ECLI:NL:GHAMS:2023:3571

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
22/00141
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van het instellen van beroep tegen WOZ-beschikking en onroerendezaakbelasting

Op 5 december 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de tijdigheid van het instellen van beroep tegen een WOZ-beschikking en de daaruit voortvloeiende onroerendezaakbelasting (OZB). De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde Y. Rachamim, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak in Amsterdam, welke door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 981.000. Na een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde handhaafde, heeft de belanghebbende op 9 december 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep echter niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De belanghebbende stelde in hoger beroep dat zij de uitspraak op bezwaar niet had ontvangen en dat zij pas later op de hoogte was gekomen van het bestaan daarvan.

Het Hof heeft de procedure en de argumenten van de belanghebbende zorgvuldig beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was verstreken. De termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift begint te lopen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende geen geldige reden had om de te late indiening van haar beroep te rechtvaardigen. De stelling van de belanghebbende dat zij de uitspraak op bezwaar niet had ontvangen, werd door het Hof als ongeloofwaardig beschouwd, aangezien uit de stukken bleek dat zij kort na de dagtekening op de hoogte was van de uitspraak.

De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in haar beroep. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/141
5 december 2023
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], woonachtig te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: Y. Rachamim)
tegen de uitspraak van 15 februari 2022 in de zaak met kenmerk AMS 20/6560 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) met dagtekening 31 mei 2018 de waarde van de onroerende zaak [adres] te Amsterdam voor het jaar 2018 vastgesteld op € 981.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 22 november 2018 de vastgestelde waarde van de onroerende zaak en de aanslag OZB gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar op 9 december 2020 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft verzocht om de heffing van het griffierecht voor het hoger beroep achterwege te laten wegens betalingsonmacht. Dit verzoek heeft het Hof toegewezen.
1.6.
Bij e-mail van 16 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat geen zitting zou plaatsvinden, tenzij hij daarom zou verzoeken. De gemachtigde heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten en partijen bij brief van 28 november 2023 bericht dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.Feiten

2.1.
In het beroepschrift met datum 4 december 2020 staat:
“Eiser meldt bij u rechtbank dat ze niet alle uitspraken van gedaagde heeft ontvangen (…).”
2.2.
Als bijlagen bij het beroepschrift, stuurt belanghebbende een uitspraak op bezwaar met datum 3 december 2020 met kenmerk s-530929/46337491 waarin haar bezwaar tegen in rekening gebrachte invorderingskosten ongegrond wordt verklaard. In de bijlage bij die uitspraak op bezwaar (bladzijde 4) staat:
“Reden van afwijzing
Op 4-6-2018 heeft u bezwaar gemaakt tegen de Woz-waarde op de gecombineerde aanslag 2018 met vorderingsnummer 46337491. Op 22-11-2018 is u bezwaar ongegrond verklaard, in de uitspraakbrief staat vermeld dat u binnen 14 dagen na ontvangst van de brief het gehele aanslagbedrag dient te betalen. Dit heeft u niet gedaan. Vervolgens vraagt u kwijtschelding aan op 20-12-2018, uw verzoek wordt op 9-4-2019 afgewezen. In de uitspraakbrief kwijtschelding d.d. 9-4-2019 staat vermeld dat u binnen 10 dagen na ontvangst van de uitspraak het openstaande aanslagbedrag dient te betalen waarvoor uw kwijtscheldingsverzoek is afgewezen. Dit heeft u wederom niet gedaan en u heeft ook geen gebruik gemaakt van uw recht om in beroep te gaan tegen de uitspraak.
In uw bezwaarschrift geeft u aan dat u ons gemachtigd heeft voor een betalingsregeling, dit is incorrect. Wij hebben op 17-11-2020 een doorlopende machtiging van u ontvangen. Deze geldt alleen voor het jaar waarin de aanslag is opgelegd en is daarom niet van toepassing op vorderingsnummer 46337491. Wij trekken gezien alle hiervoor genoemde argumenten de conclusie dat de kosten van het dwangbevel terecht bij u in rekening zijn gebracht. De kosten blijven dus gehandhaafd.”
Bij de eerste alinea is in de zijlijn een streep getrokken en is met de hand geschreven: “Niet bekend bij
eiser”.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft voor zover van belang als volgt overwogen:
“2. De bestreden uitspraak is gedateerd op 22 november 2018. Eiseres kon hiertegen binnen zes weken beroep instellen. De laatste dag van de termijn was 3 januari 2019. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 9 december 2020. Dat is te laat. Omdat eiseres geen reden heeft gegeven waarom de te late indiening haar niet kan worden verweten, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift begint te lopen op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c Algemene wet inzake rijksbelastingen). Onder bekendmaking wordt verstaan de toezending of uitreiking van het besluit aan de belanghebbende (artikel 3:41 Algemene wet bestuursrecht). Indien de uitspraak op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, vangt de beroepstermijn pas aan op de dag van de ontvangst door de belanghebbende van de uitspraak op bezwaar of van een afschrift daarvan (vgl. Hoge Raad 15 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5141).
5.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende het beroepschrift te laat heeft ingediend en belanghebbende geen reden heeft gegeven waarom de te late indiening haar niet kan worden verweten. Uitgaande van correcte bekendmaking door toezending van de uitspraak op bezwaar met dagtekening 22 november 2018, is belanghebbendes beroep op 9 december 2020 inderdaad te laat ingediend, omdat de termijn dan op 3 januari 2020 reeds was geëindigd.
5.3.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de rechtbank is voorbijgegaan aan haar stelling dat ze de uitspraak op bezwaar destijds niet heeft ontvangen en dat belanghebbende onmiddellijk in beroep is gegaan nadat zij alsnog van het bestaan daarvan kennis had genomen.
5.4.
Hoewel niet helemaal duidelijk is over welk stuk belanghebbende in beroep het standpunt innam dat zij het aanvankelijk niet had ontvangen, klopt het dat belanghebbende hierover in beroep wel iets heeft aangevoerd (zie 2.1 en 2.2 – de opmerking in de zijlijn –). In zoverre voert belanghebbende deze klacht terecht aan. Indien belanghebbende vanwege een gebrek in de bekendmaking inderdaad pas via de uitspraak op bezwaar over de invorderingskosten van 3 december 2020 op de hoogte kwam van het bestaan van een uitspraak op bezwaar van 22 november 2018 over de WOZ-waarde en OZB, zou het op 9 december 2020 ingediende beroep niet te laat zijn. Bij een gebrekkige bekendmaking gaat de beroepstermijn immers pas lopen bij de latere ontvangst van (een afschrift van) die uitspraak.
5.5.
Uit de stukken die belanghebbende heeft meegezonden bij haar beroepschrift, leidt het Hof evenwel af dat belanghebbende wel degelijk kort na de dagtekeningsdatum op de hoogte was van de gedane uitspraak op bezwaar. In het stuk van 3 december 2020 (zie 2.2) staat namelijk dat belanghebbende op 20 december 2018 (dat is binnen 6 weken na de dagtekening) heeft gereageerd op de uitspraak op bezwaar in de vorm van een verzoek om kwijtschelding van het bij die uitspraak gehandhaafde bedrag aan te betalen OZB. Volgens dat stuk is daarop uitspraak gedaan op 9 april 2019 en heeft belanghebbende daartegen niet geageerd.
Verder heeft belanghebbende volgens datzelfde stuk op 17 november 2020 bezwaar gemaakt tegen de invorderingskosten (de kosten van het dwangbevel) van de aanslag OZB, maar niet met als argument dat de uitspraak op bezwaar over die aanslag haar niet bekend was.
Dat deze correspondentie over het betalen van de aanslag en over het kwijtscheldingsverzoek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden vindt bevestiging in de overige stukken van het geding, waaruit valt op te maken dat belanghebbende herhaaldelijk en voor alle aanslagen verzoekt om kwijtschelding of om een betalingsregeling.
Het Hof vindt de stelling van belanghebbende dat zij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen dan ook ongeloofwaardig. Het Hof acht aannemelijk dat de uitspraak op bezwaar belanghebbende door correcte toezending heeft bereikt en dat deze dus op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt op de dag na de dagtekening.
5.6.
De slotsom is dat belanghebbende niet tijdig beroep heeft ingesteld zonder dat daarvoor een geldige reden was. Belanghebbende is terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar beroep.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M. Ferrier, voorzitter, M.J. Leijdekker en I.J.F.A. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 5 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: