ECLI:NL:RBMNE:2023:3943

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
554903
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing of ontslag van het bestuur van een stichting afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing dan wel ontslag van het bestuur van een stichting. De verzoeker, die huurder is van een woning in een wooncomplex dat wordt beheerd door de stichting, heeft bezwaar gemaakt tegen een fusievoorstel waarbij de stichting wordt overgenomen door een andere stichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, maar heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat het bestuur in strijd handelt met de belangen van de stichting. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de rol van de verzoeker en de omstandigheden van de fusie. De stichtingen hebben onderbouwd dat de fusie noodzakelijk is voor de financiële situatie van de betrokken stichtingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden is om het verzoek tot ontslag of schorsing van de bestuurder toe te wijzen. De verzoeker is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.872,-. De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: C/16/554903 / HA RK 23-67
Beschikking van 19 juli 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.J.A. van Dijk in Almere,
tegen
de stichtingen
1.
[verweerster sub 1],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
2.
[verweerster sub 2],
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
3.
[verweerster sub 3],
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
verwerende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [verweerster sub 1] , [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] ,
en gezamenlijk: de stichtingen,
advocaat: mr. G.J. in 't Veld in Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 3 april 2023;
- het herstelde verzoekschrift van 21 april 2023;
- het verweerschrift van 14 juni 2023;
- de mondelinge behandeling op 16 juni 2023.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[verweerster sub 2] heeft als doel woningen te verhuren aan ouderen in het wooncomplex [wooncomplex] . Dit wooncomplex heeft een [.] levensbeschouwelijke grondslag. [verzoeker] huurt een woning in dit wooncomplex van [verweerster sub 2] .
2.2.
[verweerster sub 3] is eveneens een stichting die woningen verhuurt en [verweerster sub 1] is een stichting die zorg aanbiedt via verpleeg- en verzorgingshuizen.
2.3.
[verweerster sub 1] is de bestuurder van [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] . De bestuurder van [verweerster sub 1] is de heer [A] .
2.4.
Op 16 februari 2023 is er een fusievoorstel gedeponeerd bij het handelsregister waarbij [verweerster sub 1] [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] overneemt.
2.5.
De belangen van de bewoners van [wooncomplex] worden mede behartigd door Bewonersvereniging [wooncomplex] . De vereniging heeft geen bezwaar gemaakt tegen het fusievoorstel.
2.6.
[verzoeker] maakt wel bezwaar tegen de fusie. Hij heeft daarom verzet ingesteld tegen de fusie bij de rechtbank. Tegelijkertijd heeft [verzoeker] ook een verzoek tot schorsing (en ontslag) ingediend van het bestuur van [verweerster sub 2] . De beoordeling van dit verzoek staat in deze beschikking centraal.
2.7.
De stichtingen voeren verweer tegen het verzoek tot schorsing dan wel ontslag van de bestuurder. Zij stellen zich op het standpunt dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, dan wel dat het verzoek moet worden afgewezen.

3.Wat oordeelt de rechtbank?

Conclusie
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzoek. Het verzoek wordt wel afgewezen. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
Ontvankelijkheid: belanghebbende
3.2.
Als meest verstrekkende verweer hebben de stichtingen aangevoerd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, omdat hij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 2:298 BW kan worden aangemerkt.
3.3.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat wie in een concreet geval als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 BW kan worden aangemerkt, afgeleid moet worden uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen. Bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is, speelt een rol in hoeverre de betreffende persoon door de uitkomst van de procedure in een eigen belang kan worden getroffen of in hoeverre deze persoon op een andere manier zo nauw betrokken is bij het onderwerp van de procedure dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen.
3.4.
[verzoeker] bekleedt geen formele rol binnen de stichting. Maar uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer iemand geen formele rol bij een stichting bekleedt of heeft bekleed het toch mogelijk is om als belanghebbende te worden aangemerkt op grond van de omstandigheden van het geval. In dit geval is [verzoeker] al jarenlang huurder van [verweerster sub 2] en houdt zich in die hoedanigheid al zeker vanaf 2019 bezig met het beleid van de stichting. Vanwege deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om [verzoeker] aan te merken als belanghebbende en verklaart hem daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
3.5.
In het artikel 2:298 lid 1 BW staat (voor zover voor deze zaak van belang) dat een bestuurder kan worden ontslagen wegens:
  • verwaarlozing van zijn taak,
  • andere gewichtige redenen, of
  • ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld.
In lid 2 van artikel 2:298 BW staat dat de rechtbank gedurende het onderzoek van lid 1 voorlopige voorzieningen kan treffen in het bestuur en de bestuurder kan schorsen. Om een verzoek op grond van lid 2 toe te kunnen wijzen, moet er een vermoeden zijn dat zich één van de situaties voordoet waarop in lid 1 van artikel 2:298 BW wordt gedoeld.
3.6.
[verzoeker] voert verschillende redenen aan waarom de bestuurder volgens hem moet worden geschorst dan wel ontslagen.
  • De eerste reden is dat de besturen en raden van toezicht van de stichtingen zijn verenigd en door dezelfde natuurlijke personen worden geleid.
  • Daarnaast laat het bestuur van [verweerster sub 2] appartementen leegstaan waardoor er minder inkomsten zijn. Hierdoor kan worden beweerd dat een fusie de enige oplossing is voor de financiële situatie.
  • Verder heeft [verweerster sub 1] financiële problemen. [verzoeker] is bang dat het vermogen van [verweerster sub 2] gebruikt zal worden om [verweerster sub 1] te spekken.
  • Tot slot handelt de bestuurder in strijd met het statutair doel van [verweerster sub 2] door de fusie door te zetten. Het [.] karakter van het wooncomplex komt hierdoor in het gedrang.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat het bestuur in strijd handelt of heeft gehandeld met de belangen van [verweerster sub 2] . Zeker niet in die mate dat het zou gaan om ‘verwaarlozing van zijn taak’ of ‘een andere gewichtige reden’ waardoor het bestuur moet worden ontslagen. Er is ook geen reden om daar onderzoek naar te doen en de bestuurder dan alvast te schorsen.
  • Er is niet gebleken dat het bestuur een tegenstrijdig belang heeft bij de fusie. Het enkele feit dat de stichtingen dezelfde bestuurder hebben, betekent niet dat er een tegenstrijdig belang is.
  • De stichtingen hebben onderbouwd dat ook [verweerster sub 2] belang heeft bij de fusie. Het vermogen van [verweerster sub 2] is voldoende voor regulier onderhoud, maar niet voor grotere investeringen in bijvoorbeeld een nieuw dak of door de overheid voorgeschreven verduurzaming. De stichtingen verwijzen daarvoor ook naar een rapport uit 2019 waaruit blijkt dat (toen) ruim € 5,5 miljoen exclusief BTW nodig was aan investering in [verweerster sub 2] . [verweerster sub 2] zal met haar huidige cijfers daarvoor als zelfstandige stichting geen financiering kunnen krijgen van een bankinstelling.
  • [verweerster sub 1] is niet noodlijdend. Uit de cijfers blijkt dat [verweerster sub 1] in 2018 nog ruim
  • Tot slot is gebleken dat het bestuur van de bewonersvereniging heeft ingestemd met de fusie. Zo is (ook) in de nieuwe statuten van [verweerster sub 1] de [.] identiteit vastgelegd. [verzoeker] heeft niet onderbouwd waarom dat onvoldoende zou zijn.
Conclusie
3.8.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat zich (vermoedelijk) een situatie voordoet zoals in artikel 2:298 lid 1 BW staat beschreven. Er is daarom geen reden om het verzoek tot ontslag of schorsing van [verweerster sub 1] als bestuurder toe te wijzen.
Proceskosten
3.9.
Omdat het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden van de stichtingen worden begroot op € 1.872,- (€ 676,00 aan griffierecht en € 1.196,- (2 punten x tarief € 598,00) aan salaris advocaat).
Verder verloop procedure
3.10.
[verzoeker] heeft zich ook verzet tegen de fusie. Daarvoor is een mondelinge behandeling bepaald.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van de stichtingen begroot op € 1.872,-;
4.3.
verklaart de beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.
5148