ECLI:NL:GHAMS:2023:2283

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
23-002505-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake langdurig seksueel misbruik van minderjarig familielid met hogere gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 september 2021. De verdachte is veroordeeld voor langdurig seksueel misbruik van een minderjarig familielid, dat plaatsvond tussen 2005 en 2009. Het hof heeft de gevangenisstraf verhoogd van 30 maanden, zoals opgelegd door de rechtbank, naar 36 maanden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen met het slachtoffer, dat op het moment van de misdragingen nog geen zestien jaar oud was. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer als voldoende geacht, mede op basis van steunbewijs uit verklaringen van getuigen en de inhoud van berichten van de verdachte. Het hof heeft het verweer van de verdediging, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, verworpen. De verdachte is schuldig bevonden aan het plegen van seksueel binnendringen en andere ontuchtige handelingen, en het hof heeft de strafmaat verhoogd vanwege de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding van €20.000 toegewezen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente, en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal €20.450.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002505-21
datum uitspraak: 6 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-081727-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1981,
domicilie kiezende te: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 14 september 2005 tot en met 13 september 2008 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, (telkens) met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 1996), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , hebbende verdachte (telkens)
(meermalen)
- de vagina, althans de schaamstreek, en/of de billen van die [slachtoffer01] betast en/of gemasseerd en/of
- zijn, verdachtes, duim en/of één of meer andere vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer01] geduwd en/of gebracht en/of
- de borsten, althans de borststreek van die [slachtoffer01] gestreeld en/of betast en/of
- die [slachtoffer01] geforceerd zijn, verdachtes, penis te betasten en/of af te trekken en/of
- die [slachtoffer01] geforceerd zijn, verdachtes, penis in de mond te nemen en/of te pijpen en/of
- op het hoofd en/of gezicht, althans elders op het lichaam, van die [slachtoffer01] klaargekomen;
2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 september 2008 tot en met 14 september 2009 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, (telkens) met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 1996), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , hebbende verdachte (telkens)
(meermalen)
- de vagina, althans de schaamstreek, en/of de billen van die [slachtoffer01] betast en/of gemasseerd en/of
- zijn, verdachtes, duim en/of één of meer andere vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer01] geduwd en/of gebracht en/of
- de borsten, althans de borststreek van die [slachtoffer01] gestreeld en/of betast en/of
- die [slachtoffer01] geforceerd zijn, verdachtes, penis te betasten en/of af te trekken en/of
- die [slachtoffer01] geforceerd zijn, verdachtes, penis in de mond te nemen en/of te pijpen en/of
- op het hoofd en/of gezicht, althans elders op het lichaam, van die [slachtoffer01] klaargekomen;
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 september 2005 tot en met 14 september 2009 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, (telkens) met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit (telkens)
(meermalen)
- de vagina, althans de schaamstreek, en/of de billen van die [slachtoffer01] te betasten en/of te masseren en/of
- de borsten, althans de borststreek van die [slachtoffer01] te strelen en/of te betasten en/of
- die [slachtoffer01] te forceren zijn, verdachtes, penis te betasten en/of af te trekken en/of
- op het hoofd en/of gezicht, althans elders op het lichaam, van die [slachtoffer01] klaar te komen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Hoewel het hof zich in overwegende mate kan vinden in de beslissingen en overwegingen van de rechtbank, zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere bewijsvoering, en tot een andere strafoplegging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de redelijke termijn van strafvervolging als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden en/of het openbaar ministerie te weinig voortvarendheid heeft betracht in het opsporingsonderzoek en bij het aanbrengen van de zaak.
Het hof heeft acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden en overweegt als volgt. De aangeefster heeft op 5 november 2019 aangifte gedaan, nadat zij op 15 oktober 2019 een zogenoemd ‘informatief gesprek zeden’ had gevoerd. De verdachte is op 17 februari 2020 in verzekering gesteld en toen voor het eerst over de aangifte gehoord. Hij is op 18 februari 2020 ‘heengezonden’ en heeft (dus) in deze zaak niet in voorlopige hechtenis gezeten. Vervolgens heeft de politie nader onderzoek gedaan, onder meer bestaande uit het horen van getuigen. De rechtbank heeft op 7 september 2021 vonnis gewezen. Door de verdachte is daartegen op 8 september 2021 hoger beroep ingesteld. Het dossier is bij het hof op 1 april 2022 binnengekomen. Op verzoek van de verdachte is in hoger beroep een drietal getuigen gehoord (op 17 maart 2023). Het hof wijst heden, op 6 oktober 2023, arrest.
Gelet op de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD25780) en in aanmerking genomen hetgeen de verdediging ter onderbouwing van het verweer heeft aangevoerd, alsmede het hiervoor weergegeven tijdspad, verwerpt het hof het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid.

Bewijsoverwegingen

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de onder 1 en 2 tenlastegelegde ontuchtige handelingen die niet het seksueel binnendringen betreffen; die kunnen onder feit 3 bewezen worden verklaard.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van al het hem tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en overweegt daartoe het volgende.
De aangeefster [slachtoffer01] heeft op 15 oktober en 5 november 2019 ten overstaan van de politie, en op 17 maart 2023 ten overstaan van de raadsheer-commissaris, verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn gedetailleerd en consistent en gingen gepaard met zichtbare emoties bij de aangeefster. Zij heeft verklaard over concrete, specifieke gebeurtenissen en uitgelegd hoe de ernst van het misbruik toenam in de tijd. De strekking van haar verklaring is de volgende. De aangeefster is tussen haar negende en dertiende levensjaar seksueel misbruikt door de verdachte, een neef van haar stiefvader. Dit gebeurde in de woning van haar ouders in [adres02] , waar de verdachte in die periode met tussenpozen verbleef. Het misbruik bestond uit het aanraken/masseren van de borsten, billen en vagina van de aangeefster, het inbrengen van een vinger in de vagina van de aangeefster en het klaarkomen op haar hoofd, alsmede uit het forceren van de aangeefster om de verdachte af te trekken en om zijn penis in haar mond te nemen en hem te pijpen.
De aangeefster is niet alleen consistent en concreet in haar verklaringen, zij geeft ook duidelijk aan welk soort misbruik
nietheeft plaatsgevonden. Zo heeft zij telkens verklaard dat er geen geslachtgemeenschap is geweest (niet alleen heeft ze dit tegenover de politie en raadsheer-commissaris verklaard, het komt ook overeen met hetgeen zij volgens de getuige [getuige01] tegen haar heeft gezegd; verklaring getuige [getuige01] van 6 januari 2019, p. 63 van het procesdossier). Het hof ziet hierin een extra aanwijzing dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster wordt voorts gesterkt door het verloop naar de aangifte toe. De aangeefster heeft verklaard lange tijd te hebben geaarzeld om naar buiten te treden over hetgeen haar was overkomen. Zij heeft voor het eerst melding gemaakt van het seksueel misbruik bij haar huisarts (in 2017). Vervolgens heeft zij haar vriend, [naam01] , verteld over het seksueel misbruik door de verdachte. Uiteindelijk heeft ze ook aan haar ouders verteld wat zij had meegemaakt, daartoe gestimuleerd door [naam01] . De aangeefster besloot naar eigen zeggen pas aangifte te doen toen haar moeder haar berichten voorlas die de verdachte aan haar moeder had verzonden en waarin stond dat zij (de aangeefster) ‘hem naakt had opgewacht en het [haar] schuld was’ (p. 4 verhoor aangeefster bij de raadsheer-commissaris op 17 maart 2023). Het verloop naar het doen van aangifte past aldus bij de inhoud van haar verklaringen in die zin dat de aangeefster heeft verklaard dat zij niet direct over het misbruik heeft gesproken omdat ze bang was dat haar ouders boos zouden worden, zij in een internaat zou belanden en zij de schuld zou krijgen. Ook past het geschetste verloop bij de verklaring van de aangeefster dat zij ‘het (misbruik) heel lang (heeft) geprobeerd weg te drukken’ en dat zij ‘eigenlijk helemaal geen aangifte (wilde) doen’. Van enig motief van de zijde van de aangeefster om valse aangifte te doen is bovendien op geen enkele wijze gebleken. Zoals hiervoor reeds tot uitdrukking is gebracht is er evenmin enige aanleiding om te veronderstellen dat de aangeefster hetgeen haar is overkomen in haar verklaringen erger heeft voorgesteld dan dat in werkelijkheid is geweest.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
Naar het oordeel van het hof vinden de verklaringen van de aangeefster in voldoende mate steun in de overige bewijsmiddelen.
Allereerst stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte en de aangeefster in de tenlastegelegde periode – voor wat betreft de verdachte: met enige tussenpozen – woonachtig waren in de woning waarin het misbruik volgens de aangeefster heeft plaatsgevonden.
Het hof vindt verder steun voor de verklaring van de aangeefster in de verklaringen die haar moeder – de getuige [getuige02] – heeft afgelegd ten overstaan van de politie en de raadsheer-commissaris. Zij verklaarde onder meer dat de verdachte geobsedeerd was door het uiterlijk van [slachtoffer01] (de aangeefster) toen zij negen jaar oud was en dat hij daar opmerkingen over maakte. Hij raakte de haren van de aangeefster aan en zei tegen haar dingen als ‘wat ben je mooi, wat heb je mooi haar, mooie ogen’, aldus de getuige. Op enig moment merkte getuige naar eigen zeggen dat er iets niet klopte. Dat kwam doordat zij [
het hof begrijpt: de verdachte en de aangeefster] bevroren toen de getuige op enig moment onverwacht binnenkwam en doordat de verdachte het vervelend vond als zij onverwachts eerder thuiskwam. Ook had zij de indruk dat de aangeefster bang was voor de verdachte. Verder verklaarde de getuige dat de verdachte aan haar vroeg vanaf welke leeftijd meisjes in Nederland naar de gynaecoloog gaan, omdat hij had gehoord dat meisjes vanaf hun elfde jaar seks mogen hebben. Ook zei hij dat [slachtoffer01] de pil moest krijgen. De verdachte had dus bijzondere belangstelling voor het uiterlijk van de aangeefster, had interesse in de seksuele ontwikkeling van de aangeefster en wilde bovendien dat zij de pil nam.
Voorts heeft het hof het volgende meegewogen bij de vraag of er voldoende steunbewijs is. De moeder van de aangeefster (getuige [getuige02] ) heeft verklaard dat de verdachte haar (whatsapp)berichten heeft gestuurd die – kort gezegd – betrekking hadden op voorvallen tussen hem en de aangeefster toen de verdachte bij hen in huis woonde. Deze berichten dateren van oktober 2019 en bevinden zich (ook in vertaalde vorm) in het dossier. [1] Het hof gaat ervan uit dat het de verdachte is geweest die deze berichten heeft verstuurd, ook al heeft hij dat betwist. Daartoe overweegt het hof dat deze berichten afkomstig zijn van een account met de naam van de verdachte. Ook de aard en de inhoud van de berichten wijzen erop dat het de verdachte is die deze berichten heeft geschreven. Daarbij is van belang dat de berichten zijn geschreven kort nadat de vader van de aangeefster de verdachte (in september 2019 in Chili) ermee had geconfronteerd dat hij de aangeefster had aangerand en in de berichten kennelijk aan dat voorval wordt gerefereerd. Dat iemand anders (volgens de verdachte: hoogst waarschijnlijk zijn ex-vrouw [getuige01]) deze berichten vanaf zijn account heeft verstuurd om hem in een kwaad daglicht te stellen, acht het hof volstrekt onwaarschijnlijk. Die stelling is niet voorzien van een verifieerbare onderbouwing en is ook overigens niet aannemelijk. Daarbij neemt het hof verder in overweging dat [getuige01] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft ontkend deze berichten te hebben verstuurd. Het hof ziet geen aanleiding om daar aan te twijfelen. Voorts past de inhoud van de berichten niet goed bij het door de verdachte geopperde motief dat iemand hem wilde zwart maken, nu de berichten juist de strekking hebben dat hetgeen is gebeurd, niet de schuld is van schrijver van die berichten. Het hof gaat er dus vanuit dat de verdachte deze berichten heeft geschreven.
Op grond van de strekking van deze berichten kan worden vastgesteld dat (ook) volgens de verdachte er momenten zijn geweest waarop hij samen met de aangeefster was en die een duidelijk seksuele ‘lading’ hadden. Dat uit de berichten ook volgt dat deze seksuele lading volgens de verdachte (louter) op initiatief van de aangeefster plaatsvond, doet aan die vaststelling niet af. Uit de berichten leidt het hof enkel af dat er (ook) volgens de verdachte tussen hem en de aangeefster momenten zijn geweest met een seksuele lading, maar uitdrukkelijk niet dat de rol van de aangeefster tijdens die momenten is geweest zoals de verdachte die in deze berichten doet voorspiegelen. Het gaat daarbij om momenten in de tenlastegelegde periode en op de tenlastegelegde locatie. Zo beschrijft de verdachte in een bericht op 2 oktober 2019 enkele momenten met een seksuele lading, waarna hij op de vraag van de moeder van de aangeefster antwoordt dat dit zich afspeelde toen hij “27” was. [2] Aldus ziet het hof ook in deze door de verdachte geschreven berichten steunbewijs voor de verklaringen van de aangeefster.
Het hof acht op basis van het bovenstaande en de te bezigen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna vermeld in de bewezenverklaring. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman hebben bepleit, zal het hof ook handelingen die niet bestaan uit het seksueel binnendringen als tenlastegelegd onder feiten 1 en 2 bewezen verklaren, gelet op het feit de tenlastelegging luidt dat de gedragingen
medebestonden uit het seksueel binnendringen.
Tot slot overweegt het hof ten aanzien van het tenlastegelegde ‘klaarkomen’ nog het volgende. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op haar hoofd is klaargekomen. Het hof heeft niet met voldoende mate van zekerheid kunnen vaststellen dat dit meer dan éénmaal is gebeurd. Uit de verklaring die de aangeefster op 5 november 2019 bij de politie heeft afgelegd leidt het hof af dat de verdachte (in ieder geval) éénmaal op haar hoofd is klaargekomen, dat was ‘die keer dat (ze) hem op zolder moest pijpen’ (p. 19 van het procesdossier), waarmee de aangeefster kennelijk refereert aan een eerder moment in haar verklaring (p. 18 van het procesdossier) waarop zij uitgebreid verklaarde dat zij de verdachte de eerste keer op zolder moest pijpen. De aangeefster heeft verder verklaard dat zij de verdachte gedurende een paar jaar heeft moeten pijpen (p. 19 van het procesdossier) en dat dit ook al gebeurde voordat zij 12 jaar oud was (p. 6 van de verklaring van aangeefster bij de raadsheer-commissaris op 17 maart 2023). Gelet hierop en in aanmerking genomen de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde periode gaat het hof ervan uit dat het door de aangeefster beschreven klaarkomen op haar hoofd, heeft plaatsgevonden in de onder feit 1 tenlastegelegde periode. Omdat zoals gezegd niet kan worden vastgesteld dat deze handeling vaker heeft plaatsgevonden, zal de verdachte worden vrijgesproken van – kort gezegd – het klaarkomen zoals tenlastegelegd onder feit 2.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 14 september 2005 tot en met 13 september 2008 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, telkens met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 1996), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , hebbende en/of zijnde verdachte (meermalen)
- de vagina, althans de schaamstreek, en de billen van die [slachtoffer01] betast en/of gemasseerd en/of
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer01] geduwd en/of gebracht en/of
- de borsten van die [slachtoffer01] gestreeld en/of betast en/of
- die [slachtoffer01] geforceerd zijn, verdachtes, penis te betasten en/of af te trekken en/of
- die [slachtoffer01] geforceerd zijn, verdachtes, penis in de mond te nemen en/of te pijpen en/of
- op het hoofd van die [slachtoffer01] klaargekomen.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 14 september 2008 tot en met 14 september 2009 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, telkens met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 1996), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , hebbende verdachte meermalen
- de vagina, althans de schaamstreek, en de billen van die [slachtoffer01] betast en/of gemasseerd en/of
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer01] geduwd en/of gebracht en/of
- de borsten van die [slachtoffer01] gestreeld en/of betast en/of
- die [slachtoffer01] geforceerd zijn, verdachtes, penis te betasten en/of af te trekken en/of
- die [slachtoffer01] geforceerd zijn, verdachtes, penis in de mond te nemen en/of te pijpen.
3.
hij op tijdstippen in de periode van 14 september 2005 tot en met 14 september 2009 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, telkens met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 1996), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit (meermalen)
- de vagina, althans de schaamstreek, en de billen van die [slachtoffer01] te betasten en/of te masseren en/of
- de borsten van die [slachtoffer01] te strelen en/of te betasten en/of
- die [slachtoffer01] te forceren zijn, verdachtes, penis te betasten en/of af te trekken en/of
- op het hoofd van die [slachtoffer01] klaar te komen.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Het hof heeft bezien of het onder 3 bewezenverklaarde eendaadse samenloop oplevert met het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. Uit de verklaringen van aangeefster is gebleken dat in het eerste stadium binnen de bewezenverklaarde periode de ontuchtige handelingen nog niet mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Pas na enige tijd was er naast de ontuchtige handelingen ook sprake van binnendringen. Daardoor is naar het oordeel van het hof het bepaalde in artikel 55 Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) in dit geval niet van toepassing. Wel houdt het hof rekening met het feit dat voor een deel van de bewezenverklaarde periode geldt dat er handelingen hebben plaatsgevonden die onder meerdere feiten zijn bewezenverklaard.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer herhaaldelijk seksueel misbruikt tussen haar negende en dertiende levensjaar. Het misbruik begon in de vorm van het betasten van de borsten, billen en vagina van slachtoffer en heeft zich vervolgens uitgebreid. De verdachte heeft het slachtoffer gevingerd, en het slachtoffer heeft hem moeten pijpen en aftrekken. De verdachte is zelfs klaargekomen op het hoofd van het minderjarige slachtoffer, hetgeen voor haar een vreselijke en smerige gebeurtenis is geweest.
De verdachte heeft hiermee op zeer ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het toen zeer jonge slachtoffer geschonden. Daarbij heeft hij door zijn handelen op grove wijze misbruik gemaakt van de vertrouwenspositie die hij in de familie ten opzichte van het slachtoffer had. Hij heeft haar een normale en gezonde seksuele ontwikkeling ontnomen. Het misbruik heeft plaatsgevonden in het huis waar het slachtoffer woonde, bij uitstek een plek waar zij zich veilig had moeten voelen en in alle bescherming had moeten kunnen opgroeien. De jaren waarin de verdachte bij het gezin van het slachtoffer in huis verbleef moeten voor het slachtoffer buitengewoon beangstigend en traumatiserend zijn geweest; zij kon op elk onbewaakt moment te maken krijgen met de seksuele lusten van de verdachte.
Uit de ter terechtzitting namens het slachtoffer voorgedragen verklaring blijkt dat zij tot op de dag van vandaag te kampen heeft met lichamelijke en psychische klachten, waarvoor zij in behandeling is bij een therapeut. Door de angst- en stressklachten heeft zij last van maag- en darmproblemen en hoofdpijnen. Het slachtoffer heeft een negatief zelfbeeld en heeft last van angstaanvallen en nachtmerries. Ze ervaart zoveel psychische klachten dat zij (tijdelijk) arbeidsongeschikt is verklaard.
Het hof realiseert zich dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ingrijpende gevolgen heeft voor de verdachte, mede gelet op zijn ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden en de gestelde zorg voor het ernstig zieke kind van zijn huidige partner. Gelet op de ernst van de feiten kan echter alleen worden volstaan met een aanzienlijke, onvoorwaardelijke gevangenisstraf en is voor de gevraagde compassie met de verdachte geen ruimte.
Ambtshalve overweegt het hof tot slot nog het volgende. De behandeling in hoger beroep heeft iets meer dan 2 jaren geduurd, zoals volgt uit het ‘tijdspad’ dat is vermeld onder het opschrift ‘ontvankelijkheid van het openbaar ministerie’. In het voordeel van de verdachte zal het hof bij het beantwoorden van de vraag of de redelijke termijn (daardoor) is overschreden geen rekening houden met de drie getuigenverhoren die op verzoek van de verdediging in deze procesfase hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat in hoger beroep de redelijke termijn met iets minder dan één maand is overschreden. Het hof zal vanwege de geringe mate van de overschrijding volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals geëist door de advocaat-generaal passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat namens de benadeelde partij voldoende is onderbouwd dat zij immateriële schade heeft geleden die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De gestelde schade is door de verdediging niet betwist. Vergoeding van deze schade komt het hof billijk voor, gelet op de aard, ernst en de duur van het seksueel misbruik, de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt en de gevolgen die zij hierdoor heeft ondervonden zoals die blijken uit de (aanvullende) toelichting op de vordering.
Het hof begroot de schade op een bedrag van € 20.000,00 en zal de vordering voor het overige afwijzen.
Voornoemd bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. De ingangsdatum zal het hof bepalen op de laatste dag van de bewezenverklaarde periode omdat de schade is geleden door het geheel van de bewezenverklaarde gedragingen die tot aan deze datum stelselmatig hebben plaatsgevonden over een zeer lange periode (vgl. ECLI:NL:HR:2020:918, rov 4.4.2).
Schadevergoedingsmaatregel
De rechter kan de in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Artikel 36f Sr betreft een strafrechtelijke sanctie, die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd. Hieruit volgt dat de rechter niet is gehouden het bedrag van de betalingsverplichting als bedoeld in art. 36f Sr op hetzelfde bedrag te stellen als het bedrag waarvoor hij de daarmee verband houdende vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.9.2).
Uit door de gemachtigde van de benadeelde partij ingebrachte informatie blijkt dat zij onder behandeling is bij een hypnotherapeut voor traumaverwerking als gevolg van het bewezenverklaarde. Hiervoor heeft de benadeelde partij tot op heden € 450,00 aan kosten gemaakt. Deze kosten zijn naar het oordeel van het hof aan te merken als kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde, zodat de verdachte aansprakelijk is voor deze schade. Het hof zal daarom de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen ten behoeve van [slachtoffer01] voor zowel het bedrag dat in het kader van de vordering van de benadeelde partij als schadevergoeding is toegekend, als voor dit aanvullende bedrag. De schadevergoedingsmaatregel wordt daarom in totaal opgelegd voor een bedrag van € 20.450,00.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57, 244, 245 en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.450,00 (twintigduizend vierhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 137 (honderdzevenendertig dagen). Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan de hiervoor genoemde verplichting om € 20.450,00 ten behoeve van het slachtoffer aan de Staat heeft voldaan, de betalingsverplichting jegens de benadeelde partij (ter hoogte van € 20.000,00) vervalt en dat indien en voor zover de verdachte aan deze betalingsverplichting jegens de benadeelde partij heeft voldaan, de genoemde betalingsverplichting aan de Staat wordt teruggebracht tot € 450,00.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (ten bedrage van € 450,00) op 12 september 2023 en van de immateriële schade (ten bedrage van € 20.000,00) op 14 september 2009.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. W.S. Ludwig en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2023.
Mr. W.S. Ludwig is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2020, met bijlagen, dossierpagina’s 42-47 en proces-verbaal van bevindingen van 2 december 2019, dossierpagina’s 48-52.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 2 december 2019, dossierpagina’s 49.