Uitspraak
mr. J.F.W. Veraar, kantoorhoudende te Veenendaal,
mr. G.J. in ‘t Veld, kantoorhoudende te Zwolle.
1.Het verloop van het geding
2.Inleiding
3.Feiten en procesverloop in eerste aanleg
Artikel 3.
4.Motivering van de beslissing in hoger beroep
Lindenbaum/Cohen. Bovendien heeft de rechtbank het verzet ten onrechte opgeheven op de grond dat [A] er niet voor behoeft te vrezen dat de nakoming van zijn huurovereenkomst na de fusie minder gewaarborgd zal zijn dan zonder fusie.
sale and lease backbiedt voor Warande geen werkelijke verbetering van het vermogen op de langere termijn. Stichting Kraaybeek kan de lasten van een eventuele renovatie zelf dragen. [A] wijst erop dat belangrijke onderdelen van zijn huurrecht en huurgenot bestaan uit de parkachtige omgeving en zijn buren. Hij vreest voor zijn huurgenot als het park verdwijnt ten behoeve van de geplande nieuwbouw en de samenstelling van huurders en buren als gevolg van een voorgenomen renovatie en nieuwbouw ingrijpend verandert. Daarom moet onafhankelijk worden beoordeeld waarom Stichting Kraaybeek zou moeten verdwijnen. De rechtbank had daartoe een deskundige moeten benoemen. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het verzet niet slaagt omdat [A] kan vertrouwen op een identiteitsraad die het antroposofische karakter van Woonoord Kraaybeek moet waarborgen. De antroposofische identiteit zal na de fusie juist minder goed gewaarborgd zijn. De gang van zaken in de afgelopen jaren geeft hem daarbij geen vertrouwen. Verder betoogt [A] dat de rechtbank het openbaar belang in deze fusie onvoldoende heeft meegewogen.
Kamerstukken II, 2010–11, 32 458, nr. 6, p. 10-11). Op dat moment luidde de door artikel 2:100 BW in Nederland geïmplementeerde regeling op dat punt, voor zover relevant:
verzoekerniet aannemelijk heeft gemaakt dat de fusie leidt tot twijfel of voldoende waarborgen zijn verkregen of dat de vermogenstoestand van de verkrijgende rechtspersoon na de fusie minder waarborg zal bieden dat de vordering zal worden voldaan. Daarbij stelde de minister buiten twijfel dat de bewijslast hiervan zou berusten bij de schuldeiser (
Kamerstukken II, 2010–11, 32 458, nr. 6, p. 11).
sale and lease backen waarom dit volgens hem in deze procedure van belang is.