ECLI:NL:GHAMS:2023:3583

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
22/2356
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, eigenaar van een bovenwoning in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 506.000 voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten in de buurt. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het Hof heeft de procedure zonder mondelinge behandeling voortgezet, omdat de belanghebbende geen verzoek tot zitting had ingediend.

De belanghebbende voerde aan dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat er geen rekening was gehouden met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De vergelijkingsobjecten waren voldoende vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende, ondanks enkele verschillen in bouwjaar en oppervlakte. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog had vastgesteld en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/2356
19 december 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], domicilie gekozen hebbende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 30 augustus 2022 in de zaak met kenmerk AMS 21/3188 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 juli 2020 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2020 vastgesteld op € 506.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 aan belanghebbende bekendgemaakt.
1.2.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Hof heeft belanghebbende bericht dat het Hof overweegt om een zitting achterwege te laten, maar dat belanghebbende kenbaar kan maken dat hij een zitting wenst. Belanghebbende heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Hierop heeft het Hof besloten een zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het gaat om een bovenwoning met een oppervlakte van circa 63 m2 uit bouwjaar 2005 in de [B-buurt] in de [wijk] .
2.2.
In het taxatieverslag staan de volgende gegevens van drie verkochte bovenwoningen in [Z] :
  • [C-straat 1] , bouwjaar 1997, woning 78 m2, dakterras 15 m2, overdracht op
  • [A-straat 2] , bouwjaar 1993, woning 48 m2, overdracht op 27 september 2018
  • [A-straat 3] , bouwjaar 1993, woning 48 m2, overdracht op 21 september 2018
2.3.
De heffingsambtenaar heeft als bijlage bij het verweerschrift in eerste aanleg een intern waardeadvies ingebracht waarin fotorapportages en advertentieteksten van de woning en de vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. Ook heeft de heffingsambtenaar een waardeoverzicht (hierna: de matrix) overgelegd, waarin (verkoop)gegevens van de woning en de vergelijkingsobjecten staan. De vergelijkingsobjecten zijn drie verkochte bovenwoningen in de [wijk] . De matrix vermeldt onder meer de volgende gegevens van de woning en de vergelijkingsobjecten:
Adres
Opp. woning-deel in m2
Waarde
in € per m2
Transactiedatum
Transactieprijs/ WOZ-waarde
[A-straat 1]
63
8.043
€ 506.000
[D-straat 1]
55
8.945
3 december 2018
€ 495.000
[A-straat 2]
48
8.479
27 september 2018
€ 415.500
[E-straat 1]
73
8.549
2 juli 2018
€ 719.000
De vergelijkingsobjecten zijn in de [B-buurt] gelegen, met uitzondering van [D-straat 1] , welke in de [F-buurt] ligt. [A-straat 2] en [E-straat 1] beschikken over een berging (€ 8.000). [E-straat 1] beschikt – naast het hierboven genoemde woningdeel van 73 m2– over een dakterras van 50 m2 (€ 25.000). Verder is de staat van onderhoud bij alle woningen als ‘gemiddeld’ aangeduid. De kwaliteit en de ligging van [D-straat 1] en van [A-straat 2] zijn eveneens gesteld op ‘gemiddeld’. De kwaliteit en de ligging zijn bij [E-straat 1] als ‘goed’ gekwalificeerd (de m2 prijs is daarom gecorrigeerd van € 9.603 naar € 8.549).
2.4.
Belanghebbende heeft een lijst van 19 adressen op de [A-straat] en 25 adressen op de [C-straat] overgelegd. Bij elke woning staat vermeld het huisnummer en een stijgingspercentage van de WOZ-waarde 2020 ten opzichte van 2019. De stijgingspercentages van de adressen op de [A-straat] bedragen volgens dit overzicht 5,5-7,1%, de stijgingspercentages van de adressen op de [C-straat] 5,9-7,2%. Bij de woning zelf staat een stijgingspercentage van 20,47% vermeld.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft een lijst van woningen op het adres [A-straat] overgelegd. Bij elke woning staat vermeld het huisnummer, de objectcode, de WOZ-waarde, het bouwjaar en de oppervlakte van het woningdeel. Er is onderscheid gemaakt tussen woningen gelegen binnen hetzelfde complex en buiten het complex van de woning. Er is één woning met exact dezelfde kenmerken als de woning en dat is [A-straat 4] (binnen hetzelfde complex). Dit object heeft net als de woning een WOZ-waarde van € 506.000.

3.3. Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in geschil of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen (belanghebbende wordt in de uitspraak aangeduid als ‘eiser’):
“5. De waarde van een woning die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden.[
voetnoot 2: Zie de wetsgeschiedenis van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ.] De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat zij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat zij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
7. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
Oppervlakte van de woning
8. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de oppervlakte van de woning van eiser. De heffingsambtenaar heeft de woning van eiser conform de NEN-2580 norm laten inmeten en in het taxatierapport de oppervlakte van de woning van eiser aangepast naar 63 vierkante meter.
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
9. De rechtbank vindt de vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar heeft geselecteerd voldoende vergelijkbaar. De vergelijkingsobjecten zijn hetzelfde type woningen als de woning van eiser. De vergelijkingsobjecten liggen bovendien in dezelfde wijk als de woning van eiser. De vergelijkingsobjecten hebben ook dezelfde staat van onderhoud als de woning van eiser. Er zijn weliswaar verschillen wat betreft bouwjaar en de woonoppervlaktes, maar deze zijn niet dusdanig groot dat de vergelijkingsobjecten niet als vergelijkbaar kunnen worden aangemerkt.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
10. Eiser heeft op de zitting nog aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het balkon en de berging van de [D-straat 1] en de balkons, het dakterras en de garage als onderdelen van de [E-straat 1] .
11. De rechtbank vindt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van eiser. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat balkons niet worden meegenomen in het vaststellen van de WOZ-waardes van woningen in [Z] . De heffingsambtenaar heeft dat terecht ook niet in het geval van eiser meegenomen. De heffingsambtenaar heeft daarnaast terecht de bergruimte in de [D-straat 1] niet meegenomen als apart onderdeel. Het gaat namelijk niet om een aparte berging maar een bergruimte in de woning zelf. De rechtbank volgt ook het standpunt van de heffingsambtenaar dat er geen garage is behorende bij de woning aan de [E-straat 1] . Uit het taxatierapport en de daarbij behorende foto’s volgt immers niet dat er een garage aanwezig is, terwijl eiser geen gegevens heeft ingebracht die op het tegendeel wijzen. De heffingsambtenaar heeft verder voldoende rekening gehouden met het dakterras behorende bij de woning aan de [E-straat 1] door dit als apart onderdeel in de vaststelling van de WOZ-waarde op te nemen en alleen de waarde van het woningdeel van de [E-straat 1] hiermee te vermeerderen. Ten slotte is er rekening gehouden met het verschil in kwaliteit en ligging tussen de woning van eiser en de [E-straat 1] doordat de [E-straat 1] een hogere vierkantemeterprijs heeft.
Gelijkheidsbeginsel
12. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser waarbij hij heeft verwezen naar de WOZ-waardes van andere woningen aan de [A-straat] aldus dat hij een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel.
13. Op grond van vaste rechtspraak [
voetnoot 3: Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8945.] geldt dat in het belastingrecht bij het gelijkheidsbeginsel de meerderheidsregel geldt. Voor toepassing van de meerderheidsregel moet de vergelijking worden beperkt tot woningen die identiek zijn, in die zin dat de onderlinge verschillen naar het oordeel van de feitenrechter verwaarloosbaar zijn. Dit brengt mee dat degene die een beroep doet op de meerderheidsregel minstens twee identieke objecten moet aanbrengen die lager gewaardeerd zijn dan de woning. Dit houdt in dat het gelijkheidsbeginsel niet meebrengt dat een incidentele (te) lage waardering van een andere (identieke) woning gevolgd zou moeten worden voor de waardevaststelling van een andere woning.
14. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel doen. De andere woningen uit de [A-straat] waar eiser naar heeft verwezen hebben namelijk andere oppervlaktes en bouwjaren dan de woning van eiser. Deze woningen zijn dus niet identiek of bijna identiek aan de woning van eiser terwijl dit wel een vereiste is voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Stijgingspercentages
15. De (lage) stijgingspercentages van de WOZ-waardes per vierkante meter van de woningen in de [A-straat] en [C-straat] maken het oordeel van de rechtbank niet anders. Op grond van vaste rechtspraak geldt namelijk dat ieder jaar opnieuw de WOZ-waardes van woningen worden vastgesteld. De WOZ-waardes met betrekking tot andere jaren en de jaarlijkse stijgingspercentages daarvan zijn dus niet relevant.
16. Al het voorgaande brengt mee dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.
18. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Ambtshalve; ontvankelijkheid hoger beroep5.1. Op grond van het bepaalde in artikel 6:7 jo. 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift zes weken. Artikel 6:8, lid 1, Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bij verzending per post is een hoger beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, lid 2, Awb).
5.2.
De uitspraak van de rechtbank is verzonden op 30 augustus 2022. Het hoger beroepschrift is ontvangen op 14 oktober 2022. Dat is na afloop van de hoger beroepstermijn (die eindigde op 11 oktober 2022), maar niet later dan een week na afloop van die termijn.
Op de enveloppe waarin het hoger beroepschrift werd verzonden staat een leesbaar (Italiaans) poststempel van 4 oktober 2022. Dan wordt als bewijsrechtelijk uitgangspunt genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld (Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138). Daarvan uitgaande is het hoger beroepschrift voor het einde van de termijn ter post bezorgd. Het hoger beroep is ontvankelijk.
De waarde van de woning
5.3.
De WOZ-waarde is de waarde in het economische verkeer van de woning op de peildatum. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Bij gebreke aan een verkoopprijs van de woning rond de peildatum, kan de waarde van de woning worden afgeleid van verkoopprijzen die voor andere woningen rond de peildatum zijn gerealiseerd. Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is.
5.4.
Aan eerdere of latere WOZ-waarden van de woning of van andere woningen komt voor de WOZ-waardering van belanghebbendes woning in 2020 geen zelfstandige betekenis toe, omdat dit geen marktgegevens – verkoopprijzen van woningen – zijn.
De waarderingssystematiek van de Wet WOZ laat dus ook geen ruimte voor een waardebepaling op basis van indexering van een eerdere WOZ-waarde. Voor zover belanghebbende stelt dat de stijging van de WOZ-waarde in 2020 van de woning ten opzichte van de stijging van de WOZ-waarde van andere woningen te groot is, kan dit betoog dus niet slagen. Voor zover belanghebbende aanvoert dat de waarde van de woning voor het jaar 2020 verlaagd moet worden, omdat de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2019 verlaagd is, faalt deze klacht eveneens.
5.5.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde verwezen naar de matrix (zie 2.3). Belanghebbende betoogt dat de vergelijkingsobjecten in de matrix om diverse redenen niet voldoende vergelijkbaar zijn. Het Hof is het met belanghebbende eens dat de woning aan de [E-straat] te zeer van belanghebbendes woning afwijkt wat betreft ligging, grootte, het dakterras en de kwaliteit, en dat deze woning als vergelijkingsobject buiten beschouwing dient te worden gelaten. De woningen aan de adressen [D-straat 1] en [A-straat 2] acht het Hof echter wel in de basis goed genoeg vergelijkbaar om daarmee de WOZ-waarde van belanghebbendes woning te kunnen onderbouwen. Zij verschillen namelijk niet al teveel van de woning wat betreft bouwjaar, oppervlakte, staat en buurt. Voor zover belanghebbende aanvoert dat deze vergelijkingsobjecten minder goed vergelijkbaar zijn dan [C-straat 1] en [A-straat 3] uit het taxatieverslag, ziet het Hof daarvoor op basis van de gegevens waarover het beschikt niet voldoende grond; voor de objecten [C-straat 1] en [A-straat 3] is geen aanduiding van de staat, ligging en kwaliteit voorhanden, en er zijn geen fotorapportages en advertentieteksten (vergelijk 2.2 met 2.3). Het Hof ziet daarom en ook overigens onvoldoende reden om de waardering (mede) op de objecten [C-straat 1] en [A-straat 3] te baseren.
5.6.
Het in 5.5 overwogene neemt niet weg dat wel degelijk verschillen te benoemen zijn tussen de vergelijkingsobjecten ( [D-straat 1] en [A-straat 2] ) en de woning van belanghebbende. Maar dit zijn geen verschillen van dien aard dat die afbreuk doen aan de aannemelijkheid dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De matrix bevat een ruime marge in de vierkantemeterwaarde van de woning. Voor de woning is namelijk uitgegaan van een waarde van € 8.043 per vierkante meter, terwijl voor [D-straat 1] een vierkantemeterprijs gerealiseerd is van € 8.945 en voor [A-straat 2] € 8.479. Deze woningen zijn beide kleiner dan de woning, maar dat in aanmerking nemende is naar het oordeel van het Hof genoeg ruimte in de waardering gelaten om verschillen te kunnen compenseren. De WOZ-waardering is namelijk een schatting waarbij de waarde wordt benaderd en geen mathematische exercitie waarbij de waarde van een woning met wiskundig bewijs kan worden berekend.
Gelijkheidsbeginsel
5.7.
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft daartoe de in 2.4 vermelde stijgingspercentages van WOZ-waarden ingebracht. De heffingsambtenaar betoogt dat het gelijkheidsbeginsel niet geschonden is en wijst op de in 2.5 overgelegde lijst met WOZ-waarden.
5.8.
Zoals onder 5.4 reeds is geoordeeld, kan de WOZ-waardering niet gebaseerd worden op stijgingspercentages en daarom kan belanghebbendes stelling dat de stijging van zijn woningwaarde niet in de pas loopt met die van andere woningen op zichzelf ook geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel opleveren. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel, meer in het bijzonder de meerderheidsregel, is in WOZ-zaken nodig dat minstens twee identieke objecten lager zijn gewaardeerd. Het moet dan gaan om woningen die identiek zijn, in die zin dat de onderlinge verschillen naar het oordeel van de feitenrechter verwaarloosbaar zijn, zoals de rechtbank in rechtsoverweging 13 onder verwijzing naar Hoge Raad 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8945, met juistheid heeft geoordeeld.
5.9.
Belanghebbende – op wie de bewijslast rust dat het gelijkheidsbeginsel geschonden is – heeft in zijn lijst (buiten de huisnummers) geen gegevens van de woningen vermeld, zodat het Hof niet kan vaststellen dat het om nagenoeg identieke woningen gaat en hij heeft ook geen WOZ-waarden vermeld, zodat het Hof niet bekend is welke WOZ-waarden voor die adressen gehanteerd zijn. Het Hof kan daaruit dus niet concluderen dat er een meerderheid van identieke objecten met een lagere WOZ-waarde is. In de lijst van de heffingsambtenaar zijn meer gegevens opgenomen. Het Hof maakt daaruit op dat er één adres is in hetzelfde complex met dezelfde (ruwe) kenmerken als de woning, te weten [A-straat 4] , maar dat die woning op dezelfde WOZ-waarde is gewaardeerd. De andere woningen in hetzelfde complex zijn veel kleiner (31 en 44 m2) en zijn reeds daarom verre van als identiek te beschouwen. Alle andere woningen liggen buiten het complex van de woning, zodat reeds op die grond niet aannemelijk is dat zij identiek zijn. Verder hebben die woningen een verschil in oppervlakte, hetgeen gezien de vierkantemeterprijzen zelfs bij kleinere verschillen een niet te verwaarlozen feitelijk verschil oplevert, en dateren de woningen uit een heel andere bouwperiode.
5.10.
Gelet op het bovenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel geschonden is en dat de WOZ-waarde van zijn woning daarom verlaagd moet worden.
Slotsom
5.11.
Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof de heffingsambtenaar, ook in het licht van hetgeen belanghebbende daartegen voor het overige heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat hij de WOZ-waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
5.12.
Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het geding op grond van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 van de Awb.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M. Ferrier, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: