ECLI:NL:GHAMS:2023:2321

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
22/452
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2022. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de inspecteur van de Belastingdienst veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade en proceskosten. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.187. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar was overschreden en kende belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toe.

In hoger beroep heeft belanghebbende de hoogte van de schadevergoeding betwist. Het Hof heeft op 1 augustus 2023 de zaak behandeld en vastgesteld dat de inspecteur een voorstel had gedaan om het hoger beroep in te trekken, wat door belanghebbende was afgewezen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank een rekenfout had gemaakt bij de schadevergoeding en dat belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 1.000 in plaats van € 500.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze leidde tot een hogere toekenning van immateriële schade en heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 september 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00452
19 september 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 31 mei 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/1259 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.187. Daarnaast is bij afzonderlijke beschikking € 113 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 januari 2021 heeft de inspecteur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 31 mei 2022 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 juli 2022 en nader gemotiveerd bij brief van
1 augustus 2022.
1.5.
Bij brief van 28 november 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende voorgesteld het hoger beroep in de onderhavige zaak en in zaaknummer 22/00453 in te trekken onder vergoeding van € 1.000 voor geleden immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn met acht maanden alsmede van proceskosten voor de indiening van het hogerberoepschrift ad € 271 (€ 542 x wegingsfactor 0,5).
Belanghebbende heeft dit voorstel op 2 december 2022 afgewezen.
1.6.
Met dagtekening 20 januari 2023 heeft de inspecteur een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2023. Tijdens deze zitting is ook het hoger beroep van belanghebbende met het nummer 22/00453 behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.2. Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Op 20 maart 2015 heeft eiseres voor het jaar 2014 een papieren aangifte ingediend. Eiseres heeft een biww aangegeven van € 16.404 en daarbij een bedrag van € 1.783 als specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform de aangifte is aan eiseres met dagtekening 19 juni 2015 de aanslag opgelegd.
2. Per brief van 6 december 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat er onderzoek was gedaan naar het aangiftegedrag van de gemachtigde en de aangifte daarom aan een nader onderzoek werd onderworpen. Eiseres heeft daarop gereageerd per brief van 29 januari 2019 met bijvoeging van een specificatie en een aantal bewijsstukken. Volgens deze specificatie zou eiseres recht hebben op een aftrek specifieke zorgkosten van € 626.
3. Per brief van 31 juli 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was haar een navorderingsaanslag op te leggen en bij de vaststelling daarvan de specifieke zorgkosten niet in aftrek zouden worden toegelaten. Met dagtekening 19 oktober 2019 heeft verweerder eiseres de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 18.187 (€ 16.404 + € 1.783).
4. Eiseres heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 27 november 2019 en is op 29 november 2019 bij verweerder ontvangen. Daarop heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een hoorgesprek. Eiseres heeft daarop gereageerd per brief van 13 november 2020, bij verweerder ontvangen op 17 november 2020, met bijvoeging van een nieuwe specificatie van de specifieke zorgkosten en een aantal bewijsstukken. Volgens deze specificatie zou eiseres recht hebben op een aftrek van € 620.
5. Op 9 december 2020 is eiseres door verweerder gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is alleen nog de hoogte van de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (in beroep) in geschil.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, ten aanzien van het geschil als volgt overwogen en beslist:
“Immateriële schade
15. Ter zitting heeft eiseres verzocht om vergoeding van immateriële schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vergoeding aanleiding is als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ingediend uitspraak doet. Daarbij geld voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
16. Ter zitting hebben beide partijen zich eensluidend op het standpunt gesteld dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 500. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 29 november 2019 en verweerder heeft op 26 januari 2021 uitspraak op het bezwaar gedaan. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is dus met afgerond 8 maanden overschreden. Het beroepschrift is bij de rechtbank ontvangen op 4 maart 2021 en de rechtbank doet uitspraak op 31 mei 2022. Bij de behandeling van het beroep is de redelijke termijn dus niet overschreden. De schadevergoeding komt daarom geheel voor rekening van verweerder. De rechtbank merkt op dat de zaak van eiseres met kenmerk HAA 21/1260 als samenhangende zaak moet worden beschouwd.
Proceskosten
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en, omdat de proceskostenvergoeding slechts wordt toegekend vanwege het toekennen van de schadevergoeding, een wegingsfactor van 0,5 voor de zwaarte van de zaak. Op de aldus vastgesteld vergoeding dient een factor van 1 te worden toegepast voor minder dan vier samenhangende zaken.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard akkoord te gaan met de door de inspecteur in hoger beroep voorgestelde schadevergoeding van totaal € 1.000 (voor de onderhavige zaak en de zaak met nummer 22/00453) voor rekening van de inspecteur (zie ook punt 1.5.). Het Hof sluit zal zich daarbij aansluiten.
5.2.
Daarom is het hoger beroep gegrond en dient de uitspraak van de rechtbank uitsluitend te worden vernietigd, voor zover dat leidt tot een hogere toekenning van een vergoeding van immateriële schade.

6.6. Kosten

6.1.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
6.2.1.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit. Voor het onderhavige geval zijn dat de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De inspecteur heeft ter zitting van het Hof in dit verband verklaard dat nu belanghebbende zijn eerder gedane voorstel om het hoger beroep in te trekken niet heeft geaccepteerd (zie 1.5.) hij thans een wegingsfactor van 0,25 voorstaat. Het Hof acht een wegingsfactor van 0,25 in dit geval passend, omdat de zaak in hoger beroep nog uitsluitend gaat om het recht op een hogere immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn (in beroep). De rechtbank heeft bij de berekening van de immateriële schadevergoeding een rekenfout gemaakt door bij een overschrijding van de redelijke termijn met 8 maanden slechts € 500 in plaats van € 1.000 toe te kennen.
Op de aldus vastgestelde vergoeding dient een factor van 1 te worden toegepast voor minder dan vier samenhangende zaken. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is het Hof niet gebleken.
6.2.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van de proceskosten overeenkomstig het vorenstaande en het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het Hof, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,25).

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover dat leidt tot een hogere toekenning van een vergoeding van immateriële schade
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 418,50, en
  • draagt de inspecteur op het griffierecht in hoger beroep tot een bedrag van
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 19 september 2023 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de jongste raadsheer.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: