In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die een WIA-uitkering ontving, werd beschuldigd van sociale zekerheidsfraude. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof dit vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte verzocht om een geheel voorwaardelijke taakstraf, rekening houdend met de mentale gezondheid van de verdachte en het gebrek aan relevante recidive.
Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten het UWV te informeren over haar werkzaamheden en verdiensten, wat resulteerde in een onterecht ontvangen bedrag van ruim € 92.000 aan WIA-uitkering. Het hof vond dat de verdachte haar inlichtingenverplichting had geschonden en dat haar houding tijdens de zitting niet getuigde van voldoende inzicht in de ernst van haar daden. Gezien de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, besloot het hof om de straf te verhogen ten opzichte van de eerdere uitspraak. De gevangenisstraf werd vastgesteld op twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en de taakstraf werd verhoogd naar 200 uren.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank enkel ten aanzien van de strafoplegging en bevestigde het vonnis voor het overige. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.