Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.PROTESTANTSE GEMEENTE TE EDAM,
2. CLASSIS NOORD-HOLLAND,
3. PROTESTANTSE KERK IN NEDERLAND,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief I en een deel van grief IIIbetoogt [appellante] dat de rechtbank de (toepassing van de) in de kerkorde van de kerk uitgewerkte ontslagregeling had moeten toetsen aan wet- en regelgeving, dwingend recht en (andere) fundamentele rechtsbeginselen. De beslissing van de rechtbank om dat niet te doen, is in strijd met het recht op gelijke proceskansen (equality of arms) dat is neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 47 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Deze beperking van het recht van [appellante] op gelijke proceskansen berust niet op een wettelijke grondslag, aldus nog steeds [appellante] .
grief IIbetoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het rapport van het CCV niet moet worden vernietigd omdat het rapport geen beslissing van een derde is als bedoeld in artikel 7:904 lid 1 BW. Het hof verwerpt dit betoog van [appellante] . In het rapport worden enkel aanbevelingen en een advies gegeven aan het GCA en GCBG, maar het rapport bevat verder geen daadwerkelijke beslissingen. Het GCA en GCBG hebben hun uitspraken mede gebaseerd op het advies van het CCV, maar maken een zelfstandige afweging voordat zij tot hun beslissingen komen. Het rapport van het CCV is derhalve geen beslissing van een derde als bedoeld in artikel 7:904 lid 1BW. Bovendien geldt dat [appellante] geen belang heeft bij de door haar gewenste vernietiging van het rapport van het CCV, aangezien toewijzing van deze vordering niet zonder meer leidt tot vernietiging van de uitspraken van 19 november 2020 en van 20 april 2021 van het GCA en het GCBG. Grief II faalt derhalve.
grief IIIen de
grieven IV, V en VIbetoogt [appellante] dat een kerkrechtelijke uitspraak van het GCH en GCBG niet (enkel) een feitelijk bindend advies is als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW, maar een vorm van kerkelijke rechtspraak. Naarmate het bindend advies meer het karakter van rechtspraak heeft, moet de beslissing van bindend adviseurs volgens [appellante] beter worden gemotiveerd. Bovendien hadden de uitspraken van het GCA en het GCBG vernietigd moeten worden, omdat bij de behandeling ervan sprake is (geweest) van ernstige gebreken, schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en aantasting van haar fundamentele rechten. [appellante] stelt dat sprake is van schending van de eigen kerkordelijke regels en dat de interne procedure niet met voldoende waarborgen is omkleed. Om die reden moet het rapport van de CCV en de uitspraken van de GCA en het GCBG vernietigd worden op grond van artikel 2:15 BW en artikel 7:904 lid 1 BW. PKN wijkt in de eigen kerkordelijke regelingen en de eigen uitgewerkte ontslagregeling af van een eerlijke rechtsgang, omdat daarin in dit concrete geval zodanige schendingen hebben plaatsgevonden van fundamentele rechtsbeginselen van een goede procesorde (artikel 6 EVRM) en beginselen van behoorlijk bestuur (artikel 25 GRKR) dat daardoor belangen van fundamentele aard zoals de juridische positie van [appellante] (artikel 1, eerste protocol EVRM) worden geschonden, waardoor het dwingende recht prevaleert boven de uitkomst van de kerkelijke rechtsgang en het statuut van de PKN, aldus nog steeds [appellante] .
.Daaruit volgt dat de vraag welke partij schuld heeft, niet relevant is. Ook in de toelichting op de kerkorde (pagina 286), waar PKN c.s. naar hebben verwezen, is expliciet vermeld dat het bij een verzoek om losmaking niet gaat om een uitspraak aan wiens schuld de gerezen spanningen moeten worden geweten, maar zuiver om de vraag of de predikant de gemeente niet langer met stichting kan dienen. Het gaat er derhalve om dát er spanningen zijn gerezen tussen de gemeente en de predikant en niet om de vraag wiens schuld dat is. Hoewel de schuldvraag bij de beoordeling van een verzoek om losmaking geen rol speelt, worden met name in het CCV-rapport (waar de uitspraken van het GCA en het GCBG mede op zijn gebaseerd) ook kritische kanttekeningen geplaatst bij het handelen van het moderamen en de kerkenraad. Niet alle schuld wordt bij [appellante] gelegd maar er wordt een verschil van inzicht over de doelstelling van het kerkgenootschap geconstateerd. Vanwege een gebrek aan vertrouwen in herstel van de verhoudingen door toedoen van beide partijen wordt geadviseerd om afscheid van [appellante] te nemen. Het GCA en het GCBG komen tot eenzelfde conclusie. Van ernstige gebreken en/of schending van fundamentele rechtsbeginselen is derhalve geen sprake.
grief VIIbetoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden om de uitspraken van het GCA en GCBG ten aanzien van het starten van het onderzoek naar de ambtsontheffing te vernietigen. Tijdens een dergelijk onderzoek na losmaking is de predikant niet beroepbaar, hetgeen beschadigend en stigmatiserend is voor [appellante] . Het GCA en GCBG zijn met dit onderzoek buiten het losmakingsverzoek van de classis getreden en hebben ongevraagd beslist buiten hetgeen door partijen is verzocht. Het is ook geen onderwerp van het partijdebat geweest en [appellante] is ten onrechte niet gehoord hierover, terwijl het de meest vergaande en beperkende maatregel jegens een predikant is. Het GCA heeft daarmee in strijd gehandeld met het beginsel van hoor en wederhoor; er is sprake van een verrassingsbeslissing met vergaande gevolgen. Volgens [appellante] is de gekozen maatregel niet voldoende zorgvuldig gemotiveerd en dat is onrechtmatig jegens [appellante] en vormt misbruik van recht en bevoegdheid. Bovendien ontbreekt voor deze maatregel een (kerkordelijk) onderzoeksprotocol, aldus nog steeds [appellante] .
grief VIIIbetoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte de verklaringen voor recht dat PKN c.s. toerekenbaar tekort zijn geschoten jegens [appellante] dan wel onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld en daarom aansprakelijk zijn voor de door [appellante] geleden schade, heeft afgewezen. [appellante] meent dat bij een vordering uit wanprestatie of onrechtmatige daad een marginale toetsing niet op zijn plaats is en dat de civiele rechter deze vorderingen vol moet toetsen. De kerkelijke rechtspraak laat vorderingen uit wanprestatie of onrechtmatige daad als zuiver civielrechtelijke geschillen immers ook over aan de civiele rechter. Het gaat volgens [appellante] om nakoming van de overeenkomst sui generis en de kerkordelijke bepalingen alsmede om handelen in strijd met de wet en de zorgvuldigheidsnorm. Volgens [appellante] zijn PKN c.s. de afspraken in de beroepsbrief, de profielschets, het beleidsplan en het jaarplan en jaargesprek niet (naar behoren) nagekomen. Daarnaast hebben PKN c.s. hun zorgplicht geschonden door hun re-integratieverplichtingen tijdens ziekte van [appellante] te schenden, onder meer door eerst de kerkordelijke weg van visitatie door het CCV te doorlopen en daarna pas de adviezen van de bedrijfsarts aan de orde te laten komen (met daarin het advies om mediation te starten). Als voor deugdelijke naleving van de re-integratieverplichtingen was gekozen en mediation was ingezet, was volgens [appellante] op enig moment sprake geweest van herstel. PKN c.s. hebben zich niet ingespannen om een verstoorde werkrelatie op te lossen. Door de adviezen van de bedrijfsarts en anderen bewust niet op te volgen en blind te kiezen voor visitatie zonder mediation zijn PKN c.s. hun eigen regels niet nagekomen en handelden zij onzorgvuldig en onrechtmatig jegens [appellante] met schade als gevolg, aldus nog steeds [appellante] .
grief IXbetoogt [appellante] dat de rechtbank PKN c.s. ten onrechte niet in de proceskosten heeft veroordeeld. De grief faalt omdat PKN c.s. in eerste aanleg zowel in conventie als in reconventie niet als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, zodat aan de voorwaarde van artikel 237 lid 1 Rv voor een kostenveroordeling ten laste van PKN c.s. niet is voldaan. De grief mist overigens een zelfstandige toelichting en deelt dus het lot van de overige grieven.