Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 349.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelastingen en de aanslag afvalstoffenheffing 2021 bekendgemaakt.
5 juli 2021, gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de WOZ-waarde is verminderd tot
€ 341.000 en de aanslag afvalstoffenheffing is gehandhaafd.
11 augustus 2021, beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 10 november 2022 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
€ 297.000;
2.Feiten
De woning is een tussenwoning, gebouwd in 1927. De inhoud van de woning is 286 m³ en de oppervlakte van het perceel is 119 m². De woning is voorzien van een dakkapel en een berging.
3.Geschil in hoger beroep
4.4. Overwegingen van de rechtbank
Enig effect daarvan is daarom al verwerkt in de waarde van de woning. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat een waarde van € 297.000 in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
€ 297.000.
De afvalstoffenheffing
“1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
4. (…)
5. (…)”.
In variant 3a is de datum van 1 januari van het belastingjaar (of het begin van de belastingplicht) bepalend voor het aantal personen per perceel. Dit is uit doelmatigheidsoverwegingen gedaan. Er hoeven dan namelijk geen wijzigingen te worden aangebracht (teruggaaf of navordering) indien het aantal personen in de loop van het jaar verandert. Met het aanvangen of eindigen van de belastingplicht in de loop van het jaar moet overigens wel rekening gehouden worden (ingevolge artikel 9). Afhankelijk van het aantal personen wordt het basistarief verhoogd met een opslag. Bij forse tariefdifferentiaties kan de vraag worden gesteld of bij één peildatum nog sprake is van een rechtvaardige belastingheffing. Uit het proces-verbaal van de uitspraak van Hof Arnhem van 13 november 1995, nr. 950790 volgt dat het Hof van oordeel was dat bij een tarief voor eenpersoonshuishoudens van € 299,- en voor meerpersoonshuishoudens van € 412,- de situatie op de peildatum bepalend mocht zijn voor de hoogte van de verschuldigde belasting. Een alternatief is het hanteren van twee peildata. Dan moet evenwel ook met twee heffingstijdvakken worden gewerkt. Een andere mogelijkheid is één aanslag en een ontheffingsmogelijkheid. Daarbij kan echter geen aanvullende aanslag worden opgelegd; er kan alleen vermindering worden verleend.
(…)
Variant 3b: zonder peildatum
'In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, is de belasting als bedoeld in onderdeel [...] van hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel verschuldigd bij het einde van het belastingjaar, of zo dit eerder is, bij het einde van de belastingplicht.'
In feite is in dit geval heffing slechts mogelijk door voorlopige aanslagen (of voorschotten bij meeliften) in de loop van het heffingstijdvak en definitieve aanslagen (of eindafrekening bij meeliften) na afloop van het heffingstijdvak.”
Als de samenstelling van uw gezin in de loop van het jaar wijzigt dan heeft dit geen gevolgen voor uw aanslag.
(…)
(…)
Als ik na 1 januari alleen kom te wonen, kan ik dan in aanmerking komen voor het tarief van een eenpersoons huishouden?
Nee, een wijziging in de loop van het jaar in de gezinssamenstelling zal niet leiden tot een (gedeeltelijke) vermindering van de aanslag afvalstoffenheffing.”
Bij de toetsing van de wijze waarop door het regelgevende orgaan aan de hem toekomende beslissingsruimte inhoud is gegeven, kunnen, naast toetsing aan artikel 3:4 Awb en aan ongeschreven materiële beginselen als het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, ook het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 Awb) en het beginsel van een deugdelijke motivering een rol spelen. De enkele strijd met deze formele beginselen kan echter niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Dat laat onverlet dat, indien als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het voorschrift door de rechter niet kan worden beoordeeld of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dit ertoe kan leiden dat de bestuursrechter het voorschrift buiten toepassing laat en een daarop berustend besluit om die reden vernietigt. Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich in het algemeen tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016).”
5.5. Beoordeling van het geschil
In die jaren zijn de WOZ-waarden te hoog vastgesteld. Belanghebbende stelt voorts dat de zeer bijzondere omstandigheden een lagere waarde rechtvaardigen. Belanghebbende wijst in het bijzonder op de slechte staat van het dak. Daar is volgens haar door de heffingsambtenaar niet naar gekeken.
De waarde was al lager vastgesteld dan gemiddeld door een lagere kwaliteit. Er is veel achterstallig onderhoud. Ik heb foto’s gemaakt en de verhalen van belanghebbende aangehoord. Vervolgens heb ik de waarde verder verlaagd. Ik heb toen op verzoek van belanghebbende naar de bezwaren voor eerdere jaren gekeken (op grond van artikel 29
Wet WOZ in verbinding met artikel 2 Uitvoeringsbesluit WOZ wordt de waarde ambtshalve verlaagd bij een afwijking van dan 20%).
(…)
Het Hof houdt mij voor dat € 88.000 het verschil in waarde van het hoofdgebouw is in verband met de slechte staat, maar dat de uitslag wordt gekleurd doordat kwaliteit en onderhoud van de vergelijkingspanden op respectievelijk “gemiddeld” en “goed” staan, en of het dan niet geëigend is om wel naar de door belanghebbende bepleite waarde van € 281.000 te kijken. Ik heb in mijn optiek de absolute bodemwaarde bepaald. Ten opzichte van de vergelijkingspanden heb ik een behoorlijke afslag toegepast op de gemiddelde kubieke meterprijs van € 804. Op 1 januari 2020 was de woningmarkt oververhit. Relevant is wat de woningmarkt ervoor over zou hebben. De opstal zal niet gesloopt hoeven worden maar inwendig zou je wel alles moeten weghalen. In mijn optiek komt dat voldoende tot uitdrukking.”
Het Hof neemt in dit verband mede in aanmerking dat kosten van renovatie van een opstal (nog daargelaten wat daarvan het beloop zou zijn) niet zonder meer gelijk zijn te stellen aan een vermindering van de waarde in het economische verkeer ten opzichte van woningen die zich – in plaats van in een slechte staat, zoals de woning van belanghebbende – in een goede staat van onderhoud bevinden.
Aldus heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde voldoende aannemelijk gemaakt.
Het Hof ziet derhalve in hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht geen reden om de vastgestelde waarde nader te verminderen.
Deze toevoeging is niet conform de modelverordening en de uitvoering leidt tot juridische complicaties. Daarom wordt deze toevoeging geschrapt. Mutaties in gezinssamenstelling leiden dan niet meer tot een wijziging van de belastingplicht in de loop van het jaar.”,
Raadsstuk,Onderwerp: [Z] belastingvoorstellen 2016 BBV nr: 2015/463997.
1 januari 2021 (peildatum) door twee personen werd gebruikt, is volgens de heffingsambtenaar terecht geheven naar het tarief voor een meerpersoonshuishouden.
Onder die omstandigheid kan ter zake van de in artikel 5 van de Verordening 2021 opgenomen tariefdifferentiatie, zonder dat – zoals vóór 2016 – rekening wordt gehouden met een wijziging van een meerpersoonshuishouden naar een eenpersoonshuishouden, niet worden geoordeeld dat een dergelijke regeling is tot stand gekomen in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.
Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond, zodat de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslag afvalstoffenheffing niet in stand kan blijven.
6.Kosten
7.7. Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de
beschikking WOZ 2021, met inbegrip van hetgeen de rechtbank heeft beslist inzake de
vergoeding van proceskosten en griffierecht;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voorzover deze betrekking heeft op de aanslag afvalstoffenheffing, en
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanslag afvalstoffenheffing ongegrond.
J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 17 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.