ECLI:NL:GHAMS:2023:3575

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
23-000214-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leiderschap en deelname aan een criminele organisatie met liquidaties en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Noord-Holland was veroordeeld voor zijn rol als leider van een criminele organisatie. Deze organisatie was actief tussen 1 december 2013 en 31 oktober 2015 en hield zich bezig met liquidaties, voorbereidingen daarvan en wapenbezit. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan deze organisatie en het plegen van ernstige misdrijven, waaronder moord en voorbereiding van moord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende bijna twee jaar als leider van de organisatie heeft gefunctioneerd, waarbij hij verantwoordelijk was voor de verstrekking van PGP-toestellen en de financiële afhandeling binnen de organisatie. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank voor een deel van de tenlastelegging vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en negen maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De zaak is onderdeel van de megazaak Himalaya, die meerdere liquidaties en criminele activiteiten omvatte. Het hof heeft de verzoeken van de verdediging tot nader onderzoek en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie afgewezen, en heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van onrechtmatigheden die de rechtsgang hebben beïnvloed.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000214-22
datum uitspraak: 22 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-860205-19 (hierna: zaak A) en 15-860071-20 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie, te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 en 21 december 2022, 6 en 8 september 2023, 7, 8, 14 en 17 november 2023 en 22 december 2023, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal (hierna: het Openbaar Ministerie) en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

3.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
- als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (moord, voorbereiding van moord en wapenbezit) in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 oktober 2015.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof een iets andere bewijsconstructie dan de rechtbank hanteert alsmede tot een andere strafoplegging komt en het (gedeeltelijk) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel van overwegingen en beslissingen zou opleveren. Het hof neemt wel veel overwegingen van de rechtbank over.

5.Verzoek van de verdediging om nader onderzoek

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte door de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) is uitgeleverd aan Nederland, terwijl hem in de VAE geen uitleveringsprocedure is vergund, hetgeen het directe gevolg is geweest van door Nederland aan de autoriteiten van de VAE verstrekte informatie. Er is hierdoor sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
In dit verband heeft de raadsman primair, teneinde deze stelling (verder) te onderbouwen, ter terechtzitting van het hof van 17 november 2023 het verzoek gedaan een zestal personen als getuige te horen en om een aantal stukken te ontvangen.
Het hof beschouwt dit verzoek als een verzoek om tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting over te gaan en beoordeelt dit verzoek aan de hand van het noodzaakcriterium, waarbij het hof als volgt overweegt.
Op de zitting van 16 december 2022 heeft de raadsman hetzelfde verzoek gedaan. Het hof heeft dit verzoek op 21 december 2022 afgewezen, omdat gegeven de gang van zaken in eerste aanleg en de onderbouwing van het verzoek de noodzaak van het verzochte niet was gebleken. De raadsman heeft bij zijn hernieuwde verzoek eenzelfde onderbouwing gegeven als aan zijn eerdere verzoek. Het hof blijft bij zijn eerdere beslissing en oordeelt dat ook thans de noodzaak van het verzochte niet is gebleken.
Het hof stelt vast dat de raadsman thans het verzoek heeft uitgebreid, in die zin dat ook wordt verzocht “ [verbalisant] , LO bij het URC van de LE” te horen. Dit verzoek is verder niet anders onderbouwd dan het herhaalde verzoek dat hiervoor is besproken. Ook ten aanzien van deze getuige is het hof de noodzaak tot het horen niet gebleken.
De verzoeken van de verdediging worden afgewezen.

6.Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

6.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hiertoe heeft hij verwezen naar zijn stellingen in verband met het verzoek om nader onderzoek en heeft hij (voorts) het volgende aangevoerd:
a) vanwege het doorgeven van incorrecte informatie aan de VAE werd invloed uitgeoefend op de VAE, leidende tot de spoeduitlevering van de verdachte en het hem ontzeggen van de gebruikelijke burgerrechten in dat land;
b) twee advocaten, waaronder de raadsman van de verdachte, zijn in Dubai gevolgd en er zijn (in ieder geval) twee ontmoetingen met de verdachte geobserveerd, waarmee inbreuk is gemaakt op de vertrouwelijkheid van de relatie advocaat-cliënt.
Het volgen en observeren van twee advocaten naar de VAE en het observeren van twee ontmoetingen met de verdachte zijn, in relatie tot de wijze van ‘verkrijging’ van de verdachte uit de VAE, handelingen die van bepalende invloed zijn geweest op het strafproces in de onderhavige strafzaak. De verdachte is in de VAE een uitleveringsprocedure ontzegd. Doordat de Nederlandse autoriteiten de verdachte hebben verkregen op de wijze waarop zij hem hebben verkregen, heeft het Openbaar Ministerie zich vrij gevoeld aan het feit ‘het leiderschap van de organisatie’ toe te voegen, welk feit niet op de signalering stond. Volgens de verdediging is hierdoor sprake van schending van de aan de verdachte toekomende rechten overeenkomstig artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en is sprake van ernstige inbreuken op de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De verdachte is hierdoor in aanzienlijke mate in zijn belangen geschaad.
6.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van enig onrechtmatig handelen jegens de verdachte of vormverzuim en voorts dat het niet gaat om handelingen in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, noch om handelingen die van bepalende invloed zijn geweest op het opsporingsonderzoek of de vervolging van de verdachte.
Door het Openbaar Ministerie is aangevoerd dat de keuze om de verdachte uit te zetten, een keuze van de VAE is geweest. Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft daarbij geen enkele directe betrokkenheid gehad. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen jegens de verdachte. Dat de verdachte doelbewust door Nederland is “ingekleurd” gaat voorbij aan door het Openbaar Ministerie geschetste feiten en omstandigheden. Dat Nederland, door zo te handelen, op zijn minst medeverantwoordelijk is voor de gang van zaken vindt bovendien geen steun in het recht.
Wat betreft het observeren van de advocaten in Dubai heeft het Openbaar Ministerie zich op het standpunt gesteld dat het verschoningsrecht, noch artikel 6 EVRM zich verzet tegen de inzet van opsporingsbevoegdheden tegen advocaten, welke inzet wel met de grootst mogelijke zorgvuldigheid afgewogen moet worden. De inzet vond plaats in het kader van een opsporingsonderzoek naar een voortvluchtige verdachte, niet zijnde de verdachte, die op dat moment Nederlands meest gezochte verdachte was. Het enige doel van de observatie was de aanhouding van die verdachte. De inzet van de observatie was geoorloofd en daarmee is geen inbreuk gemaakt op het verschoningsrecht, artikel 6 EVRM of een ander beginsel van behoorlijke procesorde.
6.3
Oordeel van het hof
6.3.1
Beoordelingskader
Bij de toepassing van artikel 359a Sv gaat het om onherstelbare vormverzuimen, die zijn begaan in het voorbereidende onderzoek tegen de verdachte dan wel een vormverzuim of een onrechtmatige handeling die van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsverzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. Een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in artikel 359a Sv dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de factoren die in het tweede lid van het artikel zijn genoemd. Met het oog daarop mag van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van die factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.
Volgens bestendige jurisprudentie komt niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging slechts in aanmerking in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens –
“the proceedings as a whole were not fair”. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet (meer) daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht, of waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt.
6.3.2
Feiten en omstandigheden
Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt het volgende.
Blijkens het op ambtseed/-belofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van rechercheurs [rechercheur 1] en [rechercheur 2] van 23 september 2020 – overgelegd door de raadsman op de zitting van de rechtbank van 19 februari 2021 – waren er binnen het onderzoek 26Marengo aanwijzingen dat de verdachte [naam 1] buiten Nederland zou verblijven en was een internationaal arrestatiebevel uitgevaardigd. Op basis van deze signalering is er afzonderlijk onderzoek verricht onder leiding van de officier van justitie van het Landelijk Parket naar de verblijfplaats van [naam 1] teneinde hem aan te houden. Op 17 juni 2019 kwam via het Team Criminele Inlichtingen informatie binnen dat [advocaat van D.S.] , advocaat van D.S., op 19 juni 2019 naar Dubai zou vertrekken en daar hoogstwaarschijnlijk [naam 1] zou ontmoeten. Besloten is, na overleg met de officier van justitie, om vluchtgegevens van [advocaat van D.S.] op te vragen en [advocaat van D.S.] te observeren. Hierbij werd meegewogen dat [advocaat van D.S.] niet de raadsman van [naam 1] was. Op 18 juni 2019 namen de verbalisanten contact op met de Liason Officer (LO) en bespraken met deze de handelingen die in het kader van de observatie zouden kunnen worden verricht. Er werd aan de LO nog meegedeeld dat [advocaat van D.S.] in Dubai ook andere cliënten zou kunnen bezoeken. Op 19 juni 2019 werd op Schiphol door het observatieteam gezien dat [advocaat van D.S.] in gezelschap was van een voor het team onbekende man en dat zij samen bij de gate plaatsnamen voor de vlucht naar Dubai. De onbekende man bleek mr. L.J.B.G. van Kleef, de raadsman van de verdachte, te zijn. Hij was evenmin raadsman van
[naam 1] , noch een kantoorgenoot van diens toenmalige raadsvrouw. Aanvullend werd aan de LO meegedeeld dat [advocaat van D.S.] werd vergezeld door de raadsman. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat in Dubai twee ontmoetingen zijn waargenomen door de Dubai Police, namelijk een ontmoeting op 20 juni 2019 tussen de raadsman en (naar later bleek) de verdachte en een ontmoeting op 21 juni 2019 tussen de raadsman, [advocaat van D.S.] , de verdachte en een vierde man met een bril en een pet. Via de LO heeft de verbalisant verzocht om over te gaan tot aanhouding van deze vierde man omdat werd vermoed dat dit [naam 1] was, maar de Dubai Police is niet tot deze aanhouding overgegaan omdat men er onvoldoende van overtuigd was dat de man inderdaad deze persoon betrof. Van de werkzaamheden van de Dubai Police is geen verslag ontvangen.
Op 1 oktober 2019 is de verdachte aangemerkt als verdachte in het onderhavige onderzoek (proces-verbaal van verdenking, map 6, p. 369-392). Op diezelfde dag is zijn aanhouding buiten heterdaad bevolen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [zaaksofficier van justitie] , een van de zaaksofficieren in het onderhavige onderzoek, van 21 oktober 2020, blijkt dat zij niet op de hoogte was van de Dubai-observatie en wordt toegelicht waarom de verdachte niet eerder dan op 1 oktober 2019 in het onderzoek Himalaya is aangemerkt als verdachte. Uit het proces-verbaal volgt dat op 2 juli 2019 door de rechter-commissaris in het onderzoek 13Orinus, binnen welk onderzoek de verdachte in een proces-verbaal van 10 december 2018 als de gebruiker van de PGP-adressen u2z6 en 897b was geïdentificeerd, een machtiging is verleend om de in genoemd proces-verbaal geïdentificeerde e-mailadressen en de daaraan ten grondslag liggende data te verstrekken aan het onderzoek 11Himalaya/13Theezeef en 13Dollar. Eerst vanaf dat moment konden deze bevindingen bijdragen aan de identificatie ‘e-mail adressen toegeschreven aan [verdachte] ’ (map 15, p. 372-374) van 25 juli 2019 en verder aan de verdenking van diens betrokkenheid in Himalaya/Dollar/Theezeef.
In het kader van het onderzoek naar de verblijfplaats van de verdachte zijn in het najaar van 2019 diverse BOB-middelen ingezet. Zo is op 28 oktober 2019 bij de officier van justitie een bevel stelselmatige observatie van de verdachte aangevraagd omdat hij op 5 september 2019 in een auto in Amsterdam was gezien (map 50, p. 256 e.v.). In deze aanvraag staat vermeld dat de kans bestaat dat de verdachte zich nog steeds in Amsterdam bevindt en wordt onder meer verzocht om toestemming voor het plaatsen van een baken aan de auto waarin de verdachte is gezien. Tevens is een Europees arrestatiebevel (EAB) uitgevaardigd. Op basis van dit EAB, dat op vordering van het Openbaar Ministerie door de rechter-commissaris is uitgevaardigd, gedateerd 8 november 2019, is de verdachte Europees gesignaleerd.
Op grond van de bevindingen met betrekking tot (de inhoud van) een telefoongesprek op 24 december 2019, zijnde de 35ste verjaardag van de verdachte, tussen de verdachte en zijn vader (wiens telefoonnummer, met machtiging van de rechter-commissaris, werd getapt) rees bij het onderzoeksteam in onderhavige zaak het vermoeden dat de verdachte in Dubai in de VAE verbleef. De verdachte was ook sinds 5 september 2019 niet meer gezien (map 50, p. 180-182).
Vervolgens is de Europese signalering van de verdachte omgezet in een wereldwijde signalering.
Het proces-verbaal van bevindingen van [inspecteur] , werkzaam op het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) van de politie-eenheid Noord-Holland, van 24 april 2020 (opgenomen in de door het Openbaar Ministerie overgelegde zogenoemde “Bundel documenten uitzetting [verdachte] ” en blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 2 juli 2020 in het dossier gevoegd, p. 2-3) houdt hierover het volgende in:
Eind december 2019 werd ik benaderd door een teamlid van het onderzoek alwaar [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1984 te Amsterdam, onderdeel van uitmaakte.
[verdachte] stond internationaal gesignaleerd doch op een zodanige wijze dat dit niet wereldwijd was. Dit betrof een zogenaamde Europese dekking (Zone-1).
Het was bij het tactisch team inmiddels bekend geworden dat [verdachte] zich bevond in Dubai.
Het verzoek van het teamlid was om de signalering die niet wereldwijd dekkend was, te laten wijzigen in een wereldwijde dekking.
Door mij is aan dit verzoek voldaan en ik heb via de afdeling Sirene en Interpol deze beperkte signalering om laten zetten naar een wereldwijde dekking, (…).
Op 31 december 2019 is er door de afdeling Sirene een zogenaamde Red Notice opgemaakt, welke op de website van Interpol is geplaatst alsmede via het Interpolkanaal is verspreid en hiermee werd bereikt dat de verspreiding wereldwijd was geworden, waaronder dus ook de Verenigde Arabische Emiraten.
Deze Red Notice, gedateerd 31 december 2019, (Bundel documenten uitzetting [verdachte] , p. 14-15) houdt – voor zover van belang – onder meer het volgende in:
Fugitive wanted for prosecution
(…)
Arrest warrant or judicial decision having the same effect
(…)
(…) 8 november 2019, Arrondissementsrechtbank Noord-Holland, Netherlands
Action to be taken if traced
Locate and arrest with a view to extradition:
Assurances are given that extradition will be sought upon arrest of the person, in conformity with national laws and/or the applicable bilateral and multilateral treaties.
Provisional arrest:
This request is to be treated as a formal request for provisional arrest, in conformity with national laws and/or the applicable bilateral and multilateral treaties.
Vervolgens is op 14 januari 2020 een bericht ontvangen van Interpol Abu Dhabi (VAE) (Bundel documenten uitzetting [verdachte] , p. 16). Dit bericht, waarin wordt gerefereerd aan (het nummer van) de Red Notice, houdt het volgende in:
In the spirit of enhancing and strengthening the cooperation between our countries we hereby inform you that our competent authorities have decided to extradite the a/m person to your country.
Accordingly, you are kindly requested to prepare and send a security mission within 14 days from today to escort the wanted person toward Netherland.
In addition, you are kindly requested to provide us with your security mission names and flight details as soon as possible in order to take our procedures.
Naar aanleiding van dit bericht heeft een officier van justitie verbonden aan het arrondissementsparket Noord-Holland op 17 januari 2020 aan de Koninklijke Marechaussee verzocht om zorg te dragen voor de begeleiding van de verdachte (Bundel documenten uitzetting [verdachte] , pagina 17).
Vervolgens is de verdachte op 19 januari 2020, omstreeks 00.45 uur, op de luchthaven van Dubai door de autoriteiten van de VAE overgedragen aan leden van de Koninklijke Marechaussee. Daarbij zijn ook persoonlijke spullen van de verdachte overgedragen.
De verdachte is per vliegtuig naar Nederland vervoerd, waar hij, na aankomst op Schiphol, omstreeks 07.10 uur is aangehouden (proces-verbaal van aanhouding, opgenomen in het voorgeleidingsdossier, p. 249-250).
6.3.3
Overwegingen van het hof
Het hof stelt vast dat de Dubai-observatie in juni 2019 heeft plaatsgevonden in het kader van de opsporing en aanhouding van [naam 1] en dat er geen sprake is geweest van een inzet in het kader van een voorbereidend onderzoek in de onderhavige zaak. De verdachte was in juni 2019 nog niet aangemerkt als verdachte in deze zaak. Nadat dit op 1 oktober 2019 wel was gebeurd, heeft het onderzoeksteam getracht de verdachte in Nederland op te sporen. Eerst in december 2019 ontstond bij het team het vermoeden dat de verdachte zich in Dubai bevond. De suggestie die de raadsman lijkt te doen dat de verdachte al wel als verdachte in de onderhavige strafzaak gold, dat bekend zou zijn dat hij zich in Dubai zou bevinden en dat daarom sprake zou zijn van handelen in het kader van het voorbereidend onderzoek, volgt het hof niet gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden.
De raadsman heeft zich (voorts) op het standpunt gesteld dat de vermeende vormverzuimen/onrechtmatigheden van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte. Hierover overweegt het hof het volgende.
Op de regiezitting van het hof van 16 december 2022 heeft de raadsman een proces-verbaal van bevindingen in het onderzoek 26Marengo van een verbindingsambtenaar bij het Internationaal Rechtshulpcentrum van 22 februari 2021 (met veel doorhalingen) ingebracht ter ondersteuning van de stelling dat door Nederland opzettelijk onjuiste informatie over de verdachte aan de VAE is verstrekt en dat daarmee ook de rol van de verdachte is ‘ingekleurd’. Uit dit proces-verbaal blijkt dat in de opsporing naar de verblijfplaats van [naam 1] via het Landelijk internationaal Rechtshulp Centrum via de LO politie- en opsporingsinformatie is gedeeld met de politie te Dubai. Doel was het achterhalen van de verblijfplaats van [naam 1] en het ging om concrete informatie over [naam 1] en (al dan niet) criminele contacten van hem. De LO heeft de Dubai Police ook meerdere malen geattendeerd op verschenen artikelen in de Nederlandse pers over [naam 1] . Uit het proces-verbaal, waarin over de periode van 21 december 2017 tot en met 17 december 2019 een overzicht staat van de gedeelde informatie, blijkt dat op 27 juni 2019 op een vraag van de Dubai Police (het hof begrijpt naar aanleiding van de waarneming van de verdachte bij de observatie) de volgende informatie is verstrekt over de relatie tussen de verdachte en [naam 1] :
The connection between [verdachte] and [naam 1] is that [verdachte] is a full member of the organized crime group [naam 1] . (…) More what we [medeverdachte 6] tell about [verdachte] is that he was involved in several murder investigations in the Netherlands.
Op 26 november 2019 is de Dubai Police geattendeerd op een artikel dat op 27 november 2019 in de Telegraaf zou verschijnen. Het artikel zelf is niet gedeeld. De verdediging heeft erop gewezen dat in dit artikel een link wordt gelegd tussen [naam 1] en Iran.
Het hof onderschrijft het door het Openbaar Ministerie ingenomen standpunt dat het de rol van de verbindingsambtenaar is om als onderdeel van de internationale samenwerking in beginsel alle mogelijke relevante informatie uit te wisselen. Niet gebleken is dat er opzettelijk onjuiste informatie over de verdachte is verstrekt. Ook door het attenderen van de Dubai Police op berichten in de Nederlandse media over [naam 1] waarin onder meer werd gesproken over vermeende banden van [naam 1] met het Iraanse regiem en waardoor volgens de verdediging, in combinatie met de informatie dat de verdachte tot de groep van [naam 1] zou behoren, de verdachte door de VAE eerder als terrorist dan als crimineel werd gezien en hem een uitleveringsprocedure is onthouden, levert geen onrechtmatig handelen van de Nederlandse autoriteiten jegens de verdachte op. Zoals al aangegeven is het de taak van de verbindingsambtenaar om informatie uit te wisselen. De Nederlandse autoriteiten zijn niet verantwoordelijk voor de inhoud van mediaberichten die zij onder de aandacht brengen en mogelijke gevolgtrekkingen die daaraan door de VAE worden verbonden.
Met betrekking tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over het observeren van twee advocaten en de inbreuk die op het verschoningsrecht zou zijn gemaakt overweegt het hof als volgt. Het ging hier, anders dan door de raadsman gesteld, niet om een stelselmatige observatie. Zoals hiervoor al aangegeven was de observatie gericht op de ontmoeting van een advocaat met [naam 1] (niet zijnde de cliënt van de betreffende advocaat), die werd gezocht in verband met een verdenking van zeer ernstige strafbare feiten. De observatie heeft er evenwel toe geleid dat twee ontmoetingen werden gezien tussen de raadsman, van wie niet was voorzien dat hij zou meereizen, en de verdachte. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat de observatie enig ander doel had dan de opsporing en aanhouding van [naam 1] . Op dat moment kon de raadsman voorts niet als de gestelde raadsman in het onderhavige onderzoek worden gezien, omdat de verdachte nog niet als verdachte in dit onderzoek was aangemerkt. De politie heeft niet kennisgenomen van wat de raadsman en de verdachte inhoudelijk hebben besproken. Het hof betrekt bij zijn oordeel nog dat de mogelijke stelling van de raadsman dat tegen advocaten geen opsporingsmiddelen mogen worden ingezet geen steun vindt in het recht. Naar het oordeel van het hof is er in het onderhavige geval geen sprake van een inbreuk op de vertrouwelijkheid van het verkeer tussen de raadsman en de verdachte, noch op het recht om zich in vrijheid tot een advocaat te kunnen wenden. Een schending van artikel 6 EVRM is daarom niet aan de orde.
Dat de verdachte door het (opzettelijke) handelen van de Nederlandse autoriteiten al dan niet bewust door de VAE een uitleveringsprocedure zou zijn onthouden is, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft zich voorts met zijn vertrek naar en verblijf in Dubai uit de rechtsmacht van de Nederlandse staat begeven en zich onder de rechtsmacht van de autoriteiten van de VAE gesteld. Op zijn aanhouding en detentie waren de materiële en processuele regels van de VAE van toepassing. Het is de keuze van de VAE geweest om de verdachte zonder uitleveringsprocedure uit te zetten en niet gebleken is dat de Nederlandse autoriteiten hier een rol bij hebben gehad, terwijl het niet aan Nederland is om in de rechtsgang van de VAE te treden. De verdachte heeft in Nederland in de onderhavige strafzaak van al zijn verdedigingsrechten gebruik kunnen maken.
Het hof komt tot de conclusie dat geen sprake is van vormverzuimen en/of onrechtmatigheden in het voorbereidend onderzoek noch van een vormverzuim of onrechtmatigheid die van bepalende invloed is geweest op het verloop van de strafzaak. Van enige schending van artikel 6 EVRM is niet gebleken. Het verweer wordt verworpen.
7. Verweer strekkende tot partiële niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie
7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie in ieder geval partieel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hoewel de verdachte een uitleveringsprocedure is ontzegd, is hij feitelijk wel door de VAE aan Nederland uitgeleverd, zodat het specialiteitsbeginsel geldt. Nu de VAE niet expliciet de uitlevering hebben toegestaan voor de verdenking van het leiderschap aan een organisatie en de periode 2014-2015, staat het specialiteitsbeginsel aan de vervolging voor deze feiten in de weg.
7.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De korte feitaanduiding in de internationale signalering kan niet gelden als een concreet uitleveringsverzoek. Er werd gevraagd om de voorlopige aanhouding van de verdachte in verband met een daarna te vragen uitlevering. Het standpunt van de verdediging dat op grond van die korte feitaanduiding niettemin een deel van de tenlastelegging zou moeten wegvallen, gaat voorbij aan de spelregels van de uitleveringspraktijk.
7.3
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat – hoewel in de Red Notice is vermeld
dat er om uitlevering zal worden gevraagd(“extradition will be sought upon”) ná de verzochte
voorlopige aanhouding(“provisional arrest”) van de verdachte – door Nederland geen uitleveringsverzoek aan de VAE is gedaan.
Nederland heeft die kans ook niet gekregen, nu het eerste en enige bericht van de autoriteiten van de VAE, het bericht van Interpol Abu Dhabi was, van 14 januari 2020, waarin is vermeld dat de bevoegde autoriteiten van de VAE hebben besloten om de verdachte over te dragen aan Nederland en waarin Nederland is gevraagd om (kort gezegd) de verdachte binnen veertien dagen op te halen.
Het hof overweegt dat het bij uitleveringen recht en praktijk is dat ná de voorlopige aanhouding van de verdachte (de voortvluchtige) de verzoekende staat een redelijke termijn (van meer dan veertien dagen) krijgt om een uitleveringsverzoek (op te stellen en) in te dienen.
In dat uitleveringsverzoek geeft de verzoekende staat, mede met het oog op de toepassing van het specialiteitsbeginsel, een compleet overzicht van de feiten waarvoor zij de verdachte (na uitlevering) wenst te vervolgen. De vaak korte feitaanduiding in een internationale signalering of Red Notice kan niet als zodanig gelden.
Nederland heeft, zoals gezegd, deze gelegenheid niet gekregen.
Het hof overweegt verder, zoals hiervoor al overwogen, dat niet is gebleken dat Nederland betrokkenheid heeft gehad bij de (totstandkoming van de) beslissing van de VAE om de verdachte aan Nederland over te dragen. Eventuele onrechtmatigheden in de procedure van de totstandkoming van die beslissing en/of in die beslissing zelf, kunnen dan ook niet aan Nederland worden toegerekend.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de overdracht van de verdachte door de VAE aan Nederland niet als een uitlevering kan worden aangemerkt waarop het specialiteitsbeginsel van toepassing is.
Het hof verwerpt dan ook het verweer; het stond het Openbaar Ministerie vrij de verdenking tegen de verdachte uit te breiden en de verdachte ook ter zake van de hierboven vermelde onderdelen te vervolgen.

8.Identificatie PGP-adressen en bijnamen

In het dossier komen meerdere PGP-adressen en bijnamen van betrokkenen voor. Ter bevordering van de leesbaarheid van dit arrest, volgt hieronder een beknopt overzicht van de PGP-adressen en bijnamen die het hof aan verschillende betrokkenen koppelt. Het hof gaat uitgebreider in op deze koppelingen in
bijlage IIbij dit arrest. De overwegingen uit
bijlage IIzijn op hun beurt weer gebaseerd op de bewijsmiddelen die in
bijlage IIIbij dit arrest zijn opgenomen.
Naam betrokkene
Bijnaam
PGP-adres
[medeverdachte 1]
[bijnaam a medeverdachte 1]
[bijnaam b medeverdachte 1]
[bijnaam c medeverdachte 1]
[4j9q]@ennetcom.com
e-mailadres1@publicpgp.com
e-mailadres2@luxberry.cc
[verdachte]
[bijnaam a verdachte]
[bijnaam b verdachte]
[bijnaam c verdachte]
[u2z6]@ennetcom.com
[897b]@ennetcom.com
[8475]@ennetcom.com
e-mailadres3@pubicpgp.com
[medeverdachte 2]
[bijnaam a medeverdachte 2]
[bijnaam b medeverdachte 2]
[bijnaam c medeverdachte 2]
[bijnaam d medeverdachte 2]
[y86z]@ennetcom.com
[0959]@ennetcom.biz
[EC8R]@ennetcom.com
e-mailadres4@publicpgp.com
[medeverdachte 3]
[bijnaam medeverdachte 3]
[9xkn]@ennetcom.biz
[medeverdachte 4]
[bijnaam medeverdachte 4]
[8oes]@ennetcom.com
(hof: dit adres wordt ook gekoppeld aan
[medeverdachte 7])
[medeverdachte 5]
[bijnaam a medeverdachte 5]
[bijnaam b medeverdachte 5]
[bijnaam c medeverdachte 5]
[medeverdachte 6]
[bijnaam a medeverdachte 6]
[bijnaam b medeverdachte 6]
[26v0]@ennnetcom.com
[a914]@ennetcom.biz
[medeverdachte 7]
[8oes]@ennetcom.com
(hof: dit adres wordt ook gekoppeld aan
[medeverdachte 4])
[medeverdachte 8]
[12zg]@ennetcom.com
[medeverdachte 9]
[bijnaam medeverdachte 9]
[87tL]@ennetcom.com
[8aig]@ennetcom.com
[plru]@ennetcom.com
[medeverdachte 10]
[bijnaam a medeverdachte 10]
[bijnaam b medeverdachte 10]
[3304]@ennetcom.com
[433a]@ennetcom.com
[fsb8]@ennetcom.com
[medeverdachte 11]
[bijnaam medeverdachte 11]
[3x77]@ennetcom.com
[049x]@ennetcom.com
[medeverdachte 12]
[bijnaam a medeverdachte 12]
[bijnaam b medeverdachte 12]
[u0z3]@ennetcom.com
[medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
[bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
[bijnaam b medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
[bijnaam c medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
8.1
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot identificaties en bijnamen van de verdachte
[u2z6] @ennetcom.com (hierna: u2z6)
Op 28 december 2013 wordt er door het e-mailadres [3x77] @ennetcom.com (hierna: 3x77, in gebruik bij [medeverdachte 11] ) in details gesproken over een gepleegde aanslag op zijn leven bij een belwinkel. Door 3x77 wordt in deze gesprekken onder andere gezegd dat hij met [bijnaam a verdachte] had afgesproken bij de belwinkel. Ook met u2z6 wordt over de aanslag gecommuniceerd. De u2z6 staat in de contactenlijst van 3x77 opgeslagen onder de naam [bijnaam a verdachte] . Door u2z6 wordt gezegd dat er allemaal vragen aan hem worden gesteld, wat hij heeft gezien, maar dat hij binnen was en niets heeft kunnen zien. De dag ervoor, op 27 december 2013, is er door [medeverdachte 11] aangifte gedaan van poging tot liquidatie. [medeverdachte 11] had die dag aan het begin van de avond afgesproken met de verdachte bij het [internetcafé] te Amsterdam. Op de hoek van de straat bij het internetcafé is geprobeerd om [medeverdachte 11] neer te schieten. Op 29 juli 2014 is de verdachte als getuige gehoord. De verdachte heeft toen verklaard dat hij op 27 december 2013 in de avond had afgesproken met [medeverdachte 11] bij het internetcafé en dat hij op het moment van de poging tot liquidatie binnen in dat café was.
Uit communicatie van 29 december 2013 volgt dat u2z6 die dag omstreeks 15.30 uur door de politie is aangehouden bij de [straat 1] in Amsterdam omdat hij in een gepantserde Audi reed. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte op 29 december 2013 omstreeks 15.30 uur als bestuurder van een gepantserde Audi A6 op de [straat 1] door de politie is staande gehouden.
[897b] @ennetcom.com (hierna: 897b)
Uit communicatie van 28 december 2014 volgt dat 897b in een restaurant was waarbij er door anderen op hen werd ‘geloerd’ en dat er buiten op hen is geschoten. [bijnaam 1] was er ook bij. Uit onderzoek is gebleken dat op 27 december 2014 een schietpartij heeft plaatsgevonden bij een nachtclub in Panama City en dat de verdachte en onder meer [naam 2] daarbij aanwezig waren. Zij hadden eerder in een restaurant gegeten in de buurt van de nachtclub. [naam 2] heeft de bijnaam [bijnaam 1] .
[8475] @ennetcom.com (hierna: 8475)
Uit onderzoek is gebleken dat de e-mailadressen 8475 en 897b door dezelfde e-mailadressen opvolgend in tijd onder dezelfde naam (al dan niet met de toevoeging “nieuw”) worden opgeslagen.
[e-mailadres3] @publicpgp.com (hierna: [e-mailadres3] )
Het hof heeft vastgesteld dat de medeverdachte [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van zowel [EC8R] @ennetcom.com (hierna: EC8R) als [0959] @ennetcom.biz (hierna: 0959). Uit de contactenlijsten van deze e-mailadressen volgt dat EC8R 897b heeft opgeslagen als [bijnaam 2] en dat 0959 [e-mailadres3] heeft opgeslagen als [bijnaam 2] .
Bijnamen “ [bijnaam b verdachte] ” en “ [bijnaam c verdachte] ”
Uit onderzoek is gebleken dat de hiervoor genoemde e-mailadressen door anderen voornamelijk als “ [bijnaam b verdachte] ” of “ [bijnaam c verdachte] ” (in diverse schrijfwijzen) worden opgeslagen. Op een politiefoto van de verdachte uit 2012 valt volgens de politie op dat het ooglid van het linkeroog duidelijk anders over het oog ligt.
Gelet op de bewijsmiddelen in onderling verband en in samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 oktober 2015 (achtereenvolgens) de gebruiker is geweest van de e-mailadressen u2z6, 8475, 897b, en [e-mailadres3] , en dat met name “ [bijnaam c verdachte] ” een bijnaam is van de verdachte.

9.Deelname aan een criminele organisatie

Voor beantwoording van de vraag of de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie, zal het hof hierna de bestanddelen “organisatie” en “oogmerk van de organisatie” bespreken en vervolgens “deelneming aan de organisatie”.
9.1
Organisatie en oogmerk van de organisatie
9.1.1
Beoordelingskader
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378).
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Het oogmerk behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te zijn, maar zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken (HR 13 oktober 1987, NJ 1988/425). Voor bewijs van het bestanddeel “oogmerk” zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502 NJ 2008/559).
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen – waaronder de verklaringen van [medeverdachte 1] – het volgende af.
Op 27 december 2013 heeft er een poging liquidatie plaatsgevonden op [medeverdachte 11] (hierna: [medeverdachte 11] ). Daarna vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [medeverdachte 11] en personen rondom hem wraak willen nemen.
[medeverdachte 11] communiceert dan met name met [medeverdachte 10] , [verdachte] en [medeverdachte 9] , maar ook met [medeverdachte 12] . In de avond van 28 december 2013 zegt [medeverdachte 11] tegen [medeverdachte 12] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[medeverdachte 11] vraagt op 29 december 2013 aan [medeverdachte 9] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. [verdachte] geeft op deze dag aan [medeverdachte 11] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [medeverdachte 10] geeft op 29 december 2013 aan [medeverdachte 11] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
In de periode hierna hebben liquidaties en voorbereidingen daarvan plaatsgevonden door personen die behoorden tot de groep rond [medeverdachte 11] . Dit volgt uit de aan de onderhavige zaak gelieerde deelonderzoeken Himalaya (naar aanleiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] op 20 februari 2014 te Zaandam); Tienshan (voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] in de periode juli/augustus 2014 te Amsterdam; Dollar (de vergismoord op [slachtoffer 3] op 13 juli 2014 te Amsterdam); Theezeef (de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] op 3 september 2014 te Amsterdam) en Reek (voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 5] in oktober 2015 te Amsterdam).
Uit die onderzoeken blijkt een duidelijke rolverdeling tussen de betrokken personen. Er was sprake van opdrachtgevers, personen die slachtoffers observeerden en personen die zich bezig hielden met de uitvoering. Hieruit volgt op zichzelf genomen al dat sprake is geweest van een goed georganiseerde samenwerking.
[medeverdachte 1] heeft op de terechtzitting in eerste aanleg op 25 oktober 2021 over de organisatie het navolgende verklaard:
“Er was een organisatie die zich bezig hield met het plegen van liquidaties, voorbereidingen daarvan en vuurwapenbezit. [medeverdachte 9] had een leidinggevende rol in deze organisatie, maar toen [medeverdachte 11] nog leefde stond hij boven [medeverdachte 9] . [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en [medeverdachte 5] behoorden, naast anderen, ook tot de organisatie. Dat geldt ook voor mij.”
9.1.2
Financiële notities
Een ondersteuning voor de aanwezigheid van een gestructureerd samenwerkingsverband kan bovendien worden gevonden in de onder [medeverdachte 10] , [medeverdachte 2] en [verdachte] aangetroffen financiële notities. Daaruit blijkt dat er niet alleen bedragen aan leden van de organisatie worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Onder [medeverdachte 2] is de navolgende financiële notitie aangetroffen:
[…]
Over deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), heeft [medeverdachte 1] verklaard dat deze met de organisatie te maken heeft en een boekhouding betreft. Naast een overzicht van betalingen aan personen, is daarin ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
De in de notitie genoemde bijnamen horen bij de volgende personen:
- [bijnaam medeverdachte 9] : [medeverdachte 9]
- [bijnaam a medeverdachte 2] : [medeverdachte 2]
- [bijnaam a medeverdachte 1] : [medeverdachte 1]
- [bijnaam b medeverdachte 6] : [medeverdachte 6]
- [bijnaam c verdachte] : [verdachte]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een maandelijks inkomen kreeg van de organisatie. Dat was eerst €2.500,- per maand en is later €3.000,- per maand geworden. Andere leden van de organisatie kregen ook een dergelijk inkomen. Naast een maandelijks inkomen en PGP’s regelde de organisatie voor de leden ook huisvesting, wapens, kogelwerende vesten en pantserauto’s.
Het oogmerk van de organisatie blijkt, naast voornoemde deelonderzoeken en PGP-berichten, ook uit de navolgende
‘To Do’lijst en een aangetroffen notitie.
9.1.3
Dodenlijst
In het op 7 juni 2015 onder [medeverdachte 6] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 2] (‘ [bijnaam slachtoffer 2] ’), [slachtoffer 5] (‘ [bijnaam slachtoffer 5] ’), [beoogd slachtoffer Dollar] en de broers [achternaam] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 2] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[beoogd slachtoffer Dollar] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar.
[slachtoffer 5] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek.
Uit politieonderzoek is gebleken dat alle op de lijst genoemde personen contacten zijn dan wel deel uitmaken van een groep personen die bekend staan als criminele opponenten van de groep [medeverdachte 11] . Ook de daarbij genoemde adressen zijn direct of indirect te relateren aan criminele personen en/of familieleden daarvan.
9.1.4
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder [medeverdachte 2] in beslag genomen telefoon is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek [bijnaam b verdachte] ’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 2] en [verdachte] op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 2] (‘ [bijnaam slachtoffer 2] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [achternaam] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 5] (‘die bolle’). [verdachte] geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres2] @luxberry.cc. Het hof acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [medeverdachte 1] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘ [bijnaam slachtoffer 5] ’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [medeverdachte 1] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van [bijnaam c verdachte] wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
9.1.5
Conclusie
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat er gedurende de ten laste gelegde periode sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet tot het oogmerk van de organisatie ook worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
9.2
Deelneming aan de organisatie
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte als deelnemer kan worden aangemerkt aan de tenlastegelegde criminele organisatie, meer in het bijzonder als leider daarvan.
9.2.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gestelde dat bewezen dient te worden verklaard dat de verdachte als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
9.2.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat lidmaatschap van de criminele organisatie niet bewezen kan worden laat staan dat de verdachte aan die organisatie leiding heeft gegeven.
9.2.4
Oordeel van het hof
Beoordelingskader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264).
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor “deelneming” voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225).
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651).
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122).
De verdachte
Op 27 december 2013 heeft een poging tot liquidatie van [medeverdachte 11] plaatsgevonden op de [straat 2] in Amsterdam. [medeverdachte 11] had op dat moment een afspraak met de verdachte, die zich ten tijde van de aanslag in een internetwinkel in de buurt bevond.
Tijdens een getuigenverhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard, dat [medeverdachte 11] een goede vriend van hem was en dat hij via [medeverdachte 11] (onder andere) [naam 3] en [medeverdachte 9] kende. De verdachte heeft op de terechtzitting van de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2020 verklaard dat hij ook [medeverdachte 10] heeft gekend.
In de dagen na deze aanslag worden er via PGP-toestellen meerdere berichten tussen [medeverdachte 11] en de verdachte gewisseld. In deze berichten wordt onder meer besproken wie er achter de aanslag zit. De verdachte zegt in dat verband:
“denk dat we hem even op de stoel moeten gooien dan…!!!”. Ook zegt de verdachte dat hij zich ‘faya’ voelt als er aan hem wordt getwijfeld.
Op 28 december 2013 stuurt de verdachte de volgende berichten aan [medeverdachte 11] :
“Bro scotoe gaat masten plaatsen bij de winkel ofzo om alle tels terg te halen…zullen we vanaf morgen ook even op andere tels gaan anders zitten ze ook op al onze tels…!!!”,
“Er moet iemand zijn die hun info geeft en zegt hoe het allemaal aan toe gaat bij ons (…) er zit gewoon een slang tussen ons in bro”en
“(…) is toch faya dat we gewoon mensen zien die ons gewoon willen nakken man…we moeten spoken voor ze worden anders is het echt te laat straks…!!!”. De verdachte zegt dat hij snel een ‘panser’ (een gepantserde auto) moet hebben.
Op 29 december 2013 stuurt de verdachte aan [medeverdachte 11] .:
“(…) we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken…!!! Ik zeg je eerlijk (…) vanaf toen waren ze al bezig…!!! Ik ga ook even vaker hotel pitten enzo”en
“Bro het belangerijkste is dat het hun niet gelukt is…maar het moet gewoon een zware les voor ons zijn…!!! Jij al helemaal bro je moet gewoon echt een spook worden (…) Ik ga ook ff verdwijnen…is beter want hier de hele tijd aangehouden worden is niks en als schietschijf rondlopen…!!”.
Kennelijk heeft de verdachte zich vervolgens inderdaad op de achtergrond gehouden, althans voor de buitenwereld, want pas vanaf de tweede helft van 2014 komt hij weer in het dossier naar voren. Daarbij acht het hof de volgende aspecten van belang.
Op 17 september 2014 worden er meerdere berichten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte gewisseld. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de verdachte sinds 2013 kent. De verdachte stuurt aan [medeverdachte 1] :
“He bro ik hoor dat je pas al een tel hebt gepakt voor iemand die info zou geven dus begrijp niet waarom je nu weer nodig hebt…? Die tellies zijn niet gratis he bro”.
[medeverdachte 1] antwoordt als volgt:
“Klopt heb nu 3 pgps 1 ennet bro 1 pgp is voor die jongen die die autos haalt 1 tje voor die weet waar die [bijnaam slachtoffer 2] is 1 tje die weet waar [bijnaam slachtoffer 5] weer is en die ennet is bij die buurjongen van die broers [naam 4] dat als die ze ziet zegt die het meteen”.
Hierop reageert de verdachte met de berichten:
“Bro maar je kan toch niet iedereen die maar iets kan of weet meteen een tel geven dan moet ik er 200 uitdelen bro pas als ze zeker zijn dat ze iemand hebben nemen ze contact op en dan kunnen ze meteen 1 krijgen”en
“(…) We hebben nog 45 kop te betalen bij die belhuis en we blijven maar tels pakken begrijp me niet verkeerd maar ik moet straks weer aftikken. En zolang er nog niet echt gewerkt word en doekoe verdiend word dan is het lastig om zo door te gaan”.
[medeverdachte 1] antwoordt als volgt:
“Je hebt gelijk bro snap je ben zo gefocust op die honden wil ze echt weg hebben en die gene kan er voor zogen daarom dacht ik zo bro”.
De verdachte sluit deze berichtenwisseling af met het bericht:
“Ik weet het ik denk ook zo en dat is niet verkeerd bro. Maar kijk of je die tel van die man van [bijnaam slachtoffer 2] kan doorgeven aan die andere want die [bijnaam slachtoffer 2] is toch in mokro en zo kan je alsnog gefocusd zijn op ze”.
Uit de inhoud van deze berichten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte leidt het hof af dat de verdachte zeggenschap had over de verstrekking en verdeling van PGP-toestellen aan/over de leden van de criminele organisatie, ten behoeve van het observeren van personen, en dat de verdachte verantwoordelijk was voor de betalingen voor deze telefoons. Voorts blijkt uit deze berichten dat de verdachte [medeverdachte 1] ter verantwoording roept als die zonder toestemming, dan wel zonder voorafgaand contact, een dergelijke telefoon heeft gepakt.
Naast de verantwoordelijkheid voor de PGP-toestellen was de verdachte ook beheerder van het geld van de criminele organisatie, door de verdachte “de pot” genoemd. In de Ennetcomdata van het e-mailadres EC8R, dat is gekoppeld aan een onder [medeverdachte 2] aangetroffen telefoon, is een notitie aangetroffen betreffende een gesprek tussen [medeverdachte 2] (‘ [bijnaam b medeverdachte 2] ’) en de verdachte op 24 maart 2015.
De verdachte:
“Kijk bro die man heeft me niks uitgelegd over wat hij wil doen ... of met wie hij iets wil doen hij zei alleen iemand in een shisha dus ik weeet niet wat de bedoeling is [bijnaam b medeverdachte 2] en ik kan niet iedereen gaan geven die maar wat roept zo blijft er weinig over hoe ik bij hem doe doe ik ook bij ieddereen want het is geen grabbelton .. .is er iets serieus en moet iemand wat krijgen zeg me wat het is en we trekken meteen uit de pot..!!
(…)
Ik ga je vanavond berekeningen van hermano sturen dan geef ik jullie alvast geld voordat we wat ontvangen hebben van hermano geen probleem .. .!!
Berekeningen van ons ben ik mee bezig bro die krijg je ook snel van me heb nu alles ontvangen ervan en ga nu even alles opstellen en opnieuw maken dan stuur ik je die ook op”.
In Ennetcomberichten tussen leden van de criminele organisatie wordt veelvuldig over “pap” (geld) gesproken. Uit deze berichten leidt het hof af dat de verdachte (“ [bijnaam c verdachte] ”) het geld verstrekt aan de leden van de criminele organisatie.
Op 1 augustus 2014 vindt de volgende berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] .
[medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 9] :
“(…) heb je nog wat gehoord van pap ofzo bro”.
[medeverdachte 9] antwoordt hierop met het bericht
: “Bro ik ga zo weer mailen vraag hem ook bro leg hem uit dat je helemaal zonder zit en die gasten ook niet bewegen”.
Enkele uren later vraagt [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 1] :
“(…) had je [bijnaam b medeverdachte 10] nog gesproken”en
“(…) wat zei hij over doekoe”. Zoals hiervoor reeds vermeld, is [bijnaam b medeverdachte 10] een bijnaam van [medeverdachte 10] .
[medeverdachte 1] antwoordt hierop met de berichten:
“(…) [bijnaam b medeverdachte 10] kan liever [bijnaam c verdachte] vragen die is teminsten nog serieus met dit”en
“(…) ik zeg wel tegen hem is 1ste we zijn blut (…)”.
[medeverdachte 9] stuurt even later aan [medeverdachte 1] :
“Bro sprak [bijnaam c verdachte] net hij zei hij is richting spanje en spreekt met [bijnaam a medeverdachte 2] af zodat ie ff met jou ook kan zitten praten en dan geeft ie je”. Uit het onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] in deze periode in Spanje, en soms in Marokko, verbleef.
Op 4 augustus 2014 stuurt [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 1] het bericht:
“Ga douchem kleed je om bro en kom [bijnaam c verdachte] gaat je pap geven dan”.
Door [medeverdachte 1] is verklaard dat hij maandelijks een geldbedrag van (oorspronkelijk) € 2.500,- ontving van de criminele organisatie. Uit berichten van 18 september 2014 leidt het hof af dat [medeverdachte 1] zijn beklag doet bij de verdachte over de hoogte van zijn maandelijkse vergoeding; [medeverdachte 1] redt het niet met € 2.500,-.
[medeverdachte 1] aan de verdachte:
“Yo bro hoe s het dan heb die tel gegeven en heb meteen kenteken gekregen wat die nu rijdt vanaf morgen gaat die jongen daar altijd zitten tot dat die komt en bro nog vraagje he sorry dat ik je er mee lastig val maar 2500 red ik nooit betaal ik net huis en borg mee en ik deel altijd geld met 2 jongens die autos halen en die alles zeggen zo ga ik ze kwijt raken”.
De verdachte antwoordt hierop met het bericht:
“Bro we kunnen niet maandelijks iedereen geven begrijp je ik begrijp je zeker niet verkeerd maar die jongens moeten krijge voor wat ze doen die 2500 is voor jou om je kostEn te betalen ik kan geen 10 man maandelijks geld geven”.
Op 3 september 2014 is [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] geliquideerd. [medeverdachte 1] geeft de volgende dag – naar aanleiding van een artikel op de website van AT5 – aan [medeverdachte 9] aan, dat [bijnaam b medeverdachte 10] ( [medeverdachte 10] ) en [bijnaam c verdachte] (de verdachte) het nu ook zien en wel “pap” gaan trekken.
Hierop volgend vindt de volgende berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] .
[medeverdachte 1] :
“Had je ze we’ll al gemeld van ja eentje is gedaan dat ze moeten geven en zeiden ze niks der over ofzo”.
[medeverdachte 9] :
“Krijgen weekend pap bro [bijnaam b medeverdachte 10] stuurde net dat op internet staat dat hij [bijnaam slachtoffer 1] had gedaan (…)”.
(…)
[medeverdachte 1] :
“Oke bro is goed en die pap van de eerste wnnr is dat”.
[medeverdachte 9] :
“Denk ook dan heb bevestiging van [bijnaam c verdachte] gehad snap je”.
In de Ennetcomdata van het door de verdachte gebruikte e-mailadres beginnend met 8475 zijn twee financiële overzichten aangetroffen, aangemaakt op respectievelijk 18 juli 2014 en 1 augustus 2014.
[…]
Het hof leidt uit deze notities af dat er niet alleen bedragen aan personen worden betaald, maar ook betalingen worden verricht voor “ennet(pgp)”, huur en Spanje. In een onder [medeverdachte 2] in beslag genomen telefoon is ook een financiële notitie aangetroffen, genaamd “Nieuwe boekH”. Deze notitie is eerder weergegeven. Uit deze notitie blijkt dat er geldbedragen zijn betaald via de verdachte (“ [bijnaam c verdachte] ”). Dat de verdachte verantwoordelijk was voor de financiën binnen de criminele organisatie vindt naar het oordeel van het hof ook steun in het hiervoor genoemde gesprek tussen [medeverdachte 2] en de verdachte op 24 maart 2015, waarin de verdachte nota bene tegen [medeverdachte 2] zegt dat hij hem berekeningen zal sturen.
Dat de verdachte wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie baseert het hof naast het voorgaande – in het bijzonder de berichten uit december 2013 en van 17 september 2014 – met name op het volgende.
Op 6 september 2014 worden er diverse berichten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte gewisseld.
[medeverdachte 1] vraagt aan de verdachte:
“(…) bro mag die andere trouwens ook die 2 ling maar die van verlof”.
De verdachte antwoordt hierop:
“Ja dat kan wel maar die bemoeid toch niet zoveel? Die andere is wel belangerijk volgens mij die is echt actief bezig”.
[medeverdachte 1] aan de verdachte:
“Ja dat we’ll maar deze heeft die van laatst gelokt 100% van oost kreeg gisteren bevestiging (…)”.
(…)
De verdachte aan [medeverdachte 1] :
“Bro doe maar ze zij sowieso 4 handen op 1 buik (…)”.
Naar aanleiding van het bericht van [medeverdachte 1]
“Ik weet hij komt elke vrijdag tussen half 6 deur uit half open kamp scheveningen en zondag gaat die terug”stuurt de verdachte:
“Oke staat bro”.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat met “die 2 ling” de tweelingbroers [naam 5] en [naam 6] [achternaam] worden bedoeld. Dit waren doelwitten van de criminele organisatie. Uit detentiegegevens van [naam 5] [achternaam] blijkt dat hij in 2014 gedetineerd heeft gezeten en vanaf 17 juli 2014 deelnam aan een penitentiair programma met Elektronisch Toezicht (enkelband). Naar het oordeel van het hof volgt uit de berichten van 6 september 2014 – in samenhang met de overige bewijsmiddelen – dat [medeverdachte 1] aan de verdachte vraagt of [naam 5] ook geliquideerd mag worden. De verdachte zegt dat dit goed is (“doe maar”).
Op 18 september 2014 worden de volgende berichten gewisseld tussen [medeverdachte 1] en de verdachte.
[medeverdachte 1] aan de verdachte:
“Is goed bro ik ga even kijken hoe en wat bro deze dagen bro laat ie mannen klaar staan aub dat die hond teminsten weg is”.
De verdachte antwoordt hierop met het bericht:
“Oke is goed bro als je me een dag eerder aan geeft dat ik klaar moet staan dan kan ik alles voorbereiden”.
[medeverdachte 1] aan de verdachte:
“Olke bro deze dagen bro klaar staan morgen geef ik je dan adres van die cafe en nr kenteken heb ik net aan [bijnaam b medeverdachte 10] gegeven al”.
In de berichten wordt besproken dat
“laat ie mannen klaar staan aub dat die hond teminsten weg is”. Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze bewoordingen dat er iemand dood moet. Kennelijk gaat de verdachte hiervoor voorbereidingen treffen.
Op 25 oktober 2015, een jaar later, worden de volgende berichten gewisseld tussen [medeverdachte 2] en de verdachte.
[medeverdachte 2] aan de verdachte:
“(…) Heb iemand die graag naar die bolle wil
Maar die gasten willen geen 100
Zeggen is hot-spot enzo snap je
Willen meer
En die kk [achternaam] maar hij kwam in een tent daar komt die tijd niet meer, hij is iemand aan het vragen om voor ze te werken zoals is je kaatst al vertelde ,
En die [bijnaam slachtoffer 2] bro kifesh met die ?”.
De verdachte aan [medeverdachte 2] :
“Die bolle gaan we echt niet meer dan 100 geven bro
Even eerlijk wat is er nou hotspot aan hem man…!!!
Wat denk jij erover?
Je zei me die [achternaam] is weer weg toch…
Die [bijnaam slachtoffer 2] is wel een mannetje van hun en zullen we ze ook wel pijn mee doen maar denk je dat we hem boven aan de lijst moeten zetten?”.
[medeverdachte 2] aan de verdachte:
“Die locatie enigst plek die te vinden is
Andere momenten moeten we ff goed gaan spitten
Ja wilde jou vragen hoe je erover denk
Die kk vetlap moest allang gaan
Nee [achternaam] is hier maar in die cafe waar die kwam is die opeens niet meer te zien die kk flikker
Die [bijnaam slachtoffer 1] als we die pakken bro
En direct wat plannen pakken die kk flikkers
Want ze gaan direct komen bro
Zo komen dat ff buiten desnoods
2 team als ze op afscheid komen, dat wilde we toen al doen toen met die brada van hem”.
De verdachte aan [medeverdachte 2] :
“Klopt die locatie is heel kut bro en kunnen we beter vermijden…. maar doe man komt toch ook ergens anders en we moeten gewoon kijken hoe wat waar met hem…want hij moet ook na huis…!!
Oke dat is geen verkeerde plan dan alleen is hij dan zo belangerijk of willen we hem gebruiken om de rest te krijgen
Ik bedoel meer we kunnen wel die slappe gasten eromheen doen maar daar raken we hun echt niet mee bro maar laten we even bekokstoven en dan kijken wat we het beste kunnen doen”.
In de berichten wordt gesproken over personen die aangeduid worden als “bolle”, “ [achternaam] ” en “ [bijnaam slachtoffer 2] ”. Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat met deze namen [slachtoffer 5] , de tweelingbroers [achternaam] en [slachtoffer 2] worden bedoeld. Dat de berichten zien op het liquideren van personen leidt het hof af uit de bewoordingen
“Die kk vetlap moest allang gaan”, “Die [bijnaam slachtoffer 1] als we die pakken bro. En direct wat plannen pakken die kk flikkers (…) 2 team als ze op afscheid komen, dat wilde we toen al doen toen met die brada van hem”en
“hij moet ook na huis”. Zoals bekend, was [slachtoffer 2] de neef van [slachtoffer 1] , die op 20 februari 2014 is geliquideerd.
Het hof leidt uit de inhoud van deze berichten af dat door [medeverdachte 2] en de verdachte wordt besproken of [slachtoffer 2] bovenaan de lijst van te liquideren personen moet komen te staan, en hoe en waar ze de genoemde personen kunnen liquideren. Ook wordt besproken hoeveel geld er betaald wordt voor een liquidatie. Daarbij is het de verdachte die zegt dat ze voor [slachtoffer 5] niet meer dan 100 gaan geven omdat die “bolle” geen hotspot is.
Op 29 november 2015 worden er, tot slot, ook nog diverse berichten tussen [medeverdachte 2] en de verdachte gewisseld.
De verdachte aan [medeverdachte 2] :
“(…) Ik denk dat je het ook we’ll gehoord hebt maar ik hoor dat die flikkers op iemand uit zijn om te doen dus laat iedereen op scherp staan”en
“Die slang volgens mij bro hij staat klaar om iets te doen hebben we gehoord dus aub waarschuw iedereen”.
Uit de inhoud van deze berichten leidt het hof af dat de verdachte opdracht geeft aan [medeverdachte 2] om iedereen te waarschuwen en op scherp te laten staan. [medeverdachte 2] doet dit en stuurt het bericht van de verdachte onder meer door aan [medeverdachte 1] (“ [bijnaam c medeverdachte 1] ”) met daarbij de vermelding:
“Bro krijg dit van [bijnaam c verdachte] binnen”.
De verdachte en [medeverdachte 2] praten met elkaar verder. Ze zeggen tegen elkaar “dat ze (zwaar) slapen”.
De verdachte zegt uiteindelijk:
“We slapen echt bro dat komt ook omdat veel van ons niet meer op het veld staan we moeten meer op de plein zetten”.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband, wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie en een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteund heeft, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, en wel gedurende de gehele ten laste gelegde periode.
Leidende rol
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of ook de strafverzwarende omstandigheid kan worden bewezen dat de verdachte leider was van de criminele organisatie.
Blijkens de wetsgeschiedenis gaat het bij deze strafverzwarende omstandigheid niet om leiding geven of opdracht geven aan een strafbaar feit, maar om het leiden van een criminele organisatie. De ‘leider’ hoeft daarbij niet de hoogste leider te zijn en het leiderschap hoeft op geen enkele wijze geformaliseerd te zijn. Van belang is, of andere deelnemers aan de organisatie op aanwijzing van de betrokkene handelen.
Als de betrokkene andere deelnemers bevelen geeft, kan hij eerder als leider gelden dan wanneer hij alleen maar raad verstrekt. Doorslaggevend is uiteindelijk of de betrokkene binnen de organisatie een bepaalde macht heeft; een bepaald gezag bezit. Als de betrokkene dwingende aanwijzingen kan geven, kan zo'n machtspositie al gauw worden aangenomen. Een dergelijke positie kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat de betrokkene aan deelnemers bevelen kan geven, en uit de omstandigheid dat de betrokkene bij het optreden van het verband al dan niet spontane initiatieven ontplooit waarnaar anderen zich richten. Het zich daarnaar richten door andere deelnemers is van belang, aldus de wetsgeschiedenis. (Zie de conclusie van advocaat-generaal Vegter voor de Hoge Raad van 18 december 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:1192), in welk arrest de Hoge Raad oordeelde dat een organisatie meerdere leiders kan hebben (ECLI:NL:HR:2018:2331).)
Naar het oordeel van het hof is op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte een centrale rol had binnen de criminele organisatie en dat hij binnen deze organisatie over belangrijke zaken feitelijke zeggenschap en beslismacht had.
Het was de verdachte die ging over de verstrekking en verdeling van de PGP-toestellen, van welke toestellen het gebruik cruciaal was voor de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie.
Het hof wijst op het bericht van de verdachte aan [medeverdachte 11] van 28 december 2013 en op het berichtenverkeer tussen de verdachte en [medeverdachte 1] van 17 september 2014. In deze laatste berichten dient [medeverdachte 1] verantwoording af te leggen aan de verdachte.
De verdachte was voorts een belangrijke financiële man binnen de organisatie. De verdachte was verantwoordelijk voor (maandelijkse) betalingen aan onder andere de leden van de organisatie, maar ook voor de PGP-toestellen en huur. Uit de berichten van 18 september 2014 blijkt dat [medeverdachte 1] zich tot de verdachte wendt om – evenals de rechtbank kan het hof het niet anders duiden – een salarisverhoging te krijgen. De verdachte wijst dit af, waarna [medeverdachte 1] dit met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9] bespreekt. [medeverdachte 2] zegt vervolgens dat ze aan het lijntje worden gehouden.
De verdachte was ook iemand met wie overleg werd gevoerd over het wel of niet liquideren van een persoon en over het prioriteren van een beoogd doelwit op de dodenlijst waarvan de organisatie gebruik maakte.
Het hof wijst op de berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 1] van 6 september 2014, waarin [medeverdachte 1] aan de verdachte vraagt of [naam 5] ook geliquideerd mag worden. De verdachte zegt dat dit goed is.
Het hof wijst ook op de berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 2] van 25 oktober 2015, waarin het gaat over het bovenaan de dodenlijst zetten van [slachtoffer 2] en dat de verdachte voor de liquidatie van [slachtoffer 5] niet meer dan 100 gaat geven, omdat [slachtoffer 5] geen ‘hotspot’ is.
De verdachte was in de positie om te beslissen wie er (met prioriteit) geliquideerd zou worden en bepaalde ook de hoogte van het geldbedrag dat daarvoor (maximaal) betaald zou worden.
Uit de hiervoor weergegeven Ennetcomberichten blijkt bovendien dat de verdachte binnen de organisatie gezag genoot.
Op 1 augustus 2014 zegt [medeverdachte 1] bijvoorbeeld in een bericht dat het beter is dat het aan de verdachte wordt gevraagd, omdat die tenminste nog serieus is met dit. Op 4 september 2014 zegt [medeverdachte 9] tegen [medeverdachte 1] dat hij van de verdachte “bevestiging” heeft gehad.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte (een van de) leider(s) was van de criminele organisatie, zodat het hof ook de strafverzwarende omstandigheid bewezen acht, ten aanzien van de gehele ten laste gelegde periode.
Reeds in december 2013 zegt de verdachte tegen [medeverdachte 11] :
“we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken”en
“het moet gewoon een zware les voor ons zijn”.
Na afloop van de ten laste gelegde periode, in november 2015, zegt de verdachte nog steeds tegen [medeverdachte 2] :
“laat iedereen op scherp staan”en
“waarschuw iedereen”.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van
1 december 2013 tot en met 31 oktober 2015 als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.

10.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 oktober 2015, in Nederland, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en onder andere
* [medeverdachte 9] en
* [medeverdachte 1] en
* [medeverdachte 2] en
* [medeverdachte 6] en
* [medeverdachte 5] en
* [medeverdachte 7] en
* [medeverdachte 10] en
* [medeverdachte 4] en
* [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapens en munitie).
Hetgeen in zaak A meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in de
bijlagen III en IVbij dit arrest zijn vervat.

11.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

12.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde uitsluit.

13.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht bij de strafoplegging mee te laten wegen dat de verdachte in de EBI (Extra Beveiligde Inrichting) heeft verbleven en nog steeds in een GVM (gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico)-hoog regime zit. Aldus zijn de detentieomstandigheden van de verdachte bovengemiddeld zwaar. Verder heeft de raadsman het hof verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met het gewijzigde VI-regime.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
13.1
Criminele organisatie
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen dit criminele samenwerkingsverband zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door (leden van) de organisatie zijn drie afzonderlijke liquidaties gepleegd, te weten de moorden op [slachtoffer 1] (30 jaar) en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] (26 jaar) en de vergismoord op [slachtoffer 3] (30 jaar). Daarnaast zijn er, in het kader van de organisatie, voorbereidingen getroffen om ook andere beoogde doelwitten te liquideren, onder wie [slachtoffer 2] , [beoogd slachtoffer Dollar] en [slachtoffer 5] . Daarbij kwam het soms heel dicht bij een uitvoering, maar kwam het vervolgens door toeval of fouten niet tot een voltooiing. Personen die destijds aan de dood ontsnapten moeten leven met de gedachte dat ze op een dodenlijst stonden en misschien nog wel staan.
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer als professioneel te kenschetsen. Binnen de organisatie werden opdrachten gegeven om doelwitten te liquideren. Deze opdrachten werden verder uitgezet onder de leden van de organisatie. Zo werden er personen ingezet om de doelwitten te observeren en personen die de liquidaties uitvoerden. Voor deze werkzaamheden werden (gestolen) voertuigen geregeld en vuurwapens. Een groot deel van de leden van de organisatie werd hiervoor (maandelijks) betaald. Van de financiën werd een boekhouding bijgehouden.
Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Binnen de organisatie bestond een dodenlijst met namen en adressen van de verschillende doelwitten. Uit de aangetroffen communicatie doemt een verontrustend beeld op van een organisatie die zich fulltime, zo nodig 24 uur per dag, met het plegen van liquidaties bezig hield. In huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste geliquideerd konden worden en over de hoogte van het te betalen bedrag daarvoor. De leden van de organisatie, die zich onbespied waanden, spreken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard zijn. De wijze waarop de liquidaties werden uitgevoerd zijn, tot slot, als extreem gewelddadig te kenschetsen. Zo werd, op de openbare weg, vaak in het bijzijn van getuigen, gebruik gemaakt van (semi) automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
13.2
Rol van de verdachte
Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte gedurende een periode van bijna 2 jaren als leider heeft deelgenomen aan deze organisatie. Dit leiderschap is hiervoor uitgebreid beschreven. De verdachte had (onder meer) zeggenschap over de verstrekking en verdeling van de PGP-toestellen, was een belangrijke financiële man binnen de organisatie, maar was bovenal in de positie om te beslissen wie er (met prioriteit) geliquideerd zou worden en bepaalde ook de hoogte van het geldbedrag dat daarvoor (maximaal) betaald zou worden. Het hof vestigt nogmaals de aandacht op de volgende berichten van de verdachte:
-
“(…) we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken”(28 december 2013);
- ( op de vraag van [medeverdachte 1] of [naam 5] ook geliquideerd mag worden)
“Bro doe maar ze zij sowieso 4 handen op 1 buik”(6 september 2014);
-
“Die bolle gaan we echt niet meer dan 100 geven bro. Even eerlijk wat is er nou hotspot aan hem man”,
“Die [bijnaam slachtoffer 2] is wel een mannetje van hun en zullen we ze ook wel pijn mee doen”en
“(…) we kunnen wel die slappe gasten eromheen doen maar daar raken we hun echt niet mee”(25 oktober 2015).
13.3
Ernst van het feit
Het behoeft geen betoog dat liquidaties, waarop het oogmerk van de organisatie was gericht, voor grote onrust en een groot gevoel van onveiligheid zorgen in de samenleving. Moord is als zodanig al een van de ergste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht dat ongekend leed veroorzaakt voor nabestaanden. De meedogenloosheid waarmee de onderhavige moorden op de openbare weg, met zware vuurwapens, zijn gepleegd, komt daar echter nog bij. Het is ontluisterend dat de verdachte met zijn organisatie op deze manier over leven en dood denkt te kunnen beschikken. Het achterliggend motief lijkt in alle gevallen macht, wraak en/of status te zijn. Kennelijk is dit voor de verdachte meer waard dan een mensenleven. Het is evident dat er van een organisatie als deze een zeer groot gevaar voor de samenleving uitgaat.
Het als leider deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie kan in beginsel niet anders worden bestraft dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
13.4
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 oktober 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor misdrijven en dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof ziet in de door de raadsman naar voren gebrachte (persoonlijke) omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden.
Gelet op de aard van de organisatie, de periode waarin de verdachte daaraan heeft deelgenomen en de leidinggevende rol van de verdachte, is het hof van oordeel dat enkel oplegging van de maximum gevangenisstraf passend is. Deze maximumstraf was ten tijde van het plegen van het feit 8 jaren gevangenisstraf.
13.5
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet per definitie als een zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
13.5.1
Eerste aanleg
Het hof stelt in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn in eerste aanleg op 19 januari 2020, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 19 januari 2022 uitspraak gedaan. Dit betekent dat de termijn van 16 maanden met 8 maanden en een dag is overschreden.
Naar het oordeel van het hof was echter sprake van bijzondere omstandigheden die met name waren gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in deze megazaak hebben in april 2018 plaatsgevonden. De politie heeft het einddossier – ondanks voortdurende activiteit – echter niet eerder kunnen afronden dan in oktober 2019, als gevolg van met name het intensieve onderzoek aan de Ennetcomberichten. Vervolgens is het dossier in november 2019 door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden verspreid, waarna reeds in januari 2020 een regiezitting is gehouden. Oorspronkelijk waren in deze zaak tien verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal meer dan vijftig ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in meerdere zaken diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden vele zittingsdagen te worden uitgetrokken, ook in verband met het uitoefenen van het spreekrecht door diverse nabestaanden/slachtoffers en het bespreken van vorderingen van benadeelde partijen. Daarbij heeft de rechtbank bovendien rekening moeten houden met de omstandigheid dat vanwege veiligheidsaspecten rondom deze zaak, de behandeling grotendeels heeft moeten plaatsvinden in een extra beveiligde zittingszaal, waarvan de beschikbare capaciteit beperkt is.
Het hof acht vanwege deze bijzondere omstandigheden een langere duur van de redelijke termijn gerechtvaardigd en is van oordeel dat in dit bijzondere geval in eerste aanleg geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
13.5.2
Hoger beroep
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld op 24 januari 2022, terwijl het hof uitspraak doet op 22 december 2023. Dit betekent dat de 16 maanden-termijn is overschreden met bijna 7 maanden. Voor de fase in hoger beroep geldt evenals in eerste aanleg dat sprake is van een omvangrijke zaak, met een dossier van meer dan vijftig ordners en thans nog vijf verdachten. Voor de inhoudelijke behandeling dienden wederom meerdere zittingsdagen te worden uitgetrokken, waarvoor het hof vanwege veiligheidsaspecten diende uit te wijken naar een extra beveiligde zittingszaal. Gedurende de fase in hoger beroep hebben zich geen andere bijzondere omstandigheden voorgedaan die aanleiding zouden kunnen geven tot het oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. Het hof ziet hierin grond om de aan de verdachte op te leggen maximale straf van 8 jaren te verminderen met 3 maanden.
13.6
Tot slot
De wet straffen en beschermen betreft een wijziging in de executie van straffen en bevat geen overgangsbepaling zodat de regeling onmiddellijke werking heeft, in die zin dat op arresten van na 1 juli 2021 het nieuwe regime van toepassing is. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals verzocht, in strafmatigende zin rekening te houden met de invoering van de nieuwe regeling voor de tenuitvoerlegging.
Gelet op al het voorgaande wordt aan de verdachte opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

14.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

15.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak B primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren en 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- één Apple iPhone 11.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. C. Fetter en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom en mr. M.S. Jansen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 december 2023.
Bijlage I – tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 15/860205-19
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2013 tot en met 31 oktober 2015, te Amsterdam en/of te Zaandam, in elk geval in Nederland, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of (onder andere)
* [medeverdachte 9] en/of
* [medeverdachte 1] en/of
* [medeverdachte 2] en/of
* [medeverdachte 6] en/of
* [medeverdachte 5] en/of
* [medeverdachte 8] en/of
* [medeverdachte 7] en/of
* [medeverdachte 10] en/of
* [medeverdachte 3] en/of
* [medeverdachte 4] en/of
* [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of
* één of meer onbekend gebleven (andere) perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en/of
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en/of
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapen(s) en/of munitie);
parketnummer 15/860071-20
Primair
hij op of omstreeks 03 september 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s), met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met (een) vuurwapen(s) zes, althans één of meer, kogel(s) in en/of door het hoofd en/of de nek van die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] geschoten, tengevolge waarvan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is overleden;
Subsidiair
één of meer onbekende dader(s) op of omstreeks 03 september 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd, door met (een) vuurwapen(s) zes, althans één of meer, kogel(s) in en/of door het hoofd en/of de nek van die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] te schieten, tengevolge waarvan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is overleden,
welk misdrijf hij, verdachte in of omstreeks de periode van 20 augustus 2014 tot en met 03 september 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door:
- ( een) bevestiging en/of toestemming te geven aan [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 1] voor het opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven beroven van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of
- aan [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een geldbedrag, althans een beloning, in het vooruitzicht te stellen voor de dood van die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of
- een afspraak met die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] te (laten) maken (voor de levering van
twee vuurwapens aan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] door die onbekend gebleven dader(s)) met het doel die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] naar die onbekend gebleven dader(s) te lokken en/of
- die onbekend gebleven dader(s) inlichtingen te verschaffen met betrekking tot het tijdstip en de locatie van de met die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] gemaakte afspraak en/of
- die onbekend gebleven dader(s) te instrueren (dat die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] gedood moest worden) en/of
- die onbekend gebleven dader(s) (een) vuurwapen(s) te verschaffen en/of
- die onbekend gebleven dader(s) een geldbedrag, althans een beloning, in het vooruitzicht te stellen voor de dood van die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of
- te regelen dat dit aan die onbekend gebleven dader(s) in het vooruitzicht gestelde geldbedrag (door een of meer geldschieter(s)) beschikbaar werd gesteld voor het doden van die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] .
Bijlage II – overwegingen inzake identificaties
[…]
Bijlage III – bewijsmiddelen inzake identificaties
[…]
Bijlage IV – bewijsmiddelen inzake (leiderschap van) de criminele organisatie
[…]