Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
Arbitration Rules of the United Nations Commission on International Trade Law. Het scheidsgerecht heeft bij arbitraal vonnis van 26 januari 2021 GoG veroordeeld om een bedrag van USD 134.348.661,= te voldoen aan GPGC, te vermeerderen met rente en kosten. GoG heeft GPGC gedeeltelijk betaald.
3.Beoordeling
defence-related aircraftsof
defence-related naval vesselszijn. Dat de beslagobjecten niet vallen onder de overige categorieën kan echter niet zonder meer worden aangenomen. Desgevraagd heeft GPGC daarover niet meer aangevoerd dan dat de beslagobjecten niet onder de uitzonderingen van artikel 26 van de overeenkomst vallen en ook niet vaststaat dat ze voor publieke doeleinden bestemd zijn. Dat is volgens de voorzieningenrechter onvoldoende, zeker nu GPGC niet heeft toegelicht of, en zo ja welke vermogensbestanddelen van GoG zich in Nederland bevinden. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof geweigerd. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt GPGC met haar grieven op. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Convention on Jurisdictional Immunities of States and their Property(hierna: VN-Verdrag) en dat dit verdrag een codificatie behelst van het internationale gewoonterecht met betrekking tot de immuniteit van jurisdictie en de immuniteit van executie en de aan een en ander gestelde grenzen. Niet alle bepalingen van het VN-Verdrag kunnen evenwel als internationaal gewoonterecht worden aangemerkt.
defence-related aircraft,(ii)
defence-related naval vessels,(iii)
other defence-related assets,(iv)
diplomatic assets or consular assets or(v)
assets that cannot be used as collateral under the Petroleum Revenue Management Act, 2011 (Act 815) of the Republic of Ghana. Niet ter discussie staat dat de door GPGC genoemde beslagobjecten niet vallen onder de categorieën (i) en (ii), maar met betrekking tot de overige rubrieken heeft GPGC niet meer aangevoerd dan dat de beslagobjecten
prima facieniet onder de uitzonderingen van artikel 26 onderdeel b van de overeenkomst vallen. Dit is evenwel, gelet op de onder 3.4 opgenomen stelplicht (en bewijslast) onvoldoende. Onjuist is het betoog van GPGC dat het, gegeven het bestaan van de waiver (artikel 26 onderdeel a), aan GoG is te stellen en zo nodig te bewijzen dat een van de in de waiver genoemde uitzonderingen (artikel 26 onderdeel b) zich voordoet. Immers, in beginsel is er immuniteit. Van die immuniteit heeft GoG met artikel 26 onderdeel a afstand gedaan
behalveten aanzien van – voor zover thans van belang – de in artikel 26 onderdeel b sub (iii) tot en met (v) genoemde categorieën. Ten aanzien van die categorieën rust daarom de stelplicht en de bewijslast krachtens voormelde hoofregel (gewoon) op GPGC. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht het verzochte beslagverlof geweigerd.