ECLI:NL:GHAMS:2023:3124

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
23/00099
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van een afdekdoek in de Gecombineerde Nomenclatuur en de gevolgen voor douanerechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X B.V.] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de indeling van een afdekdoek in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) en de daaruit voortvloeiende douanerechten. De inspecteur van de Douane had een uitnodiging tot betaling uitgereikt voor een bedrag van € 1.402,51, welke door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de indeling van het product in de GN centraal staat. Het Hof heeft vastgesteld dat de afdekdoek uit verschillende lagen bestaat, waaronder polyethyleen, polypropyleen en natrium polyacrylaat, en dat de indeling in de GN moet plaatsvinden op basis van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product. Het Hof concludeert dat de afdekdoek zijn wezenlijk karakter ontleent aan de kunststoffen, en dat de indeling onder post 3926, specifiek onder 3926 90 97, correct is. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/00099
26 september 2023
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X B.V.], gevestigd te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma)
tegen de uitspraak van 22 december 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/5665 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor een bedrag van € 1.402,51.
1.2.
Het tegen de utb gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.3.
Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 705,88;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 794,12;
- veroordeelt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres, ieder tot een bedrag van € 379,50; en
-draagt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden, ieder tot een bedrag van € 177.”
1.4.
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Na het instellen van het hoger beroep zijn de volgende stukken ingediend:
- een aanvulling van de gronden van het hoger beroep van belanghebbende en
- een verweerschrift van de inspecteur.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. [A B.V.] heeft als direct vertegenwoordiger op 4 januari 2019 namens eiseres een aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” gedaan voor “
[product]” (hierna: de afdekdoek). Bij de aangifte werd de afdekdoek in de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN) ingedeeld onder GN-code 4818 9010, waarbij een tarief van 0% aan invoerrechten hoort.
2. Voorafgaand aan de vrijgave van de aangifte heeft verweerder de zending onderworpen aan een fysieke controle en een monster genomen. Het douanelaboratorium heeft na 4 januari 2019 een monsteronderzoek ten aanzien van de afdekdoek uitgevoerd, waarvan de uitslag bij brief van 14 februari 2019 aan verweerder is bekend gemaakt (laboratoriumnummer [***]). In de uitslag van het monsteronderzoek staat onder meer:
“Bij onderzoek bevonden:
Uiterlijk:
Groot laken met één blauwe zijde en één witte zijde.
Analyseresultaten:
Analyse Bevinding
Samenstelling Blauwe zijde IRALG (Q) polypropyleen
Samenstelling buitenste witte vlies IRALG (Q) polyethyleen
Samenstelling kern PAPIERKENM papier met daarin witte korrels
Samenstelling witte korrels IRALG (Q) natrium polyacrylaat
Super absorberende korrels PAPIERKENM Aanwezig
Beschouwing ten aanzien van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur:
Analoog aan Verordening 2018/838 worden artikelen voorzien van super absorberende korrels ingedeeld in Hoofdstuk 39.
Het product kan worden beschouwd als hygiënisch artikel van kunststof met onderstaande goederencode.(…)
GN-Code TARIC ond.verd. (…)
Advies goederencode: 3924.9000 90”
3. Na het laboratoriumonderzoek heeft verweerder de utb aan de direct vertegenwoordiger van eiseres uitgereikt, waarbij de in de aangifte opgegeven GN-code door verweerder is gecorrigeerd naar de Taric-code 3924 9000 90, waarbij een tarief van 6,5% aan invoerrechten hoort.
4. Naar aanleiding van de door partijen in de bezwaarfase gevoerde correspondentie heeft het douanelaboratorium een aanvullend onderzoek aan het monster uitgevoerd naar het (water)absorberend vermogen van de in de afdekdoek verwerkte korrels van super absorberend polymeer (hierna: SAP-korrels) en (hout)pulp. Het douanelaboratorium heeft op grond van dit onderzoek geconcludeerd dat de pulp slechts als matrix fungeert om de SAP-korrels in het product op hun plaats te houden en het transport van het vocht naar de SAP te faciliteren. De pulp zelf neemt nauwelijks water op en is ook niet in staat om die vast te houden. De resultaten van het aanvullende onderzoek van het douanelaboratorium van 1 oktober 2020 heeft verweerder op 20 oktober 2020 aan eiseres gestuurd.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of de utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt. Meer specifiek is in geschil de indeling van het product (de afdekdoek) in de GN.

4.Juridisch kader

4.1.
In de GS-toelichting op hoofdstuk 39 (Kunststof en werken daarvan) is onder meer het volgende bepaald:

Combinations of plastics and materials other than textiles
This Chapter also covers the following products, whether they have been obtained by a single operation or by a number of successive operations provided that they retain the essential character of articles of plastics :
(…)
(b) Plates, sheets, etc., of plastics, separated by a layer of another material such as metal foil, paper, paperboard.”
4.2.
Post 3924 van de GN luidt:

3924 Tafelgerei, keukengerei, andere huishoudelijke artikelen en hygiënische en toiletartikelen, van kunststof
3924 10 00 – keuken- en tafelgerei 6,5
3924 90 00 – andere 6.5”
4.3.
De GS-toelichting op post 3924 luidt:

39.24 ‑ Tableware, kitchenware, other household articles and hygienic or toilet articles, of plastics.
3924.10 ‑ Tableware and kitchenware
3924.90 ‑ Other
This heading covers the following articles of plastics :
(A) Tableware such as tea or coffee services, plates, soup tureens, salad bowls, dishes and trays of all kinds, coffee‑pots, teapots, sugar bowls, beer mugs, cups, sauce‑boats, fruit bowls, cruets, salt cellars, mustard pots, egg‑cups, teapot stands, table mats, knife rests, serviette rings, knives, forks and spoons.
(B) Kitchenware such as basins, jelly moulds, kitchen jugs, storage jars, bins and boxes (tea caddies, bread bins, etc.), funnels, ladles, kitchen‑type capacity measures and rolling‑pins.
(C) Other household articles such as ash trays, hot water bottles, matchbox holders, dustbins and mobile garbage bins (including those for outside use), buckets, watering cans, food storage containers, curtains, drapes, table covers and fitted furniture dust covers (slipovers).
(D) Hygienic and toilet articles (whether for domestic or non‑domestic use) such as toilet sets (ewers, bowls, etc.), sanitary pails, bed pans, urinals, chamber‑pots, spittoons, douche cans, eye baths; teats for baby bottles (nursing nipples) and finger-stalls; soap dishes, towel rails, tooth‑brush holders, toilet paper holders, towel hooks and similar articles for bathrooms, toilets or kitchens, not intended for permanent installation in or on walls. However, such articles intended for permanent installation in or on walls or other parts of buildings (e.g., by screws, nails, bolts or adhesives) are excluded (heading 39.25).”
4.4.
Post 3926 van de GN luidt:
“3926 Andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914:
3926 10 00 – kantoor- en schoolbenodigdheden 6,5
3926 20 00 – kleding en kledingtoebehoren (handschoenen (met of zonder
vingers) en wanten daaronder begrepen) 6,5
3926 30 00 – beslag voor meubelen, carrosserieën en dergelijke 6,5
3926 40 00 – beeldjes en andere versieringsvoorwerpen 6,5
3926 90 – andere:
3926 90 50 – – slibemmers en dergelijke artikelen voor het filtreren van
water bij de ingang van rioleringen 6,5
– – andere:
3926 90 92 – – – vervaardigd van vellen 6,5
3926 90 97 – – – andere 6,5”
4.5.
Hoofdstuk 48 van de GN (Papier en karton; cellulose-, papier- en kartonwaren) omvat onder meer post 4818, welke post voor zover hier van belang luidt:
“4818 (…); zakdoeken, toiletdoekjes, handdoeken, tafellakens, servetten, beddenlakens en dergelijke artikelen voor toiletgebruik of voor huishoudelijk, hygiënisch of klinisch gebruik, kleding en kledingtoebehoren, van papierstof, van papier, van cellulosewatten of van cellulosevezels:
(…)
4818 90
– andere:4818 90 10
– –artikelen voor chirurgisch, medisch of hygiënisch gebruik, niet opgemaakt voor
de verkoop in het klein
(…)”
4.6.
In de GS-toelichting op hoofdstuk 48 is bepaald dat voor de toepassing van voormelde post 4818 onder de term “papierstof” wordt verstaan het geheel van de producten die vallen onder de posten 47.01 tot en met 47.06, dat wil zeggen houtpulp of andere cellulosehoudende vezelstoffen:
“For the purposes of headings 48.12, 48.18, 48.22 and 48.23 and of the relevant Explanatory Notes, the term “paper pulp” means all the products of headings 47.01 to 47.06, that is to say pulp of wood or of other fibrous cellulosic material.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
In geschil is de indeling in de GN van een (wegwerp) afdekdoek voor operatietafels. De doek wordt gebruikt om operatietafels mee af te dekken tijdens operaties. De patiënt ligt op de doek, zodat hij niet in direct contact komt met de operatietafel. Het product wordt als zodanig niet genoemd in enige post van de GN.
5.2.
Het beslissende criterium voor de tariefindeling van producten moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van de GN en in de aantekeningen op de afdeling of het hoofdstuk zijn omschreven. Het product is – naar tussen partijen niet in geschil is – opgebouwd uit vijf lagen. Het betreft van onder naar boven:
- een onderlaag van polyethyleen;
- een laag papier;
- een laag bestaande uit een mengsel van houtpulp en korrels van natrium polyacrylaat, een super absorberend polymeer (hierna ook: sap-korrels);
- een laag papier;
- een bovenlaag van polypropyleen.
5.3.
Belanghebbende verkoopt ook afdekdoeken van polyethyleen, zonder vochtregulerende lagen (papier, houtpulp en sap-korrels). Die [andere] doeken zijn bestemd voor kortdurende chirurgische ingrepen waarbij weinig vocht vrijkomt. Het Hof heeft belanghebbende voorgehouden dat op haar website wordt vermeld dat dergelijke afdekdoeken (“[basismodel]”) de operatietafel beschermen tegen vocht en daarnaast voorkomen dat kruisbesmetting plaatsvindt van de volgende patiënt die op de operatietafel wordt behandeld. Belanghebbende heeft dit bevestigd.
Het thans voorliggende afdekdoek beschermt, net als voormeld basismodel, de operatietafel tegen de inwerking van vocht, door de onderlaag van polypropyleen. Daarnaast beschikt deze afdekdoek over een extra functionaliteit: papier, houtpulp en sap-korrels zorgen er tezamen voor dat het vocht wordt gereguleerd, om te voorkomen dat de huid van de patiënt wordt aangetast (doorliggen), tijdens operaties die lang duren en waar veel vocht bij vrijkomt. Het meeste vocht (relatief en absoluut) wordt opgenomen door de sap-korrels, zo heeft belanghebbende ter zitting bevestigd. Het absorberend vermogen van de sap-korrels is 100 maal groter dan het absorberend vermogen van de houtpulp, zo heeft de inspecteur ter zitting onweersproken gesteld.
5.4.
Indelingsregel 2 b) bepaalt in de tweede volzin dat onder ‘werken’ van een genoemde stof niet alleen worden verstaan die werken die geheel uit die stof bestaan, maar ook werken die gedeeltelijk uit die stof bestaan.
5.5.
De inspecteur bepleit indeling onder post 3924. Deze post betreft ‘tafelgerei, keukengerei, andere huishoudelijke artikelen en hygiënische en toiletartikelen, van kunststof’. De inspecteur stelt zich, naar het Hof begrijpt, op het standpunt dat sprake is van ‘hygiënische en toiletartikelen’. Het Hof volgt de inspecteur hierin niet. Zoals genoegzaam blijkt uit de in de GS-toelichting gegeven voorbeelden, heeft de wetgever met de woorden ‘hygiënische en toiletartikelen’ in post 3924 geheel andere producten op het oog, zoals (zie 4.3, onder D): wasstellen (lampetkannen, waskommen, enz.), douchekuipen, toiletemmers, ondersteekbekkens of urinalen, nachtspiegels, kwispedoors, oogbaden, spenen voor zuigflessen, vingerlingen, zeepbakjes, sponzenbakjes, tandenborstelhouders, toiletpapierhouders, handdoekrekken en dergelijke artikelen voor badkamers, toiletten of keukens, …).
5.6.
Het vorenoverwogene neemt niet weg dat het product wel kan worden ingedeeld in hoofdstuk 39 van de GN. In het product zijn immers drie verschillende polymeren verwerkt: polyethyleen (3901), polypropyleen (3902) en natrium polyacrylaat (3906). Het product is daarom naar ’s Hofs oordeel in beginsel vatbaar voor indeling onder post 3926, nu de bewoordingen van deze post luiden: “Andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914”. De omstandigheid dat sprake is van een combinatie van kunststoffen en andere materialen staat niet aan deze indeling in de weg, zo is ook expliciet tot uitdrukking gebracht in de GS-toelichting op hoofdstuk 39 (zie 4.1).
5.7.
Het product zou in beginsel met toepassing van de onder 5.4 genoemde regel – gelet op het in het product verwerkte papier en de in het product verwerkte houtpulp – kunnen worden ingedeeld onder de door belanghebbende voorgestane post 4818, nu deze post blijkens zijn bewoordingen onder meer betrekking heeft op “beddenlakens en dergelijke artikelen voor (…) hygiënisch of klinisch gebruik, (…) van papierstof, van papier (…)”. Hierbij is van belang dat in de GS-toelichting op hoofdstuk 48 is bepaald dat voor de toepassing van post 4818 onder de term “papierstof” tevens wordt verstaan houtpulp van hoofdstuk 47 (zie 4.6).
5.8.
Nu sprake is van een samengesteld werk dat in beginsel onder twee posten kan worden ingedeeld, dient de (nadere) indeling plaats te vinden met toepassing van indelingsregel 3.
Regel 3 a) bepaalt dat de post met de meest specifieke omschrijving (in casu post 4818) voorrang heeft boven posten met een meer algemene strekking (zoals post 3926). Indien echter – zoals hier het geval is – twee posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een goed is samengesteld, worden die posten aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de twee posten een vollediger of nauwkeuriger omschrijving geeft. Het Hof komt daarom toe aan de toepassing van indelingsregel 3 b).
5.9.
Regel 3 b) schrijft voor dat werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van regel 3 a), worden ingedeeld naar de stof waaraan de werken hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald. In de GS-toelichting op regel 3 b) is in onderdeel VIII bepaald dat de factor die doorslaggevend is bij het bepalen van het wezenlijk karakter kan verschillen van de ene soort van goederen tot de andere. De goederen kunnen hun wezenlijk karakter ontlenen aan de stof waaruit zij bestaan, aan de artikelen waaruit zij zijn samengesteld, of aan de omvang, de hoeveelheid, het gewicht en/of de waarde daarvan, ofwel aan de belangrijkheid van de samenstellende stoffen ten opzichte van het gebruik dat van de goederen zal worden gemaakt. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.10.
In de GS-toelichting op hoofdstuk 39 van de GN is onder het kopje ‘Combinations of plastics and materials other than textiles’ gepreciseerd dat dit hoofdstuk ook vellen van kunststof omvat met een inlaag van papier en/of karton, voor zover zij het wezenlijk karakter van werken van kunststof hebben behouden (zie 4.1).
5.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat het product, in gewichtsprocenten van het totaalgewicht, als volgt is samengesteld:
- polypropyleen 14,66%
- polyethyleen 32,57%
- natrium polyacrylaat
9,64%
Totaal kunststoffen 56,87%
- papier 12,60%
- houtpulp
29,05%
Totaal papier(stof) 41,65%
- lijm
1,48%
100,00%
Het zijn dus de kunststoffen (en niet het papier en de houtpulp) die het grootste deel van het gewicht van het product bepalen. Daar komt bij dat uitsluitend de onderlaag van polyethyleen ondoordringbaar is voor vocht, zodat enkel dit materiaal ervoor zorgt (1) dat de operatietafel wordt beschermd tegen vocht en (2) dat geen kruisbesmetting plaatsvindt (de basisfuncties van elk operatietafelafdekdoek, zie 5.2). Bovendien absorbeert het natrium polyacrylaat, hoewel het slechts 9,64% gewichtsprocenten van het product vertegenwoordigt, verreweg het grootste deel van het vrijgekomen vocht, omdat het 100 maal meer vocht kan opnemen dan houtpulp (zie eveneens 5.2).
5.12.
Gelet op genoemde gewichtsverhouding en de belangrijkheid van de kunststoffen ten opzichte van het gebruik dat van het product wordt gemaakt, ontleent het product zijn wezenlijk karakter naar ’s Hofs oordeel aan de kunststoffen. Indeling dient daarom plaats te vinden onder post 3926, meer in het bijzonder in postonderverdeling 3926 90 97 (andere, andere, 6,5%). De door belanghebbende aangedragen bindende tariefinlichtingen (bti’s) en Amerikaanse rulings geven het Hof geen aanleiding tot een ander oordeel, noch tot het stellen van prejudiciële vragen, reeds omdat deze betrekking hebben op andere producten, nog daargelaten dat in geen van deze beschikkingen en rulings door de indelende instantie inzicht wordt verschaft over de exacte samenstelling van de desbetreffende producten en de wijze waarop het wezenlijk karakter is bepaald. Het Hof is ook niet gehouden om een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie (vgl. Hof van Justitie 15 september 2005, Intermodal Transports BV, C-495/03, ECLI:EU:C:2005:552).
5.13.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de uitnodiging tot betaling terecht en voor het juiste bedrag aan belanghebbende is uitgereikt. Het oordeel van de rechtbank is dus juist, wat er ook zij van de daartoe door haar gebezigde gronden.
Slotsom
5.14.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 26 september 2023 in het openbaar uitgesproken. De uitspraak is, bij afwezigheid van de voorzitter, ondertekend door de oudste raadsheer.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: