ECLI:NL:GHAMS:2023:1760

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
22/00116
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015 met betrekking tot specifieke zorgkosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, bevestigd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was berekend naar een belastbaar inkomen uit [B] van € 30.956. De inspecteur had in bezwaar de aanslag gehandhaafd, maar had wel enkele uitgaven voor specifieke zorgkosten erkend, die echter niet boven de drempel van € 2.243 uitkwamen.

In hoger beroep heeft belanghebbende geklaagd over het niet in aanmerking nemen van uitgaven voor specifieke zorgkosten en het ontbreken van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft vastgesteld dat de door belanghebbende opgevoerde zorgkosten niet voldoen aan de wettelijke eisen en dat de meeste kosten evident niet als specifieke zorgkosten kunnen worden aangemerkt. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de gemachtigde van belanghebbende zich bewust was van de ondeugdelijkheid van de ingediende standpunten, waardoor er geen recht op schadevergoeding bestaat.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De kostenveroordeling is afgewezen, omdat er geen aanleiding voor bestaat. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00116
6 juli 2023
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z ] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 7 januari 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/755 van de rechtbank Noord-Holland (de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit [B] van € 30.956, en heeft die aanslag in bezwaar gehandhaafd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft het hoger beroep ingesteld bij brief van 10 februari 2022 en heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 7 maart 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2023, gelijktijdig met dat in de zaak met kenmerk 22/02350 betreffende het jaar 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Op 31 januari 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit [B] van € 36.845.
2.2.
Omstreeks 9 november 2016 heeft belanghebbende een papieren aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend. Daarin zijn inkomsten aangegeven uit uitkeringen van Conservatrix (€ 11.463) en van het UWV (€ 19.493). Verder is voor een bedrag van € 3.423 aan in aanmerking te nemen uitgaven voor specifieke zorgkosten aangegeven (€ 5.666 uitgaven minus een drempel van € 2.243). De gemachtigde van belanghebbende heeft de aangifte ingevuld. Bij de aangifte is een handgeschreven specificatie van de in die aangifte vermelde uitgaven voor zorgkosten gevoegd.
2.3.
In overeenstemming met de ingediende aangifte heeft de inspecteur op 17 februari 2017 een nieuwe voorlopige aanslag vastgesteld, berekend naar een belastbaar inkomen uit [B] van € 27.533.
2.4.
Op 10 juli 2017 heeft de inspecteur een vragenbrief aan belanghebbende verstuurd. De inspecteur heeft daarop geen antwoord van belanghebbende ontvangen.
2.5.
Bij brief van 25 juli 2017 heeft de inspecteur belanghebbende bericht dat hij voornemens is een aanslag op te leggen in afwijking van de aangifte. Van de zijde van belanghebbende is hierop niet gereageerd.
2.6.
Op 22 september 2017 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit [B] van € 30.956. Hierbij zijn geen uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.
2.7.
Bij het bezwaarschrift tegen de aanslag heeft de gemachtigde van belanghebbende een specificatie gevoegd van uitgaven voor zorgkosten die – bij juiste telling – optelt tot € 5.586, (waarvan € 3.343 zou resteren na aftrek van de drempel van € 2.243). Voor het hoorgesprek heeft de gemachtigde een tweede, aangepaste specificatie aan de inspecteur verstrekt:
Tandarts, eigen bijdrage, man
€ 14
Tandarts, eigen bijdrage, vrouw
€ 20
Reiskosten tandarts te [plaats B] , 3 x 33,8 km à €0,35
€ 35
Alternatief genezer, vrouw
€ 90
Reiskosten alternatief genezer, te [A-straat] ,6 km à €0.35
€ 22
Reiskosten huisarts [C] , 18x 5,4 km à €0,35
€ 34
Per saldo, cliënten-belangenvereniging
€ 77
Extra kleding, beddengoed, bewassing i.v.m. incontinentie/vernielzucht
€ 775
Medische fitness te [plaats]
€ 608
Reiskosten medisch fitness (50 x 9,8 km à € 0,35)
€ 172
Kosten mee-eten, huishoudelijke hulpen/begeleiders; gemiddeld 4x per week à € 5,-
€ 1.000
Reiskosten bezigheidstherapie, 1x per week = 50x 39,8 km à €0,35
€ 697
Energiekosten, schoonmaakkosten, overnachtingskosten begeleiders/mantelzorgers, 45x€10,-
€ 450
Hypercholesterolemie dieet, vrouw
€ 100
Natriumbeperkt dieet vrouw
€ 100
Pedicurekosten man, 4x € 27
€ 108
Acupunctuur, eigen bijdrage
€ 305
Podoloog, eigen bijdrage
€ ??
€ 4.607
Af 1,65%
€ 2.243
€ 2.364
2.8.
Tot de stukken van het geding behoort een dieetbevestiging van de huisarts van de partner van belanghebbende op een daarvoor bestemd formulier van de Belastingdienst dat is ondertekend op 11 juli 2017. Daarop is ingevuld dat de partner van belanghebbende zich moet houden aan diëten met de nummers 6 (natriumbeperkt voor de aandoening hartfalen) en 21 (verzadigd vetbeperkt in combinatie met fyto/plantensterolenverrijkt voor de aandoening hypercholesterolemie). Het nummer 6 is doorgehaald.
2.9.
In het door de inspecteur opgemaakte verslag van het horen op 25 februari 2019 is onder meer het volgende vermeld:
“7. Inspecteur vraagt aan de consulent [
Hof: de gemachtigde van belanghebbende] hoe het zit met de dieetkosten. Er is een dieetverklaring waarop een dieetnummer is doorgehaald door de huisarts. Op de nieuwe specificatie staat dit dieet daar weer op vermeld. Consulent weet niet waarom op de nieuwe specificatie een dieet staat vermeld die op een dieetverklaring is doorgehaald door de arts. Consulent kan daar geen duidelijk antwoord op geven.
8. Inspecteur vraagt hoe het zit met de zorgkosten, er zijn verschillende specificaties. De bedragen van bijvoorbeeld vervoerkosten en mantelzorg verschillen per specificatie. Consulent geeft aan dat de echtgenote van cliënt [
Hof: belanghebbende] niet meer alles weet. Consulent is van mening dat de zorgkosten toch zullen worden afgewezen. Inspecteur geeft aan [dat] er nog geen antwoord is gegeven op de vraag welke kosten voor aftrek in aanmerking komen. Consulent laat de beoordeling van de zorgkosten over aan de inspecteur, de laatste specificatie is dan leidend.”
2.10.
Met dagtekening 28 november 2019 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Daarin heeft de inspecteur, na beoordeling van door belanghebbende verstrekte nota’s en andere bewijsmiddelen, alsnog de volgende uitgaven voor specifieke zorgkosten erkend:
Tandartskosten [A]
€ 135
Reiskosten tandarts te [plaats B] (30 * 50,6 km * € 0,35)
€ 54
Reiskosten medisch fitness (50 * 10 km * € 0,35)
€ 175
Extra kleding en beddengoed
€ 310
Dieetkosten
€ 100
Eigen bijdrage acupunctuur
€ 305
Totaal
€ 1.079
2.11.
Vanwege de drempel van € 2.243 is de aanslag niet verminderd. Een vermindering is wel voortgevloeid uit het verrekenen van € 1.588 ingehouden dividendbelasting. Voor die belasting hadden belanghebbende en zijn partner in hun aangiften voor verrekening bij de partner gekozen.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep heeft belanghebbende erover geklaagd dat geen uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek zijn toegelaten en dat niet een vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase is toegekend.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Uitgaven voor specifieke zorgkosten
4.1.
Voorop staat dat het Hof geloof hecht aan de verklaringen ter zitting van de echtgenote van belanghebbende over de hartaanval die hij in 1998 heeft gehad en over de gevolgen die dat, door hersenletsel, voor hem en zijn gezin hebben gehad. Door de ernst van die gevolgen is het ook aannemelijk dat kosten voor zorg zijn gemaakt.
4.2.
In deze zaak gaat het evenwel over de vraag tot welk bedrag in het kader van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 uitgaven in aanmerking komen voor
specifiekezorgkosten als bedoeld in artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet). Daarbij heeft te gelden dat het grootste deel van de in de laatste specificatie van belanghebbende vermelde bedragen evident niet uitgaven voor specifieke zorgkosten weerspiegelen:
  • alternatief genezer, vrouw (niet voldaan aan de voorwaarde uit artikel 6.17, negende lid, van de Wet, dat de behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts heeft plaatsgevonden);
  • reiskosten alternatief genezer (zie hiervoor);
  • contributie cliënten-belangenvereniging Per saldo (geen genees- of heelkundige hulp);
  • kosten mee-eten huishoudelijke hulpen/begeleiders (niet voldaan aan de voorwaarde in artikel 6.17, vijfde lid, van de Wet, dat uitgaven voor extra gezinshulp moeten blijken uit gedagtekende facturen waarin op een duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld);
  • energiekosten, schoonmaakkosten, overnachtingskosten begeleiders/mantelzorgers (zie hiervoor), en
  • reiskosten bezigheidstherapie (bezoeken aan Sprookjeswonderland en therapeutisch thuis houthakken zijn geen medische behandelingen).
4.3.
De in 4.2 genoemde posten vertegenwoordigen in de specificatie van belanghebbende een bedrag van € 2.370. Van het totaalbedrag van de specificatie van € 4.607 resteert dan nog slechts € 2.237. Dat is al minder dan de drempel, die volgens beide partijen in dit geval op € 2.243 uitkomt (artikel 6.20, eerste lid, van de Wet).
4.4.
Voor drie van de resterende posten uit de specificatie heeft belanghebbende verder, ondanks herhaalde verzoeken tot onderbouwing, volstaan met een blote stelling dat in totaal voor € 242 (€ 100 + € 108 + € 34) aan uitgaven is gedaan:
  • natriumbeperkt dieet vrouw (daarvoor heeft de huisarts kennelijk niet een bevestiging willen afgeven (zie 2.9) en ook overigens ontbreekt elke onderbouwing);
  • pedicurekosten man (voor het eerst in de laatste specificatie vermeld, maar zonder enige onderbouwing), en
  • reiskosten huisarts [C] .
Omdat – ook in hoger beroep nog– elke onderbouwing ontbreekt, is het in aanmerking nemen van de genoemde bedragen als uitgaven voor specifieke zorgkosten zonder meer niet gerechtvaardigd.
4.5.
Afgezien van de door de inspecteur geaccepteerde posten, resteren dan slechts nog de uitgaven voor medische fitness (of fysiofitness; € 608) en de uitgaven voor extra kleding en beddengoed (€ 465 extra). Over die posten kan in redelijkheid discussie bestaan. Voor de aanslag zijn ze echter zonder belang, omdat de uitgaven voor specifieke zorgkosten al niet meer boven de drempel van € 2.243 kunnen uitkomen. Voor de volledigheid overweegt het Hof niettemin dat belanghebbende voor genoemde posten niet slaagt in de op hem rustende bewijslast. Voor de fitness is dat het geval, omdat facturen ontbreken en de wel aanwezige bewijsmiddelen te veel twijfel laten bestaan. Voor de extra kleding en beddengoed maakt het Hof uit de kassabonnen in de stukken niet op dat belanghebbende € 620 of meer heeft uitgegeven voor extra kleding en beddengoed als gevolg van zijn ziekte (vergelijk artikel 38 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001).
Vertrouwensbeginsel
4.6.
Belanghebbende heeft – bij monde van zijn gemachtigde – in hoger beroep betoogd dat de inspecteur vertrouwen heeft gewekt dat de door hem in zijn aangifte geclaimde uitgaven voor specifieke zorgkosten aan de hand van stelposten mogen worden onderbouwd. En ook dat onder meer kosten voor mantelzorg in aanmerking mogen worden genomen. Daarmee zou de inspecteur akkoord zijn gegaan bij de behandeling van aangiften van belanghebbende voor de jaren 2001, 2002 en 2003.
4.7.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Het is niet alleen uiterst onwaarschijnlijk dat de inspecteur standpunten heeft ingenomen als door belanghebbende gesteld, nota bene dan om tot in lengte van jaren te gelden, uit de door belanghebbende overgelegde stukken (niet ondertekende brieven van zijn partner en zijn gemachtigde aan de inspecteur en aan het Hof over aangiften voor de jaren 2000 en 2001) volgt ook geen standpuntbepaling van de inspecteur. Evenmin kan uit die stukken een impliciete standpuntbepaling worden afgeleid.
Vergoeding van immateriële schade
4.8.
De rechtbank heeft overwogen dat de gemachtigde van belanghebbende wist dat de in bezwaar en beroep ingenomen standpunten over uitgaven voor specifieke zorgkosten niet konden slagen. Omdat de kennis van de gemachtigde aan belanghebbende moet worden toegerekend, heeft belanghebbende daarom die standpunten tegen beter weten in ingenomen. Voor een vergoeding van schade door spanning en frustratie bestaat dan geen grond, aldus de rechtbank nog steeds, hoewel sinds de ontvangst van het bezwaarschrift op het moment van de uitspraak van de rechtbank afgerond 27 maanden meer waren verstreken dan twee jaar. Over dat oordeel klaagt belanghebbende.
4.9.1.
Bij de beoordeling van de klacht staat voorop dat de immateriële schade die bij een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting voor vergoeding in aanmerking komt, gelegen is in de spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt door het geschil over de belastingheffing. Die spanning en frustratie komen ten einde zodra dat geschil wegvalt (arrest van de Hoge Raad van 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128).
4.9.2.
In combinatie met de andere uitgangspunten van het door de Hoge Raad ontwikkelde stelsel van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, kan van de in de slotzin van 4.9.1 vermelde regel een prikkel uitgaan een hoofdzaak ‘in leven te houden’, met overduidelijk ondeugdelijke gronden, met als enig doel een schadevergoeding te kunnen verkrijgen. Daarmee moet vooral rekening worden gehouden wanneer de uitspraak op bezwaar meer dan een jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift wordt gedaan, waardoor een gerede kans bestaat dat de rechtbank niet binnen de redelijke termijn uitspraak zal doen.
4.9.3.
Met de doelstellingen van het stelsel is niet te verenigen dat een schadevergoeding wordt verschuldigd wanneer een geschil in de hoofdzaak slechts wordt voorgewend. Dat voorwenden kan zich openbaren doordat standpunten worden gebezigd in dat (geveinsde) geschil in de hoofdzaak waarvan de belanghebbende dan wel zijn gemachtigde weet dat zij overduidelijk ondeugdelijk zijn (‘standpunten tegen beter weten in’). Er bestaat dan dus zelfs niet een zeer geringe kans op succes. In een dergelijk geval doet zich daarom een bijzondere omstandigheid voor die het rechtvaardigt af te wijken van de veronderstelling dat de in 4.9.1 bedoelde spanning en frustratie bestaat of althans aanleiding geeft tot een schadevergoeding.
4.10.
In de voorliggende zaak heeft belanghebbende standpunten over de belastingheffing ingenomen die evident in strijd zijn met een juiste rechtstoepassing en daarom overduidelijk geen enkele kans op succes bieden (zie 4.2 en 4.7). Op andere punten heeft hij volstaan met blote stellingen over door de inspecteur in twijfel getrokken uitgaven (zie 4.4). Daarom kan het Hof die stellingen niet eens voor waar houden zonder buiten de rechtsstrijd te treden. Het Hof acht het verder uitgesloten dat in elk geval de gemachtigde van belanghebbende zich van dat alles niet steeds bewust is geweest. De gemachtigde voert namelijk al vele jaren procedures over aanslagen IB/PVV van particulieren, waarin vele aspecten van de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten tot in detail zijn uitgeprocedeerd en waarbij hij ook vaak een beroep op het vertrouwensbeginsel doet.
4.11.
De enkele standpunten van belanghebbende waarover wel (enige) discussie mogelijk is, kunnen niet tot succes in de procedure leiden (zie 4.5). Wederom gelet op de vele procedures die de gemachtigde van belanghebbende voert, vooral over dit specifieke onderwerp, acht het Hof uitgesloten dat hij zich daarvan niet bewust is geweest.
4.12.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat (de gemachtigde van) belanghebbende een geschil in de hoofdzaak alleen maar heeft voorgewend. Voor dat voorwenden had hij ook een duidelijk beweegreden: de redelijke termijn voor de berechting van het belastinggeschil in eerste aanleg was ten tijde van de uitspraak op bezwaar al (net) verstreken. Daarom heeft de rechtbank terecht het verzoek tot schadevergoeding van belanghebbende afgewezen.
Slotsom
4.13.
Het hoger beroep is ongegrond.

5.Kosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, A.M. van Amsterdam en JP.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 6 juli 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: