ECLI:NL:GHAMS:2023:3574

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
23-000216-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met oogmerk tot liquidaties en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met liquidaties, voorbereidingen daarvan en wapenbezit tussen 2013 en 2016. De verdachte, die eerder was veroordeeld voor doodslag, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van meerdere zittingen en heeft de bewijsconstructie van de rechtbank gedeeltelijk overgenomen, maar ook eigen overwegingen toegevoegd. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven, waaronder moord en wapenbezit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte actief betrokken was bij de organisatie en dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband met een duidelijk oogmerk. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij het hof rekening heeft gehouden met eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging bevestigd, ondanks verweren van de verdediging over het ne bis in idem-beginsel. De uitspraak benadrukt de impact van criminele organisaties op de openbare orde en de noodzaak van een stevige straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000216-22
datum uitspraak: 22 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-860087-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard, te Heerhugowaard.

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 en 21 december 2022, 6 en 8 september 2023, 7, 8, 14 en 17 november 2023 en 22 december 2023, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal (hierna: het Openbaar Ministerie) en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (moord, voorbereiding van moord en wapenbezit) in de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 december 2015 te Amsterdam en/of te Zaandam, in elk geval in Nederland.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een iets andere bewijsconstructie dan de rechtbank hanteert en het (gedeeltelijk) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel van overwegingen en beslissingen zou opleveren. Het hof neemt wel veel overwegingen van de rechtbank over.

4.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging

De raadsman heeft – evenals in eerste aanleg – bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens strijd met “ne bis in idem” en algemene beginselen van een behoorlijke procesorde. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid moeten alle relevante factoren worden betrokken, zoals volgt uit HR:2011:BM9102. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte op 15 september 2017 door de rechtbank Amsterdam onherroepelijk is veroordeeld in de zogenoemde Waterfrontzaak, de zaak betreffende de schietpartij in het Amsterdamse Scheepvaartmuseum op 26 mei 2013. De verdachte is in die zaak wegens doodslag op [slachtoffer 1] veroordeeld tot de maximale gevangenisstraf van 15 jaren. In het dossier van de megazaak Himalaya wordt de Waterfrontzaak veelvuldig aangehaald. Dit gebeurt ook in het requisitoir, in eerste aanleg en in hoger beroep. Het Openbaar Ministerie voert de Waterfrontzaak in hoger beroep op om de te bewijzen periode op te rekken tot 1 mei 2013. Er bestaat (aldus) een nauw verband tussen de Waterfrontzaak en de megazaak Himalaya. Het dossier van de Waterfrontzaak bevatte informatie die ook in het onderhavige dossier zit, bijvoorbeeld ten aanzien van de (inhoud van de) aan de verdachte toegeschreven PGP-toestellen. Voorts heeft de rechtbank Amsterdam in het vonnis in de Waterfrontzaak onder meer overwogen:
“Ofschoon de rechtbank niet moord maar doodslag bewezen acht, lijkt er toch een samenhang te bestaan met de golf van geweld en liquidaties zoals die de afgelopen jaren tussen twee elkaar vijandige Amsterdamse groeperingen heeft plaatsgevonden en waarbij een mensenleven voor deze groeperingen niets of nauwelijks meer iets van waarde lijkt te zijn.”
De rechtbank in de Waterfrontzaak heeft dus rekening gehouden met de mogelijke achtergrond van twee rivaliserende criminele organisaties, met de verdachte als vermeend deelnemer aan de organisatie van onder andere [medeverdachte 11] en [medeverdachte 9] – de criminele organisatie waarop de huidige tenlastelegging in de megazaak Himalaya ziet – en [slachtoffer 1] als deelnemer aan de organisatie van onder andere [naam 1] . Gelet op het voorgaande en nu de Waterfrontzaak zich binnen de thans ten laste gelegde periode heeft afgespeeld, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard. De huidige vervolging dient aldus geen redelijk doel en aanvullende strafoplegging evenmin, aldus nog steeds de raadsman.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vervolging wegens hetzelfde feit en aldus geen strijd met artikel 68 van Wetboek van Strafrecht (Sr) dan wel beginselen van behoorlijke procesorde.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verweer, onder verwijzing naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, het volgende voorop. Bij de beoordeling of sprake is van ‘hetzelfde feit’, moet de rechter in de situatie waarop artikel 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten vergelijken. Bij die toetsing moeten de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten. Als de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte. Als de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit al voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is echter dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr.
In zijn arrest van 23 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:387) heeft de Hoge Raad ten aanzien van het ne bis in idem-beginsel in het kader van deelneming aan een criminele organisatie overwogen:
“3.3.2 Wanneer, zoals in het onderhavige geval, de eerste vervolging betrekking heeft op het door de verdachte begaan zijn van een concreet delict en de tweede vervolging het deelnemen aan een criminele organisatie betreft, staat het ne bis in idem-beginsel in de weg aan die latere vervolging voor het deelnemen aan een criminele organisatie als die deelneming van de verdachte op niets anders betrekking heeft dan het begaan van het concrete delict waarvoor de verdachte al is vervolgd. Het begaan van een concreet delict zal echter slechts in uitzonderlijke gevallen de deelneming aan een criminele organisatie geheel omvatten. Artikel 140 Sr heeft immers betrekking op het deelnemen aan een criminele organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Dat betekent dat het deelnemen door de verdachte zeker niet noodzakelijkerwijs hoeft te bestaan uit het door hem begaan zijn van een (enkel) concreet delict, terwijl artikel 140 Sr ook niet meer eist dan dat de organisatie het oogmerk heeft misdrijven te plegen.
3.3.3 Vervolging wegens het deelnemen aan een criminele organisatie is dus in ieder geval wel mogelijk indien de tenlastelegging ook ziet op andere deelnemingsgedragingen dan het begaan zijn van het concrete delict waarvoor de verdachte al is vervolgd en/of op andere delicten waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Opmerking verdient dat de eventueel in de eerste vervolging voor het begaan van het concrete delict opgelegde straffen een voor de straftoemeting relevante omstandigheid kunnen vormen bij een latere vervolging en veroordeling voor het deelnemen aan een criminele organisatie.”
De huidige vervolging van de verdachte ziet op de verdenking van het deelnemen aan een criminele organisatie gedurende de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 december 2015. Het hof stelt vast dat de vervolging ook en vooral ziet op andere deelnemingsgedragingen dan het begaan zijn van de doodslag op [slachtoffer 1] en op andere delicten waarop het oogmerk van de organisatie was gericht. Wat betreft deze delicten wijst het hof bijvoorbeeld op de deelonderzoeken Himalaya (de moord op [slachtoffer 2] , gepleegd in februari 2014), Dollar (de vergismoord op [slachtoffer 3] , gepleegd in juli 2014) en Reek (de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 4] , gepleegd in oktober 2015). Het ne bis in idem-beginsel staat dan ook niet in de weg aan de huidige vervolging van de verdachte.
Van strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde is het hof evenmin gebleken. De verdachte heeft er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij voor de onderhavige verdenking niet vervolgd zou worden. Het overgrote deel van de eventuele deelnemingsgedragingen van de verdachte dateert van ná 26 mei 2013 en is nota bene gepleegd toen de verdachte op de vlucht was, respectievelijk zich schuil hield, voor politie en justitie in de Waterfrontzaak. Deze gedragingen zijn als zodanig niet aan bod gekomen in de Waterfrontzaak.
Ook is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de huidige vervolging van de verdachte geen redelijk doel dient. In dat verband verdient het volgende nog opmerking.
In de Waterfrontzaak heeft de rechtbank Amsterdam enkel een straf opgelegd voor het in die zaak bewezen verklaarde feit: doodslag. Zoals gebruikelijk heeft de rechtbank daarbij rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoon van de verdachte.
Voor het in de onderhavige zaak ten laste gelegde feit, deelneming aan een criminele organisatie, heeft het Openbaar Ministerie een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren geëist. Indien het hof in de onderhavige zaak tot een bewezenverklaring komt, zal het hof moeten bepalen, of en zo ja welke strafoplegging passend en geboden is. Daarbij is het voorschrift van artikel 63 Sr van toepassing.
Het verweer van de raadsman faalt. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

5.Identificaties PGP-adressen en bijnamen

In het dossier komen meerdere PGP-adressen en bijnamen van betrokkenen voor. Ter bevordering van de leesbaarheid van dit arrest, volgt hieronder een beknopt overzicht van de PGP-adressen en bijnamen die het hof aan verschillende betrokkenen koppelt. Het hof gaat uitgebreider in op deze koppelingen in
bijlage IIbij dit arrest. De overwegingen uit
bijlage IIzijn op hun beurt weer gebaseerd op de bewijsmiddelen die in
bijlage IIIbij dit arrest zijn opgenomen.
Naam betrokkene
Bijnaam
PGP-adres
[medeverdachte 1]
[bijnaam a medeverdachte 1]
[bijnaam b medeverdachte 1]
[bijnaam c medeverdachte 1]
[4j9q]@ennetcom.com
e-mailadres1@publicpgp.com
e-mailadres2@luxberry.cc
[medeverdachte 2]
[bijnaam a medeverdachte 2]
[bijnaam b medeverdachte 2]
[bijnaam c medeverdachte 2]
[u2z6]@ennetcom.com
[897b]@ennetcom.com
[8475]@ennetcom.com
e-mailadres3@pubicpgp.com
[verdachte]
[bijnaam a verdachte]
[bijnaam b verdachte]
[bijnaam c verdachte]
[bijnaam d verdachte]
[y86z]@ennetcom.com
[0959]@ennetcom.biz
[EC8R]@ennetcom.com
e-mailadres4@publicpgp.com
[medeverdachte 3]
[bijnaam medeverdachte 3]
[9xkn]@ennetcom.biz
[medeverdachte 4]
[bijnaam medeverdachte 4]
[8oes]@ennetcom.com
(hof: dit adres wordt ook gekoppeld aan
[medeverdachte 7])
[medeverdachte 5]
[bijnaam a medeverdachte 5]
[bijnaam b medeverdachte 5]
[bijnaam c medeverdachte 5]
[medeverdachte 6]
[bijnaam a medeverdachte 6]
[bijnaam b medeverdachte 6]
[26v0]@ennnetcom.com
[a914]@ennetcom.biz
[medeverdachte 7]
[8oes]@ennetcom.com
(hof: dit adres wordt ook gekoppeld aan
[medeverdachte 4])
[medeverdachte 8]
[12zg]@ennetcom.com
[medeverdachte 9]
[bijnaam medeverdachte 9]
[87tL]@ennetcom.com
[8aig]@ennetcom.com
[plru]@ennetcom.com
[medeverdachte 10]
[bijnaam a medeverdachte 10]
[bijnaam b medeverdachte 10]
[3304]@ennetcom.com
[433a]@ennetcom.com
[fsb8]@ennetcom.com
[medeverdachte 11]
[bijnaam medeverdachte 11]
[3x77]@ennetcom.com
[049x]@ennetcom.com
[medeverdachte 12]
[bijnaam a medeverdachte 12]
[bijnaam b medeverdachte 12]
[u0z3]@ennetcom.com
[medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef]
[bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef]
[bijnaam b medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef]
[bijnaam c medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef]
5.1
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot identificaties en bijnaam van de verdachte
[y86z] @ennetcom.com (hierna: y86z)
De verdachte heeft na zijn aanhouding in Antwerpen (België) in oktober 2014 verklaard dat drie onder hem inbeslaggenomen telefoons van hem zijn. Eén telefoon betrof een BlackBerry met daaraan gekoppeld het e-mailadres y86z. De verdachte gaf tijdens zijn verhoor de pincode van deze BlackBerry om deze te ontgrendelen.
De [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte de gebruiker was van y86z.
Door andere gebruikers is y86z voornamelijk opgeslagen onder de naam [[bijnaam a verdachte]] of [[bijnaam b verdachte]] (in diverse schrijfwijzen). Uit communicatie met [9844] @ennetcom.com (hierna: 9844) kan worden afgeleid dat beide een (liefdes)relatie hebben. Ook volgt uit die communicatie dat 9844 voor Ennetcom werkt. Op 30 november 2015 is de verdachte samen met [naam 2] aangehouden. [naam 2] is de vriendin dan wel ex-vriendin van de verdachte en officiële reseller van Ennetcom. In de Ennetcomdata van y86z werd ook het telefoonnummer van deze [naam 2] aangetroffen.
Ook volgt uit communicatie van y86z dat hij kinderen heeft. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte drie kinderen heeft. Eén van zijn kinderen is genaamd [naam 3] . In de Ennetcomdata van y86z is een notitie aangetroffen genaamd “ [naam 4] ” met het telefoonnummer van [naam 5] , de moeder van twee kinderen van de verdachte.
[0959] @ennetcom.biz, [EC8R] @ennetcom.com en [e-mailadres4] @publicpgp.com (hierna: 0959, EC8R en [e-mailadres4] )
Op 30 november 2015 zijn er onder de verdachte twee telefoons in beslag genomen met de bijbehorende e-mailadressen 0959 en EC8R. En op 5 december 2015 is er in het door de verdachte bewoonde appartement in Spanje een telefoon in beslag genomen met het bijbehorende e-mailadres [e-mailadres4] . Uit onderzoek is gebleken dat deze e-mailadressen door anderen voornamelijk worden opgeslagen onder de naam [[bijnaam a verdachte]] of [[bijnaam b verdachte]] .
Uit aangetroffen e-mailberichten in de Ennetcomdata van EC8R kan worden afgeleid dat de gebruiker van dit adres de vader is van [naam 4] en [naam 6] . Uit onderzoek is gebleken dat naast [naam 3] , de verdachte ook een zoon heeft met de naam [naam 6] .
Uit communicatie van [e-mailadres4] volgt dat de gebruiker op 6 oktober 2015 is aangehouden door de politie bij “Doe water”, vermoedelijk in Rotterdam. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte op 6 oktober 2015 – kort voordat voornoemde communicatie werd gevoerd – in Rotterdam door de politie is aangehouden en overgebracht naar bureau Doelwater. Ook zijn in deze telefoon e-mailberichten aangetroffen met “ [[bijnaam c medeverdachte 1]] ”. [[bijnaam c medeverdachte 1]] is een bijnaam van [medeverdachte 1] . Door [medeverdachte 1] is verklaard dat hij in deze berichten met de verdachte heeft gecommuniceerd.
Uit de Ennetcomdata van de adressen [e-mailadres4] , 0959 en EC8R blijkt dat door deze adressen overeenkomstige contacten zijn opgeslagen. Het komt meerdere keren voor dat een e-mailadres onder dezelfde naam wordt opgeslagen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 december 2013 tot en met 30 november 2015 de gebruiker is geweest van de e-mailadressen y86z, 0959, EC8R en [e-mailadres4] en dat (onder andere) “ [[bijnaam a verdachte]] ” een bijnaam is van de verdachte.

6.Deelname aan een criminele organisatie

Voor beantwoording van de vraag of de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie, zal het hof hierna de bestanddelen “organisatie” en “oogmerk van de organisatie” bespreken en vervolgens “deelneming aan de organisatie”.
6.1
Organisatie en oogmerk van de organisatie
6.1.1
Beoordelingskader
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378).
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Het oogmerk behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te zijn, maar zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken (HR 13 oktober 1987, NJ 1988/425). Voor bewijs van het bestanddeel “oogmerk” zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het [[bijnaam c medeverdachte 2]] op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het [[bijnaam c medeverdachte 2]] op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502 NJ 2008/559).
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen – waaronder de verklaringen van de [medeverdachte 1] – het volgende af.
Op 27 december 2013 heeft er een poging liquidatie plaatsgevonden op [medeverdachte 11] (hierna: [medeverdachte 11] ). Daarna vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [medeverdachte 11] en personen rondom hem wraak willen nemen.
[medeverdachte 11] communiceert dan met name met [medeverdachte 10] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9] , maar ook met [medeverdachte 12] . In de avond van 28 december 2013 zegt [medeverdachte 11] tegen [medeverdachte 12] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[medeverdachte 11] vraagt op 29 december 2013 aan [medeverdachte 9] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. [medeverdachte 2] geeft op deze dag aan [medeverdachte 11] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [medeverdachte 10] geeft op 29 december 2013 aan [medeverdachte 11] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
In de periode hierna hebben liquidaties en voorbereidingen daarvan plaatsgevonden door personen die behoorden tot de groep rond [medeverdachte 11] . Dit volgt uit de aan de onderhavige zaak gelieerde deelonderzoeken Himalaya (naar aanleiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] op 20 februari 2014 te Zaandam); Tienshan (voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 5] in de periode juli/augustus 2014 te Amsterdam; Dollar (de vergismoord op [slachtoffer 3] op 13 juli 2014 te Amsterdam); Theezeef (de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] op 3 september 2014 te Amsterdam) en Reek (voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 4] in oktober 2015 te Amsterdam).
Uit die onderzoeken blijkt een duidelijke rolverdeling tussen de betrokken personen. Er was sprake van opdrachtgevers, personen die slachtoffers observeerden en personen die zich bezig hielden met de uitvoering. Hieruit volgt op zichzelf genomen al dat sprake is geweest van een goed georganiseerde samenwerking.
De [medeverdachte 1] heeft op de terechtzitting in eerste aanleg op 25 oktober 2021 over de organisatie het navolgende verklaard:
“Er was een organisatie die zich bezig hield met het plegen van liquidaties, voorbereidingen daarvan en vuurwapenbezit. [medeverdachte 9] had een leidinggevende rol in deze organisatie, maar toen [medeverdachte 11] nog leefde stond hij boven [medeverdachte 9] . [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] en [medeverdachte 5] behoorden, naast anderen, ook tot de organisatie. Dat geldt ook voor mij.”
6.1.2
Financiële notities
Een ondersteuning voor de aanwezigheid van een gestructureerd samenwerkingsverband kan bovendien worden gevonden in de onder [medeverdachte 10] , [verdachte] en [medeverdachte 2] aangetroffen financiële notities. Daaruit blijkt dat er niet alleen bedragen aan leden van de organisatie worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Onder [verdachte] is de navolgende financiële notitie aangetroffen:
[…]
Over deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), heeft de [medeverdachte 1] verklaard dat deze met de organisatie te maken heeft en een boekhouding betreft. Naast een overzicht van betalingen aan personen, is daarin ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
De in de notitie genoemde bijnamen horen bij de volgende personen:
- [[bijnaam medeverdachte 9]] : [medeverdachte 9]
- [[bijnaam a verdachte]] : [verdachte]
- [[bijnaam a medeverdachte 1]] : [medeverdachte 1]
- [[bijnaam b medeverdachte 6]] : [medeverdachte 6]
- [[bijnaam c medeverdachte 2]] : [medeverdachte 2]
De [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een maandelijks inkomen kreeg van de organisatie. Dat was eerst €2.500,- per maand en is later €3.000,- per maand geworden. Andere leden van de organisatie kregen ook een dergelijk inkomen. Naast een maandelijks inkomen en PGP’s regelde de organisatie voor de leden ook huisvesting, wapens, kogelwerende vesten en pantserauto’s.
Het oogmerk van de organisatie blijkt, naast voornoemde deelonderzoeken en PGP-berichten, ook uit de navolgende
‘To Do’lijst en een aangetroffen notitie.
6.1.3
Dodenlijst
In het op 7 juni 2015 onder [medeverdachte 6] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 5] (‘ [bijnaam slachtoffer 5] ’), [slachtoffer 4] (‘ [bijnaam slachtoffer 4] ’), [beoogd slachtoffer Dollar] en de broers [achternaam] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 5] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[beoogd slachtoffer Dollar] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar.
[slachtoffer 4] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek.
Uit politieonderzoek is gebleken dat alle op de lijst genoemde personen contacten zijn dan wel deel uitmaken van een groep personen die bekend staan als criminele opponenten van de groep [medeverdachte 11] . Ook de daarbij genoemde adressen zijn direct of indirect te relateren aan criminele personen en/of familieleden daarvan.
6.1.4
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder [verdachte] in beslag genomen telefoon is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek [[bijnaam b medeverdachte 2]] ’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 5] (‘ [bijnaam slachtoffer 5] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [achternaam] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 4] (‘die bolle’). [medeverdachte 2] geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres2] @luxberry.cc. Het hof acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [medeverdachte 1] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘ [bijnaam slachtoffer 4] ’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [medeverdachte 1] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van [[bijnaam c medeverdachte 2]] wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
6.1.5
Conclusie
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat er gedurende de ten laste gelegde periode sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet tot het oogmerk van de organisatie ook worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
6.2
Deelneming aan de organisatie
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte als deelnemer kan worden aangemerkt aan de tenlastegelegde criminele organisatie.
6.2.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gestelde dat de tenlastegelegde deelneming aan de feit bewezen kan worden verklaard.
6.2.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte bevond zich bijna de gehele ten laste gelegde periode niet in Nederland, terwijl Nederland als pleegplaats is tenlastegelegd. Indien het hof oordeelt dat Nederland wel als pleegplaats kan worden aangemerkt, dan geldt dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte daadwerkelijk een bijdrage heeft geleverd aan de organisatie, aldus de verdediging.
6.2.3
Oordeel van het hof
Beoordelingskader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264)
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651)
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122)
De verdachte
Hiervoor is de verdachte geïdentificeerd als de gebruiker van het Ennetcom-adres y86z. In het adresboek van dit adres stonden onder andere Ennetcom-adressen van [medeverdachte 9] en [medeverdachte 11] opgeslagen.
Op 27 december 2013 heeft er, zoals hiervoor vermeld, een poging tot liquidatie van [medeverdachte 11] plaatsgevonden, waarna op 28 en 29 december 2013 door verschillende personen, via PGP-toestellen, over deze aanslag wordt gecommuniceerd.
De verdachte wordt op 28 december 2013 door [medeverdachte 9] geïnformeerd over de aanslag op [medeverdachte 11] . De verdachte reageert hierop met de berichten:
“Meen je niet [bijnaam a medeverdachte 11] (…) vieze kk flikkers had [bijnaam b medeverdachte 11] niks bij hem dan?”, “(…) wel toevallig weer, info over mij en eentje van ons word bijna gezet (…)”en
“(…) We moeten met [bijnaam b medeverdachte 11] ff gaan praten we zijn beetje gaan slapen [bijnaam a medeverdachte 11] ”. [medeverdachte 9] reageert hierop met het bericht:
“Ja bro zeker dat besefte we allemaal gister dus daarom moeten we ff met elkaar zitten”. Uit de verdere berichten kan worden afgeleid dat de verdachte naar [medeverdachte 9] toe komt. Om 16.36 uur bericht [medeverdachte 9] aan de verdachte dat hij in ‘noord’ is.
Op 29 december 2013 heeft de verdachte ook contact met een onbekend gebleven persoon, die gebruik maakt van het e-mailadres beginnend met 9312, over de aanslag op [medeverdachte 11] . De verdachte zegt dat hij net bij ‘ [bijnaam b medeverdachte 11] ’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 11] ) vandaan komt. De onbekende persoon vraagt aan de verdachte:
“(…) He bro weten jullie wie dat deed bij [bijnaam b medeverdachte 11] ?”. De verdachte antwoordt hierop:
“(…) Nee zijn mee bezig. We denken dat ze hem en mij zelfde dag wilde nakken”.
Op 20 februari 2014 omstreeks 07.20 uur is [slachtoffer 2] door [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] geliquideerd. Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat de verdachte op de hoogte was van deze liquidatie en dat hij een actieve bijdrage heeft geleverd aan in elk geval de financiële afwikkeling ervan.
In de avond van 20 februari 2014 stuurt de verdachte aan [medeverdachte 1] :
“Hey bro, [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] moet die kleine niks zeggen he. Stuur hem dat ook ff, en we zien hem zo”. Later die avond stuurt de verdachte met de telefoon van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 6] :
“Hey bro met die andere man. Ben je oke? Hoor dan die andere vergeet hem niet te zeggen alles voor ons zelf houden. Want die kleine Mocro gaat hem misschien vragen”. Ook zegt de verdachte dat hij [medeverdachte 6] morgen zal zien.
Uit de berichten van 21 februari 2014 leidt het hof af dat [medeverdachte 6] , mede namens [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] , aan [medeverdachte 1] vraagt wanneer er wordt afgesproken en dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] zijn geld wil. Zo zegt [medeverdachte 6] :
“Bro, ik ben met [bijnaam b medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] . Die man wilt ze doekoe, hij is skeeeeer. Laten we ff afspreken a.u.b.”. Hierop antwoordt de verdachte met de telefoon van [medeverdachte 1] :
“Hey bro. Met mij die andere heb straks. Alles, waar zijn jullie nu. Geef ik hem wat als hij wilt. En ik moet die hamers ook weg doen”. Later die avond vraagt de verdachte aan [medeverdachte 1] of hij die mannen kan zeggen dat het morgenmiddag wordt omdat er een grote controle is bij IJburg en Noord, en dat hij het morgen brengt. [medeverdachte 1] bericht vervolgens aan [medeverdachte 6] dat hij net van die andere doorkreeg dat het morgen wordt omdat er een grote controle is in Noord en IJburg.
In de middag van 22 februari 2014 vraagt [medeverdachte 1] op verzoek van de verdachte aan [medeverdachte 6] waar ze zijn, en zegt dat ze even rondjes moeten maken in de buurt om te kijken of er controles zijn zodat de verdachte de “radio’s” uit elkaar kan halen. [medeverdachte 6] laat aan [medeverdachte 1] weten dat “die dingen” al zijn weggehaald en uit elkaar zijn gehaald. [medeverdachte 1] geeft dit door aan de verdachte.
Door [medeverdachte 1] is verklaard dat de berichten van februari 2014 over de liquidatie van [slachtoffer 2] gaan en dat hij daarover contact heeft onderhouden met [medeverdachte 6] en de verdachte. De verdachte heeft op enig moment de telefoon van [medeverdachte 1] gebruikt om berichten te versturen. Ook is door [medeverdachte 1] verklaard dat met “ [bijnaam b medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] ” [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] wordt bedoeld en dat “hamers” en “radio’s” wapens zijn. Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de berichten tussen hem en [medeverdachte 6] van 22 februari 2014 waarin wordt gesproken over “het uit elkaar halen van die radio’s” gaan over het uit elkaar halen van de wapens die vermoedelijk bij de liquidatie van [slachtoffer 2] zijn gebruikt.
Uit het bericht van [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 1] op 22 februari 2014 om 22.40 uur blijkt dat de betaling ook die dag niet doorgaat en dat het morgen wordt.
Op 23 februari 2014 stuurt de verdachte aan [medeverdachte 1] :
“Ik kreeg dat ik later heen moet. Ik ben nu ook alleen aan het wachten kan nu ff niks. Als ik aan mijn eigen kon komen had ik ze gegeven alvast, maar kan hier weinig snap je ? Maar er is geen stress zit goed. Moet je ff sturen, stuur dit zelf ff door naar hun”. Twee minuten later stuurt [medeverdachte 1] de inhoud van dit bericht door aan [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] reageert hierop met het bericht:
“Ik weet het maar je moet begrijpen die andere raakt gefrustreerd. Iedereen is bijna plat bro. En die man hoort al 3 dagen vanavond. (…)”. Nog diezelfde avond geeft de verdachte opdracht aan [medeverdachte 1] om tegen [medeverdachte 6] te zeggen dat hij ze zo ziet en dat [medeverdachte 6] naar KFC in Zuid-Oost moet komen. Op 24 februari 2014 om 12:00 uur vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 6] of alles is gelukt gisteren. [medeverdachte 6] antwoordt:
“Ja broer thnx, als het goed is vanavond nog”.
Het hof leidt uit de inhoud van deze berichten af dat de verdachte [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] in de avond van 23 februari 2014 (deels) heeft betaald voor de liquidatie van [slachtoffer 2] .
In de middag van 24 februari 2014 doet [medeverdachte 1] bij de verdachte zijn beklag erover dat op de site Misdaadjournalist.nl staat “ [[bijnaam a medeverdachte 1]] is de volgende”. [medeverdachte 1] wil om die reden even weg, omdat iedereen nu op hem gefocust is. Op 25 februari 2014 stuurt de verdachte naar [medeverdachte 1] dat hij morgen een nieuwe “bb” (het hof begrijpt: BlackBerry) moet halen en niet meer door de tel moet praten. De verdachte laat aan [medeverdachte 1] weten dat hij een nieuwe “osso” (huis) gaat zoeken over de grens.
Uit de inhoud van de berichten op 27 februari 2014 tussen [medeverdachte 1] en de verdachte leidt het hof af dat de verdachte geld (“pap”) heeft gegeven aan [medeverdachte 1] . Door [medeverdachte 1] wordt dit bevestigd in het bericht aan [medeverdachte 9] in de nacht van 28 februari 2014. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij inderdaad geld heeft gekregen om de jongens te betalen die de vluchtauto hebben gestolen die bij de liquidatie van [slachtoffer 2] is gebruikt, en vermoedelijk voor een nieuwe woning.
Op 13 juli 2014 omstreeks 01.40 uur is [slachtoffer 3] door [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] geliquideerd. Het eigenlijke doelwit was, zoals vermeld, [beoogd slachtoffer Dollar] . Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat de verdachte op de hoogte was van de geplande liquidatie van [beoogd slachtoffer Dollar] , hetgeen ook is bevestigd door [medeverdachte 1] .
In de ochtend na de liquidatie van [slachtoffer 3] worden er meerdere berichten gewisseld tussen [medeverdachte 1] en de verdachte. In die berichten stelt [medeverdachte 1] de verdachte op de hoogte van de fout die door [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] is gemaakt. Zo stuurt [medeverdachte 1] aan de verdachte: “
Bro dit is echt fuckt up wollah meen het”. En even later:
“Bro [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] heeft en hrote fout gemaakt serieus verkeerde bro”. De verdachte antwoordt hierop met de berichten:
“Tering meen je niet tering nu is die andere zemel wakker ook”,
“Dit is faya bro. Heb gelijk hoofdpijn gekregen. Tering”,
“Tering Had hij niet genoeg info? (…)”en
“Nu weer vanaf 0 dus”.
Ook tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] worden na de liquidatie van [slachtoffer 3] berichten gewisseld over de gemaakte fout van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] . Uit de berichten volgt dat zij [beoogd slachtoffer Dollar] alsnog willen liquideren. Ook blijkt uit de berichten dat de chauffeur van de vluchtauto bij de liquidatie van [slachtoffer 3] bij [medeverdachte 1] zeurt om zijn geld voor zijn werkzaamheden. In de nacht van 14 juli 2014 bespreekt [medeverdachte 1] dit met de verdachte. De verdachte stuurt aan [medeverdachte 1] :
“(…) Heb [[bijnaam medeverdachte 9]] niks ? Maar ja bro die man heb wel gelijk. Maar praat met hem zeg hem we komen eruit. FF geduld, wat zei [[bijnaam medeverdachte 9]] daarover dan ?”.[medeverdachte 1] reageert als volgt:
“Bro kan niet er is niks we boden hem andere aan te doen en dan maken we het goed snap je maar hy wilt niks horen nu hebben we die kk hond gaat morgen maar alleen daar naar toe en het afmaken wat die moest doen als we hem kunnen vinden en dan trekken we het gwn van hem eraf bro moet wel bro hij heeft een kant gelijk hij zegt ik moest rijden heb die jongen gebracht en veilig thuis gebracht (…) en deze jongen kan ik niet kwijt raken bro weet je wrm hij kent [naam 7] hij kan hem lokken voor ons snap je”. De verdachte adviseert [medeverdachte 1] om tegen die man (het hof begrijpt: de chauffeur) te zeggen dat hij hem heel even de tijd moet geven en vraagt of [[bijnaam medeverdachte 9]] ( [medeverdachte 9] ) niets voor hem aan het regelen is. Nadat [medeverdachte 1] in de berichten van 02.56 uur en 03.03 uur benoemt wat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] allemaal fout heeft gedaan, reageert de verdachte met het bericht:
“(…) Die gaat ons laten hangen bro. Tering ! Heb die andere man maar hij luister niet. Hoe gaan we deed fixen”.
Het hof benadrukt dat de verdachte in deze berichten spreekt over “we” en “ons”.
Ook volgt uit de berichten van 14 juli 2014 tussen [medeverdachte 1] en de verdachte dat de voorgenomen liquidatie van “ [naam 7] ” wordt besproken. Uit het bericht van [medeverdachte 1] om 02.36 uur blijkt dat de chauffeur van de liquidatie van [slachtoffer 3] “ [naam 7] ” kan lokken. De verdachte reageert hierop met het bericht:
“(…) En ja die [naam 7] had je allang moeten laten fietsen”. Dat het bericht ziet op het liquideren van “ [naam 7] ” leidt het hof af uit de door de verdachte gebruikte term “fietsen”. Daarbij wijst het hof ook op het bericht van de verdachte van 03.07 uur, waarin de verdachte (over de mislukte liquidatie van [beoogd slachtoffer Dollar] ) zegt:
“Bro die man moet gek zijn om te komen denk je dat hij niet weet dat het zijn fiets was”. Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat met “ [naam 7] ” één van de tweelingbroers [naam 8] en [naam 9] [achternaam] wordt bedoeld.
Op 16 juli 2014 zegt de verdachte tegen [medeverdachte 1] , die zich in de steek gelaten voelt:
“Maar geven niet op. Focus en komen sterker terug”.
Op 3 augustus 2014 worden er meerdere berichten gewisseld tussen [medeverdachte 1] en de verdachte.
De verdachte:
“Bro kifech met die mannen niks meer gehoord ?”.
[medeverdachte 1] :
“Bro mannen hebben het verneukt wat jij al zei bang dat die die ding vindt is nu dus gebeurd bro iemand anders rijdt er nu in duurt allemaal te lng en zo krijg je dit”.
De verdachte:
“(…) Zei je toch eruit halen. En nu ?”.
[medeverdachte 1] : “
Kon niet eraf bro te druk waar hij altijd is en niemand wilt middag dan krijg je dit want hij is gwn garage”.
De verdachte:
“Oke KK hoerenzooi. Maar als die mafkees [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] in de middag wil gaan. Fix dan brommer of denk je dat die niet dan wil ? En die andere niks van gehoord B ?“.
[medeverdachte 1] laat aan de verdachte weten dat er geen loopgeld beschikbaar is om naar cafe’s te gaan waar ze komen. Ook is er geen vervoer. De verdachte zegt:
“Dus nu ligt alles stil ?”. Vervolgens vraagt de verdachte aan [medeverdachte 1] of hij nog iets heeft gehoord over “die chigas”. [medeverdachte 1] laat weten dat hij het kenteken van “grote chinga” heeft gekregen, maar zegt daar wel bij:
“bij hun moet je blijven dstaan tot ze komen kan niet avond want dan zijn ze er niet”. De verdachte vraagt aan [medeverdachte 1] wat hij voor hen nodig heeft om dat te fixen en zegt: “
Zweer die moeite echt ff fietsen. Zei zijn de oorzak van dit alles”. [medeverdachte 1] laat hierop weten dat hij niks nodig heeft en dat als ze waggie (het hof begrijpt: auto) zien er meteen een team is die korte metten maakt. De verdachte gaat [[bijnaam medeverdachte 9]] ( [medeverdachte 9] ) vragen
“als die andere blijven draaien”en stelt aan [medeverdachte 1] voor om het door anderen te laten doen. Het probleem is alleen dat die gasten een aanbetaling willen.
Op 5 augustus 2014 stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 9] een bericht door met het plan dat hij en de verdachte hebben bedacht. Dit plan heeft [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 10] gestuurd. [medeverdachte 1] brengt in dit bericht bij [medeverdachte 10] onder de aandacht dat er loopgeld nodig is voor iemand. Zo stuurt [medeverdachte 1] :
“(…) Bro die wilt loop geld die weet ongeveer waar die woont maar hij wilt loop geld kijken hoe en wat waar. (…)”. [medeverdachte 9] zegt dat [medeverdachte 1] dit goed heeft gedaan.
In de periode vanaf 24 juli 2014 is, zoals hierboven is vermeld, [slachtoffer 5] geobserveerd met het doel om hem te liquideren. Voor deze observatie werd gebruik gemaakt van een GPS-baken (Track and Trace-systeem).
Op 9 augustus 2014 laat [medeverdachte 1] aan de verdachte weten:
“Enigste geluk W rijdt weer der in dus hopen dat die straks pokeren”. De verdachte vraagt vervolgens aan [medeverdachte 1] of die bikers dan klaar staan. [medeverdachte 1] antwoordt hierop dat ze eindelijk klaar staan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat met het eerste bericht wordt bedoeld dat [slachtoffer 5] weer in zijn auto rijdt.
Het hof leidt uit de inhoud van de voorgaande berichten af dat de verdachte in de maanden juli en augustus 2014 niet alleen op de hoogte was van de voorgenomen liquidaties en de stand van zaken van de uitvoeringen daarvan, maar daarover ook heeft meegesproken en meegedacht. Het hof roept het bericht van 16 juli 2014 in herinnering:
“Maar geven niet op. Focus en komen sterker terug”.
In de Ennetcomdata van het e-mailadres EC8R dat is gekoppeld aan een onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon is een notitie aangetroffen betreffende een gesprek tussen [medeverdachte 2] (‘ [[bijnaam b medeverdachte 2]] ’) en de verdachte op 24 maart 2015.
De verdachte aan [medeverdachte 2] om 16.04 uur:
“Ik snap heel goed dat je niks zomaar uitgeef daar ben ik eens mee (…)
Heb hem ook gezegd zelfde wat ik jou zeg bro, houden jullie gewoon rustig en laat het gewoon we hebben werk te verrichten om pap te verdienen en opstakels weg halen die ons storen om weer normaal te leven bro”.
[medeverdachte 2] aan de verdachte om 16.13 uur:
“Ik begrijp het bro maar je moet begrijpen dat iedereen wil pakken en iedereen wacht...ik zei hem .. ik geef het je van mij wel dan wachten we wel tot het geld binnen komt (…)
Als hij me nu uitlegt zoals jij dat zegt is een hele andere verhaal .. . hij zei me vorige keer we moeten die mannen geld geven die in de shisha zitten voor ons ... en gaf me adressen die we”.
[medeverdachte 2] aan de verdachte om 18.07 uur:
Kijk bro die man heeft me niks uitgelegd over wat hij wil doen ... of met wie hij iets wil doen hij zei alleen iemand in een shisha dus ik weeet niet wat de bedoeling is [[bijnaam b verdachte]] en ik kan niet iedereen gaan geven die maar wat roept zo blijft er weinig over hoe ik bij hem doe doe ik ook bij ieddereen want het is geen grabbelton .. .is er iets serieus en moet iemand wat krijgen zeg me wat het is en we trekken meteen uit de pot..!! (…)
Ik ga je vanavond berekeningen van hermano sturen dan geef ik jullie alvast geld voordat we wat ontvangen hebben van hermano geen probleem .. .!!
Berekeningen van ons ben ik mee bezig bro die krijg je ook snel van me heb nu alles ontvangen ervan en ga nu even alles opstellen en opnieuw maken dan stuur ik je die ook op”.
Het hof leidt uit de inhoud van dit gesprek af dat de verdachte met [medeverdachte 2] de financiële zaken van de criminele organisatie bespreekt en dat de verdachte ook geld ontvangt. Om 18.07 uur stuurt [medeverdachte 2] aan de verdachte dat hij bezig is met berekeningen en daarvan een overzicht gaat sturen aan de verdachte. Blijkens de aangetroffen notitie in de in het appartement van de verdachte in Spanje in beslag genomen telefoon ( [e-mailadres4] ) beschikte de verdachte over een financieel overzicht, genaamd “nieuwe boekhouding”. Deze notitie is hiervoor reeds weergegeven. Gelet op de inhoud van deze notitie, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, stelt het hof vast dat deze notitie ziet op de financiële boekhouding van de criminele organisatie. Uit de notitie volgt dat de verdachte (‘ [[bijnaam a verdachte]] ’) een maandelijks geldbedrag ontving van € 5.000,-.
Ook volgt uit de hiervoor genoemde notitie dat het PGP-toestel van [[bijnaam b medeverdachte 6]] ( [medeverdachte 6] ) op 22 maart 2015 is verlengd. In de Ennetcomdata van het e-mailadres EC8R is een notitie aangetroffen, gedateerd 22 maart 2015, met als inhoud “Verleng [A914] @ennetcom.biz”. Dit e-mailadres is gekoppeld aan de op 7 juni 2015 onder [medeverdachte 6] aangetroffen PGP-telefoon.
Dat de verdachte zich binnen de criminele organisatie heeft beziggehouden met het verstrekken van PGP-toestellen leidt het hof ook af uit aangetroffen berichten in de telefoon met het e-mailadres [e-mailadres4] . Op 5 oktober 2015 vraagt [medeverdachte 1] (‘ [[bijnaam c medeverdachte 1]] ’) aan de verdachte wat hij met die “ennet” moet doen. De verdachte antwoordt hierop dat de ennet klaarligt bij die zaak en dat [medeverdachte 1] die morgen vroeg moet ophalen omdat die mannen “deze” eruit gooien. Op de vervolgvraag van [medeverdachte 1] of het om een telefoon of alleen een simkaart gaat, antwoordt de verdachte dat het alleen om een simkaart gaat en als die niet werkt, hij de “bb” (het hof begrijpt: BlackBerry) van [medeverdachte 1] heeft.
Daarnaast zijn er in deze telefoon berichten aangetroffen waaruit blijkt dat er op 3 oktober 2015 een observatie heeft plaatsgevonden op [slachtoffer 4] , met als doel hem die dag op straat te liquideren. Het hof stelt ten aanzien van de rol van de verdachte op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De observatie vond plaats bij de Sporthallen Zuid in Amsterdam, waar [slachtoffer 4] zich op dat moment bevond. De verdachte stond in contact met [medeverdachte 1] (‘ [[bijnaam c medeverdachte 1]] ’), [medeverdachte 3] (‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’) en de onbekend gebleven schutter genaamd ‘ [bijnaam schutter] ’ (hierna: [bijnaam schutter] ). Om 18.29 uur vraagt de verdachte aan [bijnaam schutter] of hij klaar is. [bijnaam schutter] antwoordt hierop dat hij zo de auto gaat zette(n) en daarna naar Oost gaat om de motor te halen en dan rijdt hij erheen. [medeverdachte 1] onderhield zowel contact met een onbekend gebleven persoon die zich in de sporthallen bevond en van wie hij onder andere hoorde wat voor kleding [slachtoffer 4] aan had, als met [bijnaam schutter] aan wie hij het signalement van [slachtoffer 4] doorgaf. Naast [medeverdachte 1] stuurde ook de verdachte het signalement van [slachtoffer 4] naar [bijnaam schutter] door. [bijnaam schutter] had zich gepositioneerd op een brug bij de Sporthallen Zuid en had volgens hem zicht op iedereen die naar buiten kwam. De verdachte wordt door [medeverdachte 1] op de hoogte gehouden of [slachtoffer 4] al is gezien. Rond half tien ’s avonds is [slachtoffer 4] nog steeds niet gezien en ontstaat het vermoeden dat hij al weg is. De verdachte zegt dan dat ze vanaf nu weer moeten focussen op “fisha launge”. [medeverdachte 1] moet vervolgens – zo leidt het hof uit de berichten af – verantwoording afleggen aan de verdachte over wat er is mis gegaan op 3 oktober 2015. Uit de berichten tussen [medeverdachte 3] en de verdachte blijkt van de frustratie van de verdachte over het optreden van [bijnaam schutter] . De verdachte had hiervoor mensen binnen zitten. [medeverdachte 3] moet tegen [bijnaam schutter] zeggen dat als hij wil werken hij moet werken. Dat de observatie erop was gericht om [slachtoffer 4] te liquideren, en dat dit ook voor de verdachte duidelijk was, volgt naar het oordeel van het hof uit de bewoordingen van het door de verdachte verstuurde bericht aan [medeverdachte 3] op 4 oktober 2015 om 21:00 uur:
“En die man staat op brug kk brug kan je niemand zien om te vegen [deel van bijnaam medeverdachte 3] !”.
Uit de inhoud van de berichten van 5 oktober 2015 tussen [medeverdachte 1] en de verdachte leidt het hof af dat zij in deze periode ook “o” willen liquideren. [medeverdachte 1] vraagt aan de verdachte of ze banden hebben in Frankrijk om “o” daar te nakken. Op de vraag van de verdachte of [medeverdachte 1] hem weet te plaatsen daar en de opmerking van de verdachte dat hij een mattie gaat vragen die daar kennelijk banden heeft, antwoordt [medeverdachte 1] dat hij alles weet van die persoon maar een team nodig heeft.
In de onder de verdachte in beslag genomen telefoon met daaraan gekoppeld het e-mailadres beginnend met 0959 zijn berichten aangetroffen tussen [medeverdachte 2] (‘ [[bijnaam b medeverdachte 2]] ’) en de verdachte en tussen [medeverdachte 1] (‘ [[bijnaam c medeverdachte 1]] / bro !’) en de verdachte. Op 29 november 2015 stuurt [medeverdachte 2] naar de verdachte dat hij heeft gehoord dat die flikkers op iemand uit zijn om te doen en geeft hij de verdachte opdracht om iedereen te waarschuwen om op scherp te staan. De verdachte stuurt de inhoud van dit bericht door naar [medeverdachte 1] en zegt daarbij dat ze ze snel moeten zien te pakken. [medeverdachte 1] antwoordt hierop dat hij net “P” adres en informatie heeft gegeven over “O”. Aan [medeverdachte 2] laat de verdachte weten dat ze die gasten snel moeten nakken en dat het hem allemaal te lang duurt.
Dat de verdachte eind 2015 nog steeds actief bezig was met het liquideren van meerdere personen, althans de voorbereidingen daartoe, volgt tot slot uit een aangetroffen notitie in de laatstgenoemde telefoon. In deze notitie zijn berichten opgeslagen tussen [medeverdachte 2] en de verdachte. Op 25 oktober 2015 worden de volgende berichten gewisseld.
De verdachte aan [medeverdachte 2] :
“(…) Heb iemand die graag naar die bolle wil
Maar die gasten willen geen 100
Zeggen is hot-spot enzo snap je
Willen meer
En die kk [achternaam] maar hij kwam in een tent daar komt die tijd niet meer, hij is iemand aan het vragen om voor ze te werken zoals is je kaatst al vertelde ,
En die [bijnaam slachtoffer 5] bro kifesh met die ?”.
[medeverdachte 2] aan de verdachte:
“Die bolle gaan we echt niet meer dan 100 geven bro
Even eerlijk wat is er nou hotspot aan hem man…!!!
Wat denk jij erover?
Je zei me die [achternaam] is weer weg toch…
Die [bijnaam slachtoffer 5] is wel een mannetje van hun en zullen we ze ook wel pijn mee doen maar denk je dat we hem boven aan de lijst moeten zetten?”.
De verdachte aan [medeverdachte 2] :
“Die locatie enigst plek die te vinden is
Andere momenten moeten we ff goed gaan spitten
Ja wilde jou vragen hoe je erover denk
Die kk vetlap moest allang gaan
Nee [achternaam] is hier maar in die cafe waar die kwam is die opeens niet meer te zien die kk flikker
Die [bijnaam slachtoffer 5] als we die pakken bro
En direct wat plannen pakken die kk flikkers
Want ze gaan direct komen bro
Zo komen dat ff buiten desnoods
2 team als ze op afscheid komen, dat wilde we toen al doen toen met die brada van hem”.
[medeverdachte 2] aan de verdachte:
“Klopt die locatie is heel kut bro en kunnen we beter vermijden…. maar doe man komt toch ook ergens anders en we moeten gewoon kijken hoe wat waar met hem…want hij moet ook na huis…!!
Oke dat is geen verkeerde plan dan alleen is hij dan zo belangrijk of willen we hem gebruiken om de rest te krijgen
Ik bedoel meer we kunnen wel die slappe gasten eromheen doen maar daar raken we hun echt niet mee bro maar laten we even bekokstoven en dan kijken wat we het beste kunnen doen”.
De verdachte aan [medeverdachte 2] :
“Bro die W is hun meer aan het drukken en [achternaam]
Hij wil wraak voor die afrikaan toch
Hij en die O willen niks horen en gas geven dus onderschat ze niet [[bijnaam a verdachte]] (…)”.
Uit de inhoud van deze berichten blijkt dat de verdachte contact heeft met [medeverdachte 2] om te overleggen over het bedrag dat betaald kan worden voor die “bolle”. De verdachte heeft iemand die naar die “bolle” wil, maar zij willen meer dan 100 krijgen hiervoor. Ook informeert de verdachte [medeverdachte 2] over “ [achternaam] ”. Die blijkt al een tijdje niet meer in het café te komen. Ook wordt gesproken over “ [bijnaam slachtoffer 5] ” en of die bovenaan de lijst moet komen staan, omdat ze hun daarmee wel pijn zullen doen.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat met deze namen [slachtoffer 4] (“bolle”), de tweelingbroers [naam 8] en [naam 9] [achternaam] (“ [achternaam] ”) en [slachtoffer 5] (“ [bijnaam slachtoffer 5] ”) worden bedoeld. Dat de berichten zien op het liquideren van personen leidt het hof af uit de bewoordingen
“Die kk vetlap moest allang gaan”, “Die [bijnaam slachtoffer 5] als we die pakken bro. En direct wat plannen pakken die kk flikkers (…) 2 team als ze op afscheid komen, dat wilde we toen al doen toen met die brada van hem”en
“hij moet ook na huis”. [slachtoffer 5] is een neef van [slachtoffer 2] maar werd door velen als zijn broer gezien.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband, wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie en een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteund heeft, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de criminele organisatie.
De verdachte was niet alleen op de hoogte van de liquidatieplannen, maar was ook betrokken bij de voorbereiding en afhandeling daarvan. De verdachte had hierover intensief contact met [medeverdachte 1] en beschikte, zeker in 2015, ook over mensen die de liquidaties uit konden voeren. In het zaaksdossier Himalaya heeft de verdachte een duidelijke rol gehad in de betaling van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] , de uitvoerders van de liquidatie van [slachtoffer 2] . Bovendien zag hij er in dat zaaksdossier op toe dat de gebruikte wapens uit elkaar werden gehaald.
De raadsman heeft, zoals vermeld, betoogd dat enkel een bewezenverklaring kan volgen voor de periode(s) waarvan, op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, vaststaat dat de verdachte in Nederland was, nu als pleegplaats in de tenlastelegging is opgenomen:
“te Amsterdam en/of te Zaandam, in elk geval in Nederland”.
Het hof verwerpt dit verweer.
Volgens vaste rechtspraak kan een strafbaar feit meerdere pleegplaatsen hebben. Wat betreft het strafbare feit van het deelnemen aan een criminele organisatie, strafbaar gesteld in artikel 140 Sr, oordeelt het hof dat als pleegplaats van dit feit (mede) heeft te gelden: de plaats waar de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie plaatsvindt.
Voor zover aan het verweer de opvatting ten grondslag ligt dat als pleegplaats van het deelnemen aan de onderhavige criminele organisatie enkel kan gelden de plaats waar de deelnemer zich ten tijde van het verrichten van de deelnemersgedraging(en) feitelijk bevindt, vindt deze opvatting geen steun in het recht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de door de organisatie beoogde (voorbereidingen van) liquidaties en het daarmee samenhangende bezit van vuurwapens en munitie met name in Nederland plaatsvonden; in Nederland lag overduidelijk het zwaartepunt.
De (beoogde) slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] , [beoogd slachtoffer Dollar] , [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] , [naam 8] en [naam 9] [achternaam] (‘ [naam 7] ’) en [slachtoffer 4] (‘ [bijnaam slachtoffer 4] ’) verbleven allen in Nederland en zijn in Nederland geobserveerd (“gespot”) teneinde hen te liquideren. [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] zijn ook alle drie in Nederland, op straat, geliquideerd. In Nederland waren de benodigde vuurwapens en munitie beschikbaar.
Naar het oordeel van het hof wordt deelneming aan deze organisatie daarom (ook) in Nederland gepleegd. Dat de verdachte zich op het moment van deze deelneming niet in Nederland zou hebben bevonden, maar bijvoorbeeld in Spanje of België, doet hieraan niets af.
Overigens blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte op wezenlijke momenten van zijn deelneming (zijn aandeel in de onderzoeken Himalaya en Reek) wel degelijk in Nederland was.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 december 2013 tot en met 30 november 2015, de dag van zijn aanhouding in een ander onderzoek, heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 december 2015, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en onder andere
* [medeverdachte 9] en
* [medeverdachte 1] en
* [medeverdachte 6] en
* [medeverdachte 5] en
* [medeverdachte 7] en
* [medeverdachte 10] en
* [medeverdachte 2] en
* [medeverdachte 4] en
* [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapen) en munitie).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in
bijlagen III en IVbij dit arrest zijn vervat.

8.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

9.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

10.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat met de eis van 5 jaren gevangenisstraf alleen formeel met artikel 63 Sr rekening wordt gehouden en dat geen rekening wordt gehouden met het feit dat de rechtbank in de Waterfrontzaak de achtergrond van de verweten criminele organisatie al heeft meegewogen, hetgeen strafverhogend heeft gewerkt. Verzocht wordt om te volstaan met het toepassen van artikel 9a Sr, ook gelet op het betwiste redelijke doel van de vervolging in deze zaak, dan wel een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan door het Openbaar Ministerie geëist. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de lange duur van de strafzaak alsmede met het feit dat de verdachte door de onderhavige zaak niet in aanmerking komt voor fasering met betrekking tot zijn detentie voor de Waterfrontzaak. Tenslotte heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de moeilijke omstandigheden van de echtgenote en de kinderen van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
10.1
Criminele organisatie
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen dit criminele samenwerkingsverband zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door (leden van) de organisatie zijn drie afzonderlijke liquidaties gepleegd, te weten de moorden op [slachtoffer 2] (30 jaar) en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] (26 jaar) en de vergismoord op [slachtoffer 3] (30 jaar). Daarnaast zijn er, in het kader van de organisatie, voorbereidingen getroffen om ook andere beoogde doelwitten te liquideren, onder wie [slachtoffer 5] , [beoogd slachtoffer Dollar] en [slachtoffer 4] . Daarbij kwam het soms heel dicht bij een uitvoering, maar kwam het vervolgens door toeval of fouten niet tot een voltooiing. Personen die destijds aan de dood ontsnapten moeten leven met de gedachte dat ze op een dodenlijst stonden en misschien nog wel staan.
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer als professioneel te kenschetsen. Binnen de organisatie werden opdrachten gegeven om doelwitten te liquideren. Deze opdrachten werden verder uitgezet onder de leden van de organisatie. Er werden zogenoemde ‘spotters’ ingezet om de doelwitten te observeren en ‘hitters’ die de liquidaties uitvoerden. Voor deze werkzaamheden werden (gestolen) voertuigen geregeld en vuurwapens. Een groot deel van de leden van de organisatie werd hiervoor (maandelijks) betaald. Van de financiën werd een boekhouding bijgehouden.
Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Binnen de organisatie bestond een dodenlijst met namen en adressen van de verschillende doelwitten. Uit de aangetroffen communicatie doemt een verontrustend beeld op van een organisatie die zich fulltime, zo nodig 24 uur per dag, met het plegen van liquidaties bezig hield. In huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste geliquideerd konden worden en over de hoogte van het daarvoor te betalen bedrag. De leden van de organisatie, die zich onbespied waanden, spreken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard zijn. De wijze waarop de liquidaties werden uitgevoerd zijn, tot slot, als extreem gewelddadig te kenschetsen. Zo werd, op de openbare weg, vaak in het bijzijn van getuigen, gebruik gemaakt van (semi) automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
10.2
Rol van de verdachte
De verdachte heeft gedurende een periode van twee jaren deelgenomen aan deze organisatie. De verdachte had daarin een zeer actieve en belangrijke rol – met name in de zaaksdossiers Himalaya, Dollar en Reek – en ontving daarvoor een maandelijks inkomen. De rol van de verdachte is hiervoor uitgebreid beschreven. Het hof roept hier enkele berichten van de verdachte in herinnering:
-
“We moeten met [bijnaam b medeverdachte 11] ff gaan praten we zijn beetje gaan slapen”(28 december 2013);
-
“Maar geven niet op. Focus en komen sterker terug”(16 juli 2014);
- “(…) we hebben werk te verrichten om pap te verdienen en opstakels weg halen die ons storen om weer normaal te leven”maart 2015);
-
“Die kk vetlap moest allang gaan”en
“(…) gas geven dus onderschat ze niet”(25 oktober 2015).
10.3
Ernst van het feit
Het behoeft geen betoog dat liquidaties, waarop het oogmerk van de organisatie was gericht, voor grote onrust en een groot gevoel van onveiligheid zorgen in de samenleving. Moord is als zodanig al een van de ergste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht dat ongekend leed veroorzaakt voor nabestaanden. De meedogenloosheid waarmee de onderhavige moorden op de openbare weg, met zware vuurwapens, zijn gepleegd, komt daar echter nog bij. Het is ontluisterend dat de verdachte met zijn organisatie op deze manier over leven en dood denkt te kunnen beschikken. Het achterliggend motief lijkt in alle gevallen macht, wraak en/of status te zijn. Kennelijk is dit voor de verdachte meer waard dan een mensenleven. Het is evident dat er van een organisatie als deze een zeer groot gevaar voor de samenleving uitgaat.
10.4
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 oktober 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte in 2017 wegens doodslag is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren. Dit betreft de Waterfrontzaak, die reeds eerder in dit arrest aan bod is gekomen. Nu deze veroordeling dateert van na het plegen van het onderhavige feit en gelijktijdige berechting theoretisch mogelijk was geweest, is artikel 63 Sr van toepassing. Ook volgt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie dat de verdachte in 2004 ter zake van een poging tot moord en een poging tot doodslag, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren en 9 maanden, en dat hij in 2011 is veroordeeld ter zake van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Het Openbaar Ministerie heeft een gevangenisstraf gevorderd van 5 jaren. Dit is, gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr, de maximaal resterende gevangenisstraf. Gelet op de aard van de organisatie, de periode waarin de verdachte daaraan heeft deelgenomen en de rol van de verdachte, alsmede zijn eerdere veroordelingen is het hof van oordeel dat oplegging van deze maximaal mogelijke straf passend is. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht en in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden om een lagere straf op te leggen, waarbij het hof verwijst naar de eerdere overwegingen in dit arrest over de Waterfrontzaak en voorts opmerkt dat de maatschappij langdurig tegen de verdachte dient te worden beschermd. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden.
10.5
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet per definitie als een zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt met betrekking tot de zaak, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen 2 jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
10.5.1
Eerste aanleg
Het hof stelt in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn in eerste aanleg op 28 januari 2019, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 19 januari 2022 uitspraak gedaan. Dit betekent dat de termijn van 2 jaren met bijna 1 jaar is overschreden.
Naar het oordeel van het hof was echter sprake van bijzondere omstandigheden die met name waren gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in deze megazaak hebben in april 2018 plaatsgevonden. De politie heeft het einddossier – ondanks voortdurende activiteit – echter niet eerder kunnen afronden dan in oktober 2019, als gevolg van met name het intensieve onderzoek aan de Ennetcomberichten. Vervolgens is het dossier in november 2019 door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden verspreid, waarna reeds in januari 2020 een regiezitting is gehouden. Oorspronkelijk waren in deze zaak tien verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal meer dan vijftig ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in meerdere zaken diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden vele zittingsdagen te worden uitgetrokken, ook in verband met het uitoefenen van het spreekrecht door diverse nabestaanden/slachtoffers en het bespreken van vorderingen van benadeelde partijen. Daarbij heeft de rechtbank bovendien rekening moeten houden met de omstandigheid dat vanwege veiligheidsaspecten rondom deze zaak, de behandeling grotendeels heeft moeten plaatsvinden in een extra beveiligde zittingszaal, waarvan de beschikbare capaciteit beperkt is.
Het hof acht vanwege deze bijzondere omstandigheden een langere duur van de redelijke termijn gerechtvaardigd en is van oordeel dat in dit bijzondere geval in eerste aanleg geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
10.5.2
Hoger beroep
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld op 31 januari 2022, terwijl het hof uitspraak doet op 22 december 2023. Dit betekent dat de termijn van 2 jaren in hoger beroep niet is overschreden en er dus geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

12.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. C. Fetter en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom en mr. M.S. Jansen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 december 2023.
Bijlage I – tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2013 tot en met 31 december 2015, te Amsterdam en/of te Zaandam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of (onder andere)
* [medeverdachte 9] en/of
* [medeverdachte 1] en/of
* [medeverdachte 6] na/of
* [medeverdachte 5] en/of
* [medeverdachte 8] en/of
* [medeverdachte 7] en/of
* [medeverdachte 10] en/of
* [medeverdachte 3] en/of
* [medeverdachte 2] en/of
* [medeverdachte 4] en/of
* [medeverdachte 13, tevens slachtoffer Theezeef] en/of
* één of meer onbekend gebleven (andere) perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en/of
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en/of
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapen(s) en/of munitie).
Bijlage II – overwegingen inzake identificaties
[…]
Bijlage III – bewijsmiddelen inzake identificaties
[…]
Bijlage IV – bewijsmiddelen inzake de criminele organisatie
[…]