ECLI:NL:GHAMS:2023:2180

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
23-002906-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis en herbeoordeling van straf en maatregel in zaak van zware mishandeling met gebitsletsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2001, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 25 oktober 2022, dat betrekking had op twee strafzaken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor wat betreft de straf- en maatregeloplegging, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd. De zaak betreft zware mishandeling, waarbij gebitsletsel is opgetreden dat door het hof is gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat is onderbouwd door rapporten van het Pieter Baan Centrum. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen, met een contactverbod en locatieverbod. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft ook een schadevergoeding aan het slachtoffer opgelegd, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002906-22
datum uitspraak: 21 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 oktober 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-257594-22 en 15-154440-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2001,
adres: [adres01] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep van 7 november 2022 alleen gericht tegen de beslissingen ten aanzien van de strafzaak met parketnummer 15-154440-22. Met betrekking tot de straf ten aanzien van het door de rechtbank bewezenverklaarde onder parketnummer 15-257594-22 zal het hof toepassing geven aan artikel 423, vierde lid, Sv.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en de gronden waarop het berust en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de straf en de vrijheidsbeperkende maatregel - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof respondeert op een in hoger beroep gevoerd verweer.
Om misverstanden bij de tenuitvoerlegging te voorkomen, zal het hof in het dictum een integrale weergave van alle opgelegde straffen en/of maatregelen opnemen.

Bespreking verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het gebitsletsel niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en of er uitzicht is op (volledig) herstel van belang. Ten aanzien van gebitsschade verdient opmerking dat, nu gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen, noodzakelijk zijn. [1]
Het hof stelt op grond van het uitgebreide tandheelkundig rapport van De Bureaus vast dat gedurende maanden een endodontische behandeling heeft plaatsgevonden. Ondanks deze behandelingen zijn twee voortanden (elementen 11 en 21) verzwakt en zullen op enig moment verloren gaan. Daarnaast kunnen er gedurende jaren nog complicaties optreden. Wanneer de tanden verloren gaan, zullen implantaten moeten worden geplaatst. Dit is volgens de deskundige een medisch ingrijpen van enige ernst, en maakt dat er een (zeer) lange periode van onzekerheid overheen zal kunnen gaan voordat een eindtoestand bereikt wordt.
Uit deze medische informatie volgt naar het oordeel van het hof dat sprake is van een dusdanige noodzaak tot een ingrijpende tandheelkundige behandeling en dermate ernstig en langdurig letsel dat gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 141, tweede lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarnaar in de tenlastelegging van het primaire feit wordt verwezen.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 15-257594-22 – welke zaak in hoger beroep niet aan het oordeel van het hof is onderworpen – en het in de zaak met parketnummer 15-154440-22 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep en waarvan de dadelijke uitvoerbaarheid is bevolen. Daarnaast heeft de politierechter aan de verdachte een contactverbod en locatieverbod zoals bedoeld in artikel 38v Sr opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof op de voet van artikel 423, vierde lid Sv de straf ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-257594-22 bewezenverklaarde zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen met aftrek van voorarrest.
Nu het hoger beroep is gericht tegen het tenlastegelegde onder parketnummer 15-154440-22 zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 Sv eerst de straf bepalen ten aanzien van het bewezenverklaarde misdrijf onder parketnummer 15-257594-22, en wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van voorarrest. Voorts heeft hij gevorderd dat aan de verdachte een contactverbod en locatieverbod zoals bedoeld in artikel 38v Sr, voor de duur van respectievelijk twee en één jaar, zal worden opgelegd en dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.
De raadsman heeft verzocht om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hiertoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Daarmee heeft de verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, en gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht, niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de rest van de samenleving.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC), dat is opgemaakt ten behoeve van een andere strafzaak tegen de verdachte. Het rapport d.d. 19 juli 2023 is opgesteld door [psychiater01] , psychiater, en [psycholoog01] , GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Bij de verdachte is vastgesteld dat sprake is van schizofrenie en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Bij schizofrenie is er sprake van hallucinaties en/of wanen: iemand ziet, hoort, ruikt of voelt dingen die er niet zijn of heeft een niet met de realiteit overeenkomende gedachteninhoud. De deskundigen concluderen dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, en niet uit te sluiten valt dat er sprake is van volledige niet-toerekenbaarheid. Hoewel dit rapport is opgesteld ten behoeve van een andere strafzaak, acht het hof het zeer aannemelijk dat de voornoemde stoornissen ook aanwezig zijn geweest tijdens het plegen van het tenlastegelegde feit, gelet op de aard van de gedragingen die uit het dossier naar voren zijn gekomen en gelet op het chronische karakter van de ziekte schizofrenie. Het hof concludeert op basis daarvan dat het tenlastegelegde feit de verdachte verminderd kan worden toegerekend.
Ook heeft het hof kennisgenomen van het reclasseringsadvies d.d. 25 augustus 2023. Hieruit blijkt dat de reclassering adviseert om een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op het inmiddels voorliggende advies van het PBC om de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging aan de verdachte op de leggen in de andere strafzaak.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Daarnaast ziet het hof aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer01] en zijn zus en ouders alsmede een locatieverbod.
Het hof zal het aantal aan de vrijheidsbeperkende maatregel gekoppelde dagen vervangende hechtenis wijzigen van 70 in 7 per overtreding, met een maximum van 70.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel bevelen, omdat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer en zijn familieleden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w en 302 Sr.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen ten aanzien van de straf- en maatregeloplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat:
  • de veroordeelde gedurende
  • de veroordeelde gedurende
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 70 dagen.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [slachtoffer01] ,
van een bedrag van 4.721,06 euro, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
21 januari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening. Bepaalt dat gijzeling kan worden
toegepast voor de duur van maximaal 57 dagen indien volledig verhaal als gevolg van
betalingsonwil niet mogelijk blijkt. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor
opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 1.221,06 euro materiële schade en 3.500,00 euro immateriële
schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2022 tot aan de dag der
algehele voldoening.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak 15-257594-22 bewezenverklaarde op:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde en/of de in zaak 15-257594-22 bepaalde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. N. van der Wijngaart, en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 september 2023.
Mr. A.M. Kengen en mr. W.S. Ludwig zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, r.o. 2.6.