ECLI:NL:GHAMS:2023:3546

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
22/632
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in verband met coronamaatregelen voor zorgpersoneel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat het voertuig van belanghebbende op 21 december 2021 geparkeerd stond zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende stelde dat zij gebruik kon maken van een mantelzorgvergunning, maar de heffingsambtenaar had geen bewijs dat het kenteken op dat moment was aangemeld voor deze vergunning. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de coronacrisis en de gevolgen daarvan voor zorgpersoneel niet konden leiden tot het oordeel dat er sprake was van overmacht, waardoor belanghebbende niet in staat was om tijdig de parkeerbelasting te voldoen. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/632
7 december 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 14 juli 2022 in de zaak met kenmerk AMS 22/357 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 14 juli 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 23 augustus 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Hof heeft belanghebbende laten weten dat geen zitting zou plaatsvinden, tenzij zij daarom zou verzoeken. Belanghebbende heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Het voertuig van belanghebbende, met kenteken [kenteken] , stond op 21 december 2021 om 10:24 geparkeerd ter hoogte van [A-straat] te [Z] zonder dat de aldaar verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is, evenals bij de rechtbank, in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’):
“2. Eiseres is het niet eens met de naheffingsaanslag. Zij is werkzaam in de zorg en zorgmedewerkers mochten wegens corona vrij parkeren in de gemeente [Z] met een noodvergunning. Zij was met verlof en daardoor heeft haar werkgever haar kentekennummer niet doorgegeven bij de aanvraag van de noodvergunningen. De werkgever van eiseres heeft vervolgens haar kenteken doorgegeven. Haar werkgever heeft haar geïnformeerd dat zij per 21 december 2021 weer vrij kon parkeren in [Z] . Eiseres heeft toch een naheffingsaanslag ontvangen. Zij stelt dat zij verkeerd is geïnformeerd door haar werkgever en dat de heffingsambtenaar er te lang over heeft gedaan om haar kenteken te registreren. Het is volgens eiseres niet redelijk en billijk dat zij de naheffingsaanslag moet betalen.
3. De heffingsambtenaar stelt zich op standpunt dat hij de aanvraag voor een parkeervergunning voor eiseres op 15 december 2021 heeft ontvangen en dat de vergunning pas gebruikt kan worden als de aanvraag is verwerkt. Per mail van 22 december 2021 heeft de heffingsambtenaar de werkgever van eiseres laten weten dat eiseres vanaf 22 december 2021 een vergunning kreeg. De heffingsambtenaar heeft geen bevestiging gestuurd aan eiseres dat de vergunning op 21 december 2021 al geldig was. De naheffingsaanslag is volgens de heffingsambtenaar daarom terecht opgelegd.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto van eiseres op 21 december 2021 om 10.24 uur stond geparkeerd op een parkeerplaats waar parkeerbelasting moest worden betaald en dat zij dat niet had gedaan. Op dat moment was de noodvergunning nog niet geldig, zo blijkt uit de e-mail van de heffingsambtenaar aan de werkgever van eiseres.
5. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat zij gebruik kon maken van een mantelzorgvergunning van haar schoonmoeder en dat de heffingsambtenaar daar geen rekening mee heeft gehouden. De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat uit zijn systemen niet is gebleken dat eiseres haar kenteken had aangemeld voor deze mantelzorgvergunning op de betreffende dag. De rechtbank oordeelt met de heffingsambtenaar dat voor het gebruik van een mantelzorgvergunning het noodzakelijk is dat het kenteken van eiseres op die vergunning is aangemeld op het moment dat wordt geparkeerd en dat dit niet is gebeurd. Op het moment van parkeren had eiseres dus geen geldige parkeervergunning. De heffingsambtenaar heeft dus terecht parkeerbelasting nageheven.
6. De (overige) omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Parkeerbelasting is namelijk een objectieve belasting. Dat betekent dat (persoonlijke) omstandigheden die eiseres aanvoert niet kunnen meewegen bij de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Dit is slechts anders indien sprake is van een noodsituatie of spoedeisende situatie (overmacht), waardoor de parkeerder verhinderd was of niet in staat was om tijdig parkeerbelasting te betalen. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van overmacht. Het feit dat eiseres foutief is ingelicht door haar werkgever kan niet aan de heffingsambtenaar worden toegerekend.
7. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat zij de kosten erg hoog vindt en dat haar onduidelijk is hoe de kosten van de naheffingsaanslag zijn opgebouwd. De heffingsambtenaar heeft verwezen naar de Verordening parkeerbelastingen [Z] voor de opbouw van deze kosten1. Gezien de daarin gegeven opbouw acht de rechtbank de gevorderde kosten van € 64,50 niet onredelijk.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank onder rechtsoverwegingen 4 tot en met 8 op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt deze overwegingen derhalve tot de zijne.
5.2.
Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw en/of ander licht op de zaak en leidt het Hof dan ook niet tot een ander oordeel. Daarbij merkt het Hof op dat de omstandigheden die belanghebbende in meer algemene zin heeft aangevoerd, te weten de coronacrisis ten tijde van het parkeren en de gevolgen daarvan voor het zorgpersoneel, niet tot het oordeel kunnen leiden dat in casu sprake was van een geval van overmacht, op grond waarvan belanghebbende verhinderd was of niet in staat was om tijdig de parkeerbelasting te voldoen.
Slotsom
5.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan op 7 december 2023 door mrs. N. Djebali, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: