nationaal paspoort van Israël, voorzien van het nummer [nummer01] , op naam gesteld van [naam01] , waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit – zo begrijpt het hof – dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte moet worden verklaard.
Primair omdat de verdachte een beroep toekomt op artikel 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (hierna: het Vluchtelingenverdrag). Subsidiair omdat het OM op het moment van het nemen van de vervolgingsbeslissing heeft nagelaten te beoordelen of in het geval van de verdachte het beginsel van “non-refoulement” zou worden geschonden. Er is onzorgvuldig en willekeurig gehandeld, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 14 juni 2018 op de luchthaven Schiphol aangehouden op verdenking van het voorhanden hebben van een vervalst Israëlisch paspoort van op naam gesteld van [naam01] .
De verdachte had dit paspoort aangeboden bij de grenscontrole (doorlaatpost) in terminal 3 en hij was van plan met gebruik van dit paspoort naar Toronto en vervolgens Calgary (Canada) te vliegen.
Na zijn aanhouding heeft de verdachte een verzoek ingediend om in Nederland te mogen (ver)blijven; een asielverzoek. Tijdens het verhoor voorafgaande aan zijn inverzekeringstelling verklaarde hij in dat verband:
“Ik wilde vandaag vertrekken met het vliegtuig naar Canada om daar een asielverzoek in te dienen. Ik kreeg namelijk een afwijzing van Duitsland op mijn asielverzoek aldaar.
Op 5 oktober 2017 heb ik daar een asielverzoek ingediend en dat werd na 4 maanden afgewezen.
Nu ik niet naar Canada kan en niet in Duitsland mag blijven, wil ik hier in Nederland asiel aanvragen.”
De verdachte is vervolgens op 14 juni 2018 om 16.15 uur in verzekering gesteld, maar diezelfde dag om 19.00 uur alsnog heengezonden vanwege het asielverzoek. De verdachte is niet inhoudelijk verhoord en er is op dat moment geen vervolging tegen hem ingesteld.
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant01] van 9 juli 2020 volgt dat na verloop van tijd, op verzoek van het OM, navraag is gedaan naar de zogenoemde vreemdelingenstatus van de verdachte. Volgens dit proces-verbaal is die status: “Dublinclaimant en uitreisgegevens bekend”. Het proces-verbaal houdt in:
“De status (…) werd bij personeel van de Immigratie Naturalisatie Dienst (IND) geverifieerd. Van deze dienst werd volgende aanvullende informatie ontvangen:
“Op 19-09-2018 asiel aanvraag niet in behandeling genomen ivm Dublinclaim-uit. Rechtsmiddelen ingetrokken. Claim is geëffectueerd.””
Vervolgens heeft het OM alsnog tot vervolging van de verdachte besloten. De inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van de politierechter van 15 februari 2021 dateert van 12 januari 2021 en is op
13 januari 2021 – bij gebreke van een bekend adres van de verdachte – aan het OM betekend.
Het hof is van oordeel dat, gezien deze feiten en omstandigheden en indachtig de jurisprudentie van de Hoge Raad in dit soort zaken, de verdachte thans geen beroep (meer) toekomt op artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Immers op het moment van de vervolging van de verdachte, was op de door hem gedane eerste asielaanvraag in Nederland al onherroepelijk beslist (ECLI:NL:HR:2015:1093). Het OM was dan ook bevoegd om tot vervolging van de verdachte over te gaan.
Dat bij het nemen van die vervolgingsbeslissing onzorgvuldig en willekeurig is gehandeld, is het hof niet gebleken. De stelling van de raadsman dat het OM in dit verband had moeten beoordelen of in het geval van de verdachte het beginsel van “non-refoulement” zou worden geschonden, vindt geen steun in het recht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Israël, voorzien van het nummer [nummer01] , op naam gesteld van [naam01] , waarvan hij, verdachte, wist dat dit vervalst was, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
een reisdocument voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vervalst is.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hem een beroep toekomt op overmacht. De verdachte wilde zijn leven beschermen tegenover de Turkse staat en hij zag geen andere uitweg dan met gebruik van het vervalste paspoort naar Canada te reizen om daar asiel aan te vragen, aldus de raadsman.
De verdachte heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij lid was van de Gülenbeweging in Turkije en dat hij dit land is ontvlucht omdat de Turkse regering deze beweging als een terroristische organisatie ziet en haar leden als terroristen, met alle, levensbedreigende, gevolgen van dien. Toen zijn asielverzoek in Duitsland werd afgewezen, had hij de angst direct uitgezet te worden naar Turkije. Ook al liep er nog een bezwaar of beroep tegen de afwijzing van zijn asielverzoek, hij moest zijn leven beschermen.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is niet strafbaar hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen. In de jurisprudentie en literatuur wordt veelal onderscheid gemaakt tussen psychische overmacht en overmacht-noodtoestand. Het beroep op beide faalt.
Het hof is van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs anders had kunnen en ook moeten handelen dan hij heeft gedaan. De verdachte had de definitieve beslissing op zijn asielverzoek in Duitsland – een veilig (EU)land – moeten afwachten in plaats van met een vervalst paspoort (en valse identiteit) verder te reizen in veilige landen.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht toepassing te geven aan artikel 9a Sr dan wel de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsman heeft in dit kader aandacht gevraagd voor de feiten en omstandigheden die ook aan het beroep op overmacht ten grondslag zijn gelegd.
Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht, dat de verdachte in Duitsland inmiddels een tijdelijke verblijfsvergunning heeft, dat hij is gehuwd, een studie heeft gevolgd en afgerond, en dat hij zicht heeft op een betaalde baan begin 2024. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het leven dat de verdachte heeft opgebouwd, ernstig doorkruisen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op Schiphol een paspoort voorhanden gehad, waarvan hij wist dat het vervalst was, met de bedoeling uit te reizen naar Canada en daar asiel aan te vragen. De verdachte heeft daarmee het vertrouwen geschaad dat in het internationale (reis)verkeer in de juistheid en authenticiteit van officiële documenten – met name indien deze van overheidswege zijn verstrekt – gesteld moet kunnen worden.
Gelet op de ernst van het feit komt in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende straf in aanmerking, ook als signaal naar anderen om duidelijk te maken dat dit gedrag niet wordt getolereerd.
In aanmerking echter genomen dat het feit dateert uit 2018, meer dan vijf jaren geleden, en dat de verdachte inmiddels in Duitsland een verblijfsvergunning heeft en een sociaal leven heeft opgebouwd, ziet het hof reden om in de onderhavige zaak te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Voor toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de raadsman primair is verzocht, is het feit te ernstig.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 231 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. S. Jongeling en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 december 2023.