ECLI:NL:GHAMS:2023:3569

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
23-000199-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie gericht op liquidaties en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met liquidaties, voorbereidingen daarvan en wapenbezit in de periode van 1 maart 2014 tot en met 30 september 2014. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014, actief betrokken was bij de organisatie. Dit blijkt uit communicatie via PGP-adressen, waarin de verdachte betrokken was bij het 'spotten' van doelwitten en het regelen van huisvesting en geld voor medeverdachten. De organisatie had als oogmerk het plegen van moorden en het bezit van vuurwapens. Het hof heeft de bewezenverklaring van deelname aan de criminele organisatie bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie een zwaardere straf rechtvaardigen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000199-22
datum uitspraak: 22 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-860121-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
adres: [adres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 en 21 december 2022, 6 en 8 september 2023, 7, 8, 14 en 16 november 2023 en 22 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal (hierna: het Openbaar Ministerie) en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (moord, voorbereiding van moord en wapenbezit) in de periode van 1 maart 2014 tot en met 30 september 2014.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een iets andere bewijsconstructie dan de rechtbank hanteert en tot een andere strafoplegging zal komen. Het (gedeeltelijk) bevestigen van het vonnis zou een te weinig overzichtelijk samenstel van overwegingen en beslissingen opleveren. Het hof neemt wel veel overwegingen van de rechtbank over.

4.Identificaties PGP-adressen en bijnamen

In het dossier komen meerdere PGP-adressen en bijnamen van betrokkenen voor. Ter bevordering van de leesbaarheid van dit arrest, volgt hieronder een beknopt overzicht van de PGP-adressen en bijnamen die het hof aan verschillende betrokkenen koppelt. Het hof gaat uitgebreider in op deze koppelingen in
bijlage IIbij dit arrest. De overwegingen uit
bijlage IIzijn op hun beurt weer gebaseerd op de bewijsmiddelen die in
bijlage IIIbij dit arrest zijn opgenomen.
Naam betrokkene
Bijnaam
PGP-adres
[medeverdachte 1]
[bijnaam a medeverdachte 1]
[bijnaam b medeverdachte 1]
[bijnaam c medeverdachte 1]
[4j9q]@ennetcom.com
e-mailadres1@publicpgp.com
e-mailadres2@luxberry.cc
[medeverdachte 2]
[bijnaam a medeverdachte 2]
[bijnaam b medeverdachte 2]
[bijnaam c medeverdachte 2]
[u2z6]@ennetcom.com
[897b]@ennetcom.com
[8475]@ennetcom.com
e-mailadres3@pubicpgp.com
[medeverdachte 3]
[bijnaam a medeverdachte 3]
[bijnaam b medeverdachte 3]
[bijnaam c medeverdachte 3]
[bijnaam d medeverdachte 3]
[y86z]@ennetcom.com
[0959]@ennetcom.biz
[EC8R]@ennetcom.com
e-mailadres4@publicpgp.com
[medeverdachte 4]
[bijnaam medeverdachte 4]
[9xkn]@ennetcom.biz
[verdachte]
[bijnaam verdachte]
[8oes]@ennetcom.com
(hof: dit adres wordt ook gekoppeld aan
[medeverdachte 7])
[medeverdachte 5]
[bijnaam a medeverdachte 5]
[bijnaam b medeverdachte 5]
[bijnaam c medeverdachte 5]
[medeverdachte 6]
[bijnaam a medeverdachte 6]
[bijnaam b medeverdachte 6]
[26v0]@ennnetcom.com
[a914]@ennetcom.biz
[medeverdachte 7]
[8oes]@ennetcom.com
(hof: dit adres wordt ook gekoppeld aan
[verdachte])
[medeverdachte 8]
[12zg]@ennetcom.com
[medeverdachte 9]
[bijnaam medeverdachte 9]
[87tL]@ennetcom.com
[8aig]@ennetcom.com
[plru]@ennetcom.com
[medeverdachte 10]
[bijnaam a medeverdachte 10]
[bijnaam b medeverdachte 10]
[3304]@ennetcom.com
[433a]@ennetcom.com
[fsb8]@ennetcom.com
[medeverdachte 11]
[bijnaam medeverdachte 11]
[3x77]@ennetcom.com
[049x]@ennetcom.com
[medeverdachte 12]
[bijnaam a medeverdachte 12]
[bijnaam b medeverdachte 12]
[u0z3]@ennetcom.com
[medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
[bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
[bijnaam b medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
[bijnaam c medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
4.1
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot identificatie en bijnaam van de verdachte
[8oes] @ennetcom.com (hierna: 8oes)
Het hof heeft de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] – beiden bekenden van de verdachte – geïdentificeerd als de gebruikers van de Ennetcom-adressen beginnend met 4j9q respectievelijk 12zg.
Op 6 september 2014 gaat 8oes over naar een persoon die “ [bijnaam verdachte] ” wordt genoemd.
Omstreeks 17.31 uur stuurt 8oes naar 4j9q ( [medeverdachte 1] ) dat hij in “Joc” op bezoek was bij “ [bijnaam] ”. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte meerdere keren is gecontroleerd in het bijzijn van [naam 1] . Deze persoon zat tijdens het versturen van voornoemd bericht in een Justitiële Jeugdinrichting, ook bekend als Jongeren Opvangcentrum (JOC).
Op 13 september 2014 stuurt 8oes twee telefoonnummers, van zijn vader en moeder, naar 4j9q ( [medeverdachte 1] ). Deze telefoonnummers stonden op naam van de ouders van de verdachte.
Uit onderzoek is gebleken dat [telefoonnummer] (hierna: *1092) in de periode van april tot en met september 2014 meerdere contactmomenten had met de telefoonnummers van de ouders van de verdachte.
In een telefoon die in de woning van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] , een bekende van de verdachte, is aangetroffen, stond *1092 opgeslagen als “ [bijnaam verdachte] [deel van naam] ”.
Op 17 juli 2014 noemt 12zg ( [medeverdachte 8] ) in berichten aan 4j9q ( [medeverdachte 1] ) locaties waar “ [bijnaam verdachte] ” zou zijn. Uit een vergelijking van de analyse van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer *1092 en de inhoud van de PGP-communicatie tussen 12zg ( [medeverdachte 8] ) en 4j9q ( [medeverdachte 1] ), is gebleken dat *1092 reisbewegingen maakt die overeenkomen met locaties van “ [bijnaam verdachte] ” die 12zg ( [medeverdachte 8] ) aan 4j9q ( [medeverdachte 1] ) doorgeeft. Op 13 juli 2014 speelt er iets soortgelijks.
Op 10 september 2014 om 14.04 uur stuurt 4j9q ( [medeverdachte 1] ) naar 8oes:
“Eindhoven bro kom schatje”. Ongeveer een half uur later antwoordt 8oes:
“Zit in de trein”. Uit de historische verkeersgegevens van *1092 is gebleken dat dit telefoonnummer op 10 september 2014 omstreeks 13.30 uur in [geboorteplaats] is, de woonplaats van de verdachte, en ’s avonds in Eindhoven.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte in de periode vanaf 6 september 2014 de gebruiker is geweest van 8oes.
“ [bijnaam verdachte] ”
Het hof stelt op basis van het voorgaande tevens vast dat “ [bijnaam verdachte] ” een bijnaam is van de verdachte.

5.Deelname aan een criminele organisatie

Voor beantwoording van de vraag of de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie, zal het hof hierna de bestanddelen “organisatie” en “oogmerk van de organisatie” bespreken en vervolgens “deelneming aan de organisatie”.
5.1
Organisatie en oogmerk van de organisatie
5.1.1
Beoordelingskader
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378).
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Het oogmerk behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te zijn, maar zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken (HR 13 oktober 1987, NJ 1988/425). Voor bewijs van het bestanddeel “oogmerk” zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het [[bijnaam c medeverdachte 2]] op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het [[bijnaam c medeverdachte 2]] op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502 NJ 2008/559).
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen – waaronder de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] – het volgende af.
Op 27 december 2013 heeft er een poging liquidatie plaatsgevonden op [medeverdachte 11] (hierna: [medeverdachte 11] ). Daarna vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [medeverdachte 11] en personen rondom hem wraak willen nemen.
[medeverdachte 11] communiceert dan met name met [medeverdachte 10] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9] , maar ook met [medeverdachte 12] . In de avond van 28 december 2013 zegt [medeverdachte 11] tegen [medeverdachte 12] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[medeverdachte 11] vraagt op 29 december 2013 aan [medeverdachte 9] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. [medeverdachte 2] geeft op deze dag aan [medeverdachte 11] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [medeverdachte 10] geeft op 29 december 2013 aan [medeverdachte 11] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
In de periode hierna hebben liquidaties en voorbereidingen daarvan plaatsgevonden door personen die behoorden tot de groep rond [medeverdachte 11] . Dit volgt uit de aan de onderhavige zaak gelieerde deelonderzoeken Himalaya (naar aanleiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] op 20 februari 2014 te Zaandam); Tienshan (voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] in de periode juli/augustus 2014 te Amsterdam; Dollar (de vergismoord op [slachtoffer 3] op 13 juli 2014 te Amsterdam); Theezeef (de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] op 3 september 2014 te Amsterdam) en Reek (voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 5] in oktober 2015 te Amsterdam).
Uit die onderzoeken blijkt een duidelijke rolverdeling tussen de betrokken personen. Er was sprake van opdrachtgevers, personen die slachtoffers observeerden en personen die zich bezig hielden met de uitvoering. Hieruit volgt op zichzelf genomen al dat sprake is geweest van een goed georganiseerde samenwerking.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op de terechtzitting in eerste aanleg op 25 oktober 2021 over de organisatie het navolgende verklaard:
“Er was een organisatie die zich bezig hield met het plegen van liquidaties, voorbereidingen daarvan en vuurwapenbezit. [medeverdachte 9] had een leidinggevende rol in deze organisatie, maar toen [medeverdachte 11] nog leefde stond hij boven [medeverdachte 9] . [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en [medeverdachte 5] behoorden, naast anderen, ook tot de organisatie. Dat geldt ook voor mij.”
5.1.2
Financiële notities
Een ondersteuning voor de aanwezigheid van een gestructureerd samenwerkingsverband kan bovendien worden gevonden in de onder [medeverdachte 10] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aangetroffen financiële notities. Daaruit blijkt dat er niet alleen bedragen aan leden van de organisatie worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Onder [medeverdachte 3] is de navolgende financiële notitie aangetroffen:
[...]
Over deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat deze met de organisatie te maken heeft en een boekhouding betreft. Naast een overzicht van betalingen aan personen, is daarin ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
De in de notitie genoemde bijnamen horen bij de volgende personen:
- [[bijnaam medeverdachte 9]] : [medeverdachte 9]
- [[bijnaam a medeverdachte 3]] : [medeverdachte 3]
- [[bijnaam a medeverdachte 1]] : [medeverdachte 1]
- [[bijnaam b medeverdachte 6]] : [medeverdachte 6]
- [[bijnaam c medeverdachte 2]] : [medeverdachte 2]
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een maandelijks inkomen kreeg van de organisatie. Dat was eerst €2.500,- per maand en is later €3.000,- per maand geworden. Andere leden van de organisatie kregen ook een dergelijk inkomen. Naast een maandelijks inkomen en PGP’s regelde de organisatie voor de leden ook huisvesting, wapens, kogelwerende vesten en pantserauto’s.
Het oogmerk van de organisatie blijkt, naast voornoemde deelonderzoeken en PGP-berichten, ook uit de navolgende
‘To Do’lijst en een aangetroffen notitie.
5.1.3
Dodenlijst
In het op 7 juni 2015 onder [medeverdachte 6] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 2] (‘ [bijnaam slachtoffer 2] ’), [slachtoffer 5] (‘ [bijnaam slachtoffer 5] ’), [beoogd slachtoffer Dollar] en de broers [achternaam] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 2] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[beoogd slachtoffer Dollar] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar.
[slachtoffer 5] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek.
Uit politieonderzoek is gebleken dat alle op de lijst genoemde personen contacten zijn dan wel deel uitmaken van een groep personen die bekend staan als criminele opponenten van de groep [medeverdachte 11] . Ook de daarbij genoemde adressen zijn direct of indirect te relateren aan criminele personen en/of familieleden daarvan.
5.1.4
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder [medeverdachte 3] in beslag genomen telefoon is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek [[bijnaam b medeverdachte 2]] ’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 2] (‘ [bijnaam slachtoffer 2] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [achternaam] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 5] (‘die bolle’). [medeverdachte 2] geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres2] @luxberry.cc. Het hof acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [medeverdachte 1] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘ [bijnaam slachtoffer 5] ’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [medeverdachte 1] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van [[bijnaam c medeverdachte 2]] wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
5.1.5
Conclusie
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat er gedurende de ten laste gelegde periode sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet tot het oogmerk van de organisatie ook worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
5.2
Deelneming aan de organisatie
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte als deelnemer kan worden aangemerkt aan de tenlastegelegde criminele organisatie en zo ja, gedurende welke periode.
5.2.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte op zijn minst vanaf 9 augustus 2014 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
5.2.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken. In dit verband heeft de verdediging aandacht gevraagd voor het fenomeen ‘netwerkorganisatie’ en betoogd dat de verdachte geen deel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie die in deze zaak is tenlastegelegd. De verdachte heeft geen deelnemersgedragingen verricht omdat deze ofwel niet hebben plaatsgevonden ofwel omdat bepaalde gedragingen niet hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van de moordorganisatie. Daarnaast blijkt niet van wetenschap van de verdachte over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij het plegen van moorden.
5.2.3
Oordeel van het hof
Beoordelingskader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264)
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651)
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122)
De verdachte
Met betrekking tot de vraag of de verdachte heeft deelgenomen aan de ten laste gelegde criminele organisatie maakt het hof onderscheid in de navolgende twee periodes.
De periode tot 6 september 2014
Hiervoor is geoordeeld dat “ [bijnaam verdachte] ” een bijnaam is van de verdachte. De medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] – bekenden van de verdachte – zijn de gebruikers van de adressen 12zg respectievelijk 4j9q.
Op basis van de inhoud van de berichten die vanaf 12 juli 2014, via het adres 4j9q ( [medeverdachte 1] ) en 12zg ( [medeverdachte 8] ) met elkaar worden gewisseld, bestaan zeer sterke aanwijzingen dat zij zich in georganiseerd verband bezig hielden met het plegen van plofkraken en mogelijk ook andere vermogensdelicten. Er zijn daarnaast sterke aanwijzingen dat ook de verdachte tot dit samenwerkingsverband behoorde, maar dit is niet het samenwerkingsverband waar het in deze zaak om gaat en wat aan de verdachte is ten laste gelegd.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode tot 6 september 2014, zijnde de dag waarop hij het e-mailadres 8oes in gebruik nam, aan de ten laste gelegde criminele organisatie heeft deelgenomen. Het dossier biedt daartoe onvoldoende concrete aanknopingspunten. Het Openbaar Ministerie heeft gewezen op een bericht van 9 augustus 2014. In dit bericht geeft [medeverdachte 1] aan 8oes Oom ( [medeverdachte 7] ) op diens verzoek het kenteken door van een van de auto’s waarin [slachtoffer 2] rijdt (een Audi A1). Het Openbaar Ministerie heeft verder gewezen op het feit dat de verdachte, als [medeverdachte 1] hem op 9 september 2014 vraagt of hij de ‘rs’ (een andere auto waarin [slachtoffer 2] rijdt, een Audi RS) nog heeft gezien geen nadere toelichting nodig heeft en antwoordt “
nee man sinds toen nie meer bro 2 maande”. Uit de combinatie van deze berichten kan het hof evenwel met onvoldoende zekerheid afleiden dat de verdachte al vanaf 9 augustus 2014 heeft meegeholpen aan de zoektocht naar [slachtoffer 2] . Ook in de berichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] van 20 en 24 augustus 2014, de periode dat er twijfels waren ontstaan over de rol van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] , ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten om bewezen te verklaren dat de verdachte reeds toen een bijdrage aan de organisatie heeft geleverd door [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] in de gaten te houden.
De periode vanaf 6 september 2014
Wat betreft de periode vanaf 6 september 2014 komt het hof tot een ander oordeel. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Op 9 september 2014 om 20.02 uur stuurt [medeverdachte 1] de verdachte:
“(…) Had je nodig maar kan niet op je rekenen alleen avond uren zitten hotel in nl zonder geld niks (…)”.De verdachte stuurt om 20.04 uur naar [medeverdachte 1] :
“Oke waar in nl moet je wat vertellen maar liever niet via tel (…)”. [medeverdachte 1] antwoordt één minuut later:
“Zeg homo deze telss zijn voor dit gemaakt zeg of ga je me weer laten stressen bro”.
Om 20.07 uur stuurt de verdachte naar [medeverdachte 1]
: “Die bro van [[bijnaam c medeverdachte 13]] heeft info gekregen dat brada van zo’n jongen [bijnaam slachtoffer 1] nr [[bijnaam c medeverdachte 13]] zocht in bimri en slotermeer en ook nr jou je zou hebben gereden ofso of erbij betrokken zijn (…)”. [medeverdachte 1] reageert:
“Dus die brada van [bijnaam slachtoffer 1] zoekt mij of die brada van [[bijnaam c medeverdachte 13]] ?”.
De verdachte stuurt vervolgens:
“Jou en [[bijnaam c medeverdachte 13]] zocht hij in bijlmer en in slotermeer [[bijnaam c medeverdachte 13]] ze brada heeft dat van iemand gehoort dat jullie worden gezocht voor shit wat in zaandam is gebeurt”. [medeverdachte 1] reageert:
“Ja zeg tegen hem ik zoek ook die brada en dat die brada zeker achter de dood zit van ze broertje”, waarna de verdachte zegt:
“Jaa het is denk ik ook zo bro, die brada is ook nu bang voor ze eigen veiligheid man hij ging janken net bij begravenis (…)”. [medeverdachte 1] zegt dan:
“Zeg tegen die brada geef gas op die brada van [bijnaam slachtoffer 1] ”.
Op 9 september 2014 om 20.26 uur, slechts enkele minuten later, stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte:
“(…) heb je die rs nog ergens gezien bijj jou”. De verdachte reageert:
“Nee man sinds toen nie meer bro 2maande”en
“Bro doe voorzichtig man wil je niet begraven, die brada van [[bijnaam c medeverdachte 13]] zei als die [[bijnaam a medeverdachte 1]] dood is weet je zeker dat t van die [bijnaam slachtoffer 1] ze brada is k kreeg gekke rilling, k kan dr nie aan denken drm verstop je bro hij vroeg om jullie 2 in bimri en slm”.
[medeverdachte 1] stuurt vervolgens naar de verdachte:
“Jongen er zijn geen echte mannen in de buurt wollah niemand wilt osdorperweg rondje maken kijken als die rs daar is ga je zien wat er met hem gebeurd”. De verdachte antwoordt:
“Iedereen vreest voor ze leven bro moet je ook weten is faya als je in verhaal word gezet je hebt geen loed niks om te vluchten, k ga kijke tamara voor je, doe t echt alleen voor jou he, maar k ga nie meer doen wil niet dood tamara ga k rondje daar maken voor je”.
Op 18 september 2014 om 13.46 uur stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte:
“Deze ding had geen bereik luister [naam 2] bolle vraagt je app zeg niks tegen hemw aar ik ben als die zegt zeg was france heb gehoord hij chilt et [achternaam] man bro”. Na een paar uur waarin er kennelijk geen bereik is stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte:
“Ja [naam 2] vroeg je app bolle [naam 2] heb gegeven als die vraagt waar ik ben wat ik doe je weet niks hij wordt vaak gezien met [achternaam] ”.
De verdachte reageert met onder andere:
“zammel je geeft me hartkloppingen, hij was gister alleen, k zeg tegen iedereen je bent moecroe(het hof begrijpt: Marokko)
en tegen sommige zeg k dat k je niet spreek”.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de berichten van 9 september 2014 gaan over [slachtoffer 2] (“brada van [bijnaam slachtoffer 1] ”) en de broer van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] (“brada van [[bijnaam c medeverdachte 13]] ”). Zoals hiervoor overwogen, heeft op 20 februari 2014 de liquidatie van [slachtoffer 1] plaatsgevonden in Zaandam. Hierbij was [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] de schutter en [medeverdachte 1] één van de medeplegers. In de periode vanaf 24 juli 2014 heeft [medeverdachte 1] met anderen voorbereidingshandelingen getroffen voor de liquidatie van [slachtoffer 2] . Dit is de neef van [slachtoffer 1] maar hij werd door anderen als zijn broer gezien. [slachtoffer 2] maakte in deze periode gebruik van een Audi RS en een Audi A1.
Het hof stelt op basis van de genoemde berichten, in combinatie met de overige bewijsmiddelen, vast dat de verdachte aan [medeverdachte 1] aanbiedt om een rondje te rijden om te kijken (“spotten”) waar (de auto van) [slachtoffer 2] is. Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen verder vast dat met “ [achternaam] ”, over wie [medeverdachte 1] met de verdachte praat, één van de tweelingbroers [naam 3] [achternaam] en [naam 4] [achternaam] wordt bedoeld. Naast [slachtoffer 2] , waren ook deze broers beoogde doelwitten van de organisatie.
Voorts is het hof van oordeel dat uit de inhoud van de door de verdachte verstuurde berichten blijkt dat hij weet dat sprake is van een samenwerkingsverband dat zich bezig houdt met het plegen van liquidaties en dat [medeverdachte 1] lid is van dit samenwerkingsverband.
Er wordt gesproken over de liquidatie van [slachtoffer 1] . Er wordt gesproken over de begrafenis van de geliquideerde [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] . Er wordt gesproken over de broer van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] , die volgens de verdachte nu ook bang is voor zijn eigen veiligheid, en over dat de verdachte tegen de broer van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] moet zeggen dat die ‘gas moet geven’ op [slachtoffer 2] . Ook zegt [medeverdachte 1] tegen de verdachte, als hij hem vraagt een rondje te gaan maken om naar de auto van [slachtoffer 2] te zoeken, dat de verdachte dan gaat zien wat er met hem ( [slachtoffer 2] ) gebeurt.
Dat de verdachte deze wetenschap heeft blijkt ook uit de berichten van de verdachte van 9 september 2014 om 20.16 uur en 20.19 uur:
-
“Die rechercheurs zeggen ook tegen die brada je loopt gevaar”en
-
“(…) beter niet mee bemoeien alleen jij boeit mij bro als k wat weet zeg k je voor de rest wil niet mee bemoeien is niet mij niveau, en mij probleem”.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat het aanbod van de verdachte om te spotten niet is geaccepteerd door [medeverdachte 1] of dat dit spotten uiteindelijk niet zou hebben plaatsgevonden, zodat het hof ervan uitgaat dat de verdachte dit daadwerkelijk heeft gedaan.
De verdachte heeft, naast dit spotten, ook andere, meer ondersteunende gedragingen verricht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een huis heeft geregeld voor [medeverdachte 1] in België, althans dat hij zich hiervoor heeft ingezet. De verdachte wist dat [medeverdachte 1] zich in deze periode schuil hield in verband met de liquidatie van [slachtoffer 1] en heeft [medeverdachte 1] geholpen met het zich schuil houden.
Op 6 september 2014 om 17.33 uur stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte:
“Ga eeens internet cafe osso zoeken in belgie geen antwerpen of brussel en ga alleeen als je met iemand gaat dan hoeft het niet bro max tot 1500 euro ingericht voor jou mij dus en [naam 5] en per direct moet die zijn (…)”.
Even later stuurt de verdachte de volgende berichten naar [medeverdachte 1] :
“Bel is groot bro k ga nu kijken wrm persee bel is nl faya ? Je moet ook denken ben soms bij jou en soms osso moet ook niet te te ver zijn begrijp je kost loed”en
“Jaa k kijk zo voor je als k alleen ben (…) zolang maar niemand weet waar je zit iedereen denkt toch dat je moecroe bent”en
“Jaa k kijk zo voor je help me herinneren k ben ff met iemand wil niet dat ie weet hoe wat”.
Om 23.21 uur stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte:
“Doe google huis huren in belgie met wie ben je eerlijk als je niet alleen bent niet kijken he en kijk gwn”. De verdachte antwoordt hierop:
“K ben met iemand maar hij kijkt niet heb andere computer voor m gedaan, dat ie niet kan meekijken en vraag bolle waar [plaatsnaam] is huur is 600 euro”. [medeverdachte 1] reageert:
“Wat bolle niemand moet weten kom op man niemand is niemand serieus”.
Om 23.45 uur stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte:
“Bro onthou ze allemaal ja dan stuur je het straks na dushi niet nu sturen ze is even bezig”. De verdachte antwoordt:
“Nee beter niet man word zeker getapt hele buurt word getapt heb die tel ff uit beter, en niet via die tel man praten ook over osso niet is nie goed nu k deze tel heb”.
Een soortgelijk bericht stuurt de verdachte op 9 september 2014 aan [medeverdachte 1] :
“En gooi die andere bb weg want sco2(de rechtbank begrijpt: scotoe, politie)
kan je pijlen met die tel haal andere bb en sim en doe alleen chicks erop begrijp je me?”. Ook dit duidt op wetenschap van de verdachte van het criminele oogmerk van de organisatie.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte meermalen geld heeft gehaald voor [medeverdachte 1] in de periode dat deze zich schuil hield.
Op 9 september 2014 om 22.09 uur vraagt de verdachte aan [medeverdachte 1] :
“Dus bij wie moet k loed pakken”. [medeverdachte 1] zegt:
“Ik ga je zo adres zeggen of morgen (…)”, waarna [medeverdachte 1] om 23.59 uur stuurt:
“Geld halen voor me ochtend bro”. De verdachte vraagt dan:
“Dus je hebt nog niet gekregen (…)”, waarop [medeverdachte 1] zegt:
“Jawel morgen deel 2 bro (…)”. Hieruit volgt dat de verdachte wetenschap heeft van dat [medeverdachte 1] geld krijgt van (een) ander(en).
Uit de berichten die hierop volgen, blijkt dat de verdachte in de middag van 10 september 2014 het geld moet halen. Om 13.52 uur stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte:
“Oke bro ik ga zeggen 5 min bij station is blonde wijf in grijze polo zeg moest iets halen van [[bijnaam medeverdachte 9]] ”. Vervolgens blijkt uit het daaropvolgende berichtenverkeer dat de verdachte naar Eindhoven gaat, waar [medeverdachte 1] zich bevindt. Met “ [[bijnaam medeverdachte 9]] ” wordt [medeverdachte 9] bedoeld, die, naast [medeverdachte 1] , ook lid is van de criminele organisatie.
Op 16 september 2014 vraagt [medeverdachte 1] aan de verdachte hoeveel hij heeft gekregen. De verdachte reageert:
“2500 voor jou”. [medeverdachte 1] vraagt:
“En die andere”. De verdachte antwoordt:
“5”.
[medeverdachte 1] heeft als getuige verklaard dat de verdachte [medeverdachte 9] kende en dat de verdachte hem, [medeverdachte 1] , meer dan eens geld heeft gebracht. Dat geld kwam van verschillende personen, soms [medeverdachte 9] zelf en soms de vriendin van [medeverdachte 9] . Het betrof het potje van [medeverdachte 9] en het geld dat [medeverdachte 1] kreeg was voor zijn maandelijkse lasten. Over de berichten van 10 september 2014 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat er geld voor hem moest worden gehaald bij de vriendin van [medeverdachte 9] .
De verdachte heeft, zo volgt uit het bovenstaande, in combinatie met de andere bewijsmiddelen, eraan meegewerkt dat [medeverdachte 1] zijn maandelijkse salaris van de criminele organisatie kreeg.
Ook heeft de verdachte zich beziggehouden met vuurwapens, het bezit waarvan tot het oogmerk van de organisatie behoorde. Het hof leidt dit af uit de volgende berichten.
Op 17 september 2014 om 03.37 uur en 03.38 uur stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte:
“Ik ga morgen kyken dushi lig in bed men zoek eens koper die wat je in je box hebt ? 2 rug”en
“Doe nou maar krijg mini ak hahaha”. De verdachte reageert:
“Hahaha oke mag k m dan gebruiken hahah”. Op de vraag van de verdachte wat een “mini ak” is, antwoordt [medeverdachte 1] :
“AK 47 mini”.
Op 17 september 2014 om 15.24 uur stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte:
“Probeer die jannoe te seren serieus man niffo 2 rug aub”. Een aantal berichten later stuurt de verdachte naar [medeverdachte 1] :
“Jaa k ga kijken voor je je hoort toch nog 2,5 te krijgen of nie”. Op 18 september 2014 stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte:
“(…) seer die scorp bro hebben we beetje geld serieus”.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met de gebruiker van 8oes heeft gesproken over vuurwapens en dat deze berichten van 17 en 18 september 2014 hierover gaan. Het hof gaat ervan uit dat met “jannoe te seren” en “seer die scorp” het verkopen van vuurwapens wordt bedoeld.
Tot slot heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de verdachte – naast [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] – ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] , allen deelnemers aan de criminele organisatie, kende.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteund heeft, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
In de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014 heeft de verdachte veelvuldig contact met [medeverdachte 1] , die een sleutelrol heeft in de organisatie. Dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het oogmerk van de organisatie blijkt uit de berichten die gaan over bekende doelwitten van de organisatie, [slachtoffer 2] en de broers [achternaam] , en andere berichten waarop het hof hiervoor de aandacht heeft gevestigd. De verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie door een rondje te rijden om de locatie van (de auto van) [slachtoffer 2] in kaart te brengen; ook wel ‘spotten’ genoemd. De verdachte heeft voorts een huis gezocht voor [medeverdachte 1] , die zich schuil wilde houden, en geld – de maandelijkse bijdrage vanuit de organisatie – gehaald voor de zich schuil houdende [medeverdachte 1] . Ook heeft de verdachte zich ingezet voor de verkoop van zware vuurwapens. Hiermee heeft de verdachte deelnemersgedragingen verricht. Dat de verdachte dit mogelijk primair heeft gedaan uit vriendschap met [medeverdachte 1] , staat aan dit oordeel niet in de weg. Gelet op de beschreven wetenschap van de verdachte, moet de verdachte hebben geweten, dat hij met het verrichten van zijn gedragingen ook de criminele organisatie – en het voortbestaan daarvan – ondersteunde.
De slotsom is dan ook dat de verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie die tot oogmerk had het plegen van moord, voorbereiding van moord en het bezit van vuurwapens en munitie en wel gedurende de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014, zijnde de periode dat de verdachte het PGP-toestel met daaraan gekoppeld 8oes in gebruik heeft gehad. Het ten laste gelegde feit is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

6.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en onder andere
* [medeverdachte 9] en
* [medeverdachte 1] en
* [medeverdachte 3] en
* [medeverdachte 6] en
* [medeverdachte 5] en
* [medeverdachte 8] en
* [medeverdachte 10] en
* [medeverdachte 2]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en/of
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en/of
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapens en munitie).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in
bijlagen III en IVbij dit arrest zijn vervat.

7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

8.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

9.Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van het Openbaar Ministerie disproportioneel hoog is. Er is sinds het feit veel gebeurd in het leven van de verdachte. Hij heeft 3 kinderen gekregen, heeft houvast aan zijn geloof, wordt sinds 3 jaar wekelijks begeleid via ‘ [bedrijf] ’ en zijn hulpverlener spreekt in een overgelegde mail van “aanzienlijke vooruitgang” die de verdachte boekt met de geboden begeleiding. De verdachte leeft al jaren met de stress van berechting. Verzocht wordt om te volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met als voorwaarde dat de begeleiding bij ‘ [bedrijf] ’ wordt voortgezet.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
9.1
Criminele organisatie
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen dit criminele samenwerkingsverband zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door (leden van) de organisatie zijn drie afzonderlijke liquidaties gepleegd, te weten de moorden op [slachtoffer 1] (30 jaar) en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] (26 jaar) en de vergismoord op [slachtoffer 3] (30 jaar). Daarnaast zijn er, in het kader van de organisatie, voorbereidingen getroffen om ook andere beoogde doelwitten te liquideren, onder wie [slachtoffer 2] , [beoogd slachtoffer Dollar] en [slachtoffer 5] . Daarbij kwam het soms heel dicht bij een uitvoering, maar kwam het vervolgens door toeval of fouten niet tot een voltooiing. Personen die destijds aan de dood ontsnapten moeten leven met de gedachte dat ze op een dodenlijst stonden en misschien nog wel staan.
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer als professioneel te kenschetsen. Binnen de organisatie werden opdrachten gegeven om doelwitten te liquideren. Deze opdrachten werden verder uitgezet onder de leden van de organisatie. Zo werden er personen ingezet om de doelwitten te observeren en personen die de liquidaties uitvoerden. Voor deze werkzaamheden werden (gestolen) voertuigen geregeld en vuurwapens. Een groot deel van de leden van de organisatie werd hiervoor (maandelijks) betaald. Van de financiën werd een boekhouding bijgehouden.
Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Binnen de organisatie bestond een dodenlijst met namen en adressen van de verschillende doelwitten. Uit de aangetroffen communicatie doemt een verontrustend beeld op van een organisatie die zich fulltime, zo nodig 24 uur per dag, met het plegen van liquidaties bezig hield. In huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste geliquideerd konden worden en over de hoogte van het daarvoor te betalen bedrag. De leden van de organisatie, die zich onbespied waanden, spreken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard zijn. De wijze waarop de liquidaties werden uitgevoerd zijn, tot slot, als extreem gewelddadig te kenschetsen. Zo werd, op de openbare weg, vaak in het bijzijn van getuigen, gebruik gemaakt van (semi) automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
9.2
Rol van de verdachte
Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014aan deze organisatie heeft deelgenomen.. De verdachte had gedurende deze korte periode een actieve rol in de organisatie. De verdachte was betrokken bij het “spotten” van [slachtoffer 2] , één van de doelwitten van de organisatie. De verdachte heeft voorts ondersteunende gedragingen verricht door voor [medeverdachte 1] , een belangrijk lid van de organisatie, een huis te regelen, ten behoeve van diens veiligheid, en geld te halen bij (de partner van) een ander belangrijk lid van de organisatie. Tot slot had de verdachte de beschikking over vuurwapens, waarover hij (middels een PGP-toestel) heeft gecommuniceerd met [medeverdachte 1] .
9.3
Ernst van het feit
Het behoeft geen betoog dat liquidaties, waarop het oogmerk van de organisatie was gericht, voor grote onrust en een groot gevoel van onveiligheid zorgen in de samenleving. Moord is als zodanig al een van de ergste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht dat ongekend leed veroorzaakt voor nabestaanden. De meedogenloosheid waarmee de onderhavige moorden op de openbare weg, met zware vuurwapens, zijn gepleegd, komt daar echter nog bij. Het is ontluisterend dat de organisatie op deze manier over leven en dood denkt te kunnen beschikken. Het achterliggend motief lijkt in alle gevallen macht, wraak en/of status te zijn.
Het is evident dat er van een organisatie als deze een zeer groot gevaar voor de samenleving uitgaat.
Het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie kan in beginsel niet anders worden bestraft dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
9.4
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 oktober 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte op 1 maart 2013 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam voor (een poging zware) mishandeling, bedreiging en vernieling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf is veroordeeld. Ten tijde van het plegen van het feit liep de verdachte in de proeftijd van deze veroordeling. Op 20 oktober 2021 is de verdachte door de politierechter te Amsterdam voor opzetheling, vernieling en een verkeersdelict (met ongeval) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Het hof ziet aanleiding om in verband met de beperkt bewezen verklaarde periode een lagere straf op te leggen dan door het Openbaar Ministerie geëist. Gelet op de ernst van het feit en op de justitiële voorgeschiedenis van de verdachte kan bij de strafoplegging niet worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit. Hierbij betrekt het hof dat er weinig zicht is op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dat de veroordeling uit 2021 voor de ook in dat jaar gepleegde feiten de vraag doet rijzen of de verdachte daadwerkelijk afstand heeft genomen van zijn criminele leven, zoals vanuit de kant van de verdediging is gesteld.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend en geboden is.
9.5
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet per definitie als een zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen 2 jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
9.5.1
Eerste aanleg
Het hof stelt in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn in eerste aanleg op 25 juni 2019, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld. De verdachte is de volgende dag in vrijheid gesteld en heeft sindsdien niet meer in voorlopige hechtenis voor deze zaak gezeten. De rechtbank heeft op 19 januari 2022 uitspraak gedaan. Dit betekent dat de termijn van 2 jaren met bijna 7 maanden is overschreden.
Naar het oordeel van het hof was echter sprake van bijzondere omstandigheden die met name waren gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in deze megazaak hebben in april 2018 plaatsgevonden. De politie heeft het einddossier – ondanks voortdurende activiteit – echter niet eerder kunnen afronden dan in oktober 2019, als gevolg van met name het intensieve onderzoek aan de Ennetcomberichten. Vervolgens is het dossier in november 2019 door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden verspreid, waarna reeds in januari 2020 een regiezitting is gehouden. Oorspronkelijk waren in deze zaak tien verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal meer dan vijftig ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in meerdere zaken diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden vele zittingsdagen te worden uitgetrokken, ook in verband met het uitoefenen van het spreekrecht door diverse nabestaanden/slachtoffers en het bespreken van vorderingen van benadeelde partijen. Daarbij heeft de rechtbank bovendien rekening moeten houden met de omstandigheid dat vanwege veiligheidsaspecten rondom deze zaak, de behandeling grotendeels heeft moeten plaatsvinden in een extra beveiligde zittingszaal, waarvan de beschikbare capaciteit beperkt is.
Het hof acht vanwege deze bijzondere omstandigheden een langere duur van de redelijke termijn gerechtvaardigd en is van oordeel dat in dit bijzondere geval in eerste aanleg geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
9.5.2
Hoger beroep
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld op 27 januari 2022, terwijl het hof uitspraak doet op 22 december 2023. Dit betekent dat de termijn van 2 jaren in hoger beroep niet is overschreden en er dus geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

11.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- één GSM-toestel, merk Nokia.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. C. Fetter en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom en mr. M.S. Jansen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 december 2023.
Bijlage I – tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2014 tot en met 30 september 2014 te Amsterdam en/of te Zaandam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of (onder andere)
* [medeverdachte 9] en/of
* [medeverdachte 1] en/of
* [medeverdachte 3] en/of
* [medeverdachte 6] en/of
* [medeverdachte 5] en/of
* [medeverdachte 8] en/of
* [medeverdachte 7] en/of
* [medeverdachte 10] en/of
* [medeverdachte 4] en/of
* [medeverdachte 2] en/of
* [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of
* één of meer onbekend gebleven (andere) perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en/of
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en/of
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapen(s) en/of munitie).
Bijlage II – overwegingen inzake identificaties
[…]
Bijlage III – bewijsmiddelen inzake identificaties
[…]
Bijlage IV – bewijsmiddelen inzake de criminele organisatie
[…]