ECLI:NL:GHAMS:2023:1683

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
200.298.327/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tekortkoming in nakoming bruikleenovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van M&O Investment B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. M&O Investment, die zich bezighoudt met het verhuren van luxe voertuigen, is in hoger beroep gekomen van een vonnis waarin zij werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [geïntimeerde 2] B.V. De zaak draait om de vraag of M&O Investment tekort is geschoten in de nakoming van een bruikleenovereenkomst met [geïntimeerde 2]. De feiten zijn als volgt: M&O Investment had een Mercedes Benz G-klasse in gebruik genomen, die aan hen ter beschikking was gesteld door [geïntimeerde 2]. Tijdens de verhuur is de Mercedes verduisterd door een onbekende derde. M&O Investment heeft aangifte gedaan van verduistering, maar de vraag is of zij voldoende zorg heeft gedragen voor het voertuig. De kantonrechter oordeelde dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen tussen [geïntimeerde 2] en M&O Investment, en dat M&O Investment aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit het niet retourneren van de Mercedes. In hoger beroep heeft het hof de grieven van M&O Investment verworpen en de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat M&O Investment in strijd heeft gehandeld met de zorgplicht die op hen rustte als bruiklener. De vordering van [geïntimeerde 2] tot schadevergoeding is toewijsbaar, en M&O Investment is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.298.327/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8538244 CV EXPL 20-9243
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 mei 2023
inzake
M&O INVESTMENT B.V., tevens handelende onder de naam van Royal Cars & Watches,
gevestigd te Enkhuizen,
appellante,
tevens voorwaardelijk incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. U. Arslan te 's-Gravenhage,
tegen

1.[geïntimeerde 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[geïntimeerde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerden,
tevens voorwaardelijk incidenteel appellanten,
advocaat: mr. S.V. Vullings te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna M&O Investment en [geïntimeerden] (ieder apart: [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] ) genoemd.
M&O Investment is bij dagvaarding van 26 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 26 april 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde 1] als eiseres, M&O Investment als gedaagde en [geïntimeerde 2] als tussenkomende partij.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.
M&O Investment heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerden] hebben in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van M&O Investment in de kosten van het geding in principaal hoger beroep met nakosten en rente.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep hebben [geïntimeerden] , met wijziging van hun eis, geconcludeerd dat, kort samengevat, het hof:
primair:
a- voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde 1] eigenaar is van de in de inleidende dagvaarding omschreven Mercedes;
b- M&O Investment zal veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde 1] van € 259.895,90, vermeerderd met rente, alsmede tot betaling van de (contractuele) buitengerechtelijke incassokosten;
subsidiair:
c- M&O Investment zal veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde 1] van een bedrag van € 235.000,00, met rente;
d- voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de reeds verrichte (rechts)handelingen ter uitvoering daarvan ongedaan moeten maken;
meer subsidiair:
e- M&O Investment zal veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde 1] van een schadevergoeding van € 235.000,00 wegens het niet retourneren van de Mercedes, met rente;
f- voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de reeds verrichte (rechts)handelingen ter uitvoering daarvan ongedaan moeten maken,
dit alles met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van M&O Investment in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep met nakosten en rente.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep hebben M&O Investment geconcludeerd overeenkomstig hun petitum in principaal hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan.
2.1
[geïntimeerde 1] is een leasemaatschappij. M&O Investment houdt zich onder meer bezig met het verhuren van personenvoertuigen uit het hogere segment.
2.2
Omstreeks 30 juli 2019 is tussen [geïntimeerde 1] en M&O Investment een financiële lease-huurkoopovereenkomst tot stand gekomen waarbij [geïntimeerde 1] aan M&O Investment een Lamborghini ter beschikking heeft gesteld. Op grond van deze overeenkomst diende M&O Investment aan [geïntimeerde 1] (in termijnen) een totale huurkoopprijs te voldoen van € 231.500,60, verhoogd met een btw-component van € 38.756,45.
2.3
Op 21 augustus 2019 heeft [geïntimeerde 2] aan M&O Investment een Mercedes Benz G-klasse, type 63 AMG, kenteken [kenteken] , bouwjaar 2019 ter beschikking gesteld (hierna: de Mercedes). Per diezelfde datum heeft M&O Investment voor de Mercedes een verzekering bij Interpolis afgesloten.
2.4
Op of omstreeks 27 augustus 2019 heeft M&O Investment een formulier ondertekend waarin is bepaald dat [geïntimeerde 1] aan M&O Investment de Mercedes ter beschikking heeft gesteld, tegen een totale huurkoopprijs van € 228.486,20, verhoogd met een btw-component van € 31.559,70. Dit formulier is niet ondertekend door [geïntimeerde 1] .
2.5
M&O Investment heeft de Mercedes in gebruik genomen en in het kader van haar bedrijfsuitoefening verhuurd.
2.6
In de periode van 20 oktober 2019 tot en met 22 oktober 2019 is de Mercedes tijdens de verhuur aan een klant van M&O Investment verduisterd. Op 22 oktober 2019 heeft M&O Investment bij de politie aangifte gedaan van verduistering. In de aangifte heeft een vertegenwoordiger van M&O Investment onder meer verklaard:
Op zondag 20 oktober 2019 omstreeks 14.00 uur heb ik een voertuig van het merk Mercedes, kleur Wit, voorzien van kenteken [kenteken] verhuurd voor twee dagen aan: (…), geboren te (…) het telefoonnummer van de huurder is (…) De huurder vertelde dat hij voor werkzaamheden in Nederland was en dat hij in een hotel verbleef. Ik kan u niet vertellen welk hotel dat is. De huurder vertelde dat hij in Nederland werkte voor een millionaire. De huurder sprak geen Engels en Nederlands wij hebben de conversatie gedaan via een vertaalmachine op de telefoon. De huurder heeft het huurbedrag en het borgbedrag van totaal 3400,00 euro contant betaald.
2.7
Op 24 oktober 2019 heeft M&O Investment aan [geïntimeerde 1] bericht dat de Mercedes was verhuurd aan een klant, dat deze klant de Mercedes niet op het afgesproken tijdstip had ingeleverd en dat M&O Investment aangifte had gedaan van diefstal.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde 1] een (naderhand verminderde) vordering ingediend jegens M&O Investment. Vervolgens heeft de kantonrechter, bij vonnis in incident van 1 maart 2021, [geïntimeerde 2] toegelaten als tussenkomende partij in de hoofdzaak, met een voorwaardelijke vordering jegens enerzijds M&O Investment en anderzijds [geïntimeerde 1] . De voorwaarde waaronder [geïntimeerde 2] haar twee vorderingen had ingediend hield in dat de vordering van [geïntimeerde 1] jegens M&O Investment werd afgewezen.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, voor zover van belang in dit hoger beroep, op vordering van [geïntimeerde 2] M&O Investment veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan [geïntimeerde 2] van een bedrag van € 235.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 30 augustus 2019 tot de dag der volledige betaling en M&O Investment veroordeeld in de kosten aan de zijde van [geïntimeerde 2] , met nakosten. De kantonrechter heeft hiertoe onder meer geoordeeld dat er met betrekking tot de Mercedes een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [geïntimeerde 2] en M&O Investment. Tegen deze beslissing, neergelegd in de punten I tot en met IV van het dictum van het bestreden vonnis, en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt M&O Investment met twee grieven op. De overige punten van het dictum van het bestreden vonnis zijn geen voorwerp van dit hoger beroep.
3.2
De grieven in principaal hoger beroep hebben geen succes. Het volgende is daartoe redengevend. Tussen partijen is in geschil de vraag of M&O Investment de Mercedes hield op basis van een huurkoopovereenkomst met [geïntimeerde 1] , een koopovereenkomst met [geïntimeerde 2] dan wel een bruikleenovereenkomst met [geïntimeerde 2] . M&O Investment stelt zich op het standpunt dat er geen geldige huurkoopovereenkomst tot stand is gekomen met [geïntimeerde 1] en ook dat er geen koopovereenkomst met [geïntimeerde 2] tot stand is gekomen met betrekking tot de Mercedes. Zij betoogt dat de grondslag voor het ter beschikking stellen van de Mercedes door [geïntimeerde 2] een bruikleenovereenkomst is tussen haar en [geïntimeerde 2] . Uitgaande van de veronderstelling dat M&O Investment het op dit punt het bij het juiste eind heeft, en dat M&O Investment de Mercedes dus op grond van een bruikleenovereenkomst met [geïntimeerde 2] hield, wijst het hof op de verplichtingen die in beginsel rusten op degene die een zaak in bruikleen heeft ontvangen. De bruiklener dient de zaak bij het einde van de bruikleen aan de uitlener terug te geven (art. 7A:1777 BW) en hij moet tot op dat moment ‘als een goed huisvader’ voor de bewaring en het behoud van de zaak zorgen (art. 7A:1781 lid 1 BW). Wat de zorgplicht van ‘een goed huisvader’ inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van de overeenkomst, waaronder begrepen het bij de overeenkomst beoogde gebruik van de zaak, de aard van het geleende en eventueel naast de bruikleen tussen partijen bestaande (rechts)betrekkingen, alsmede van de redelijkheid en billijkheid (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1186).
3.3
Naar het oordeel van het hof heeft M&O Investment in strijd gehandeld met de zorgplicht van ‘een goed huisvader’ aangezien zij de zorg had voor een nieuw en kostbaar voertuig ter waarde van € 235.000,00 en M&O Investment dit voertuig heeft meegegeven aan een onbekende derde die geen Nederlands of Engels spreekt, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, geen duidelijkheid heeft verschaft over het hotel waarin hij verbleef en contant (en dus anoniem) de huursom (van € 3.400,00) heeft betaald. Het hof acht dit uitermate onzorgvuldig. De door M&O Investment genoemde punten (dat zij voertuigen stalde binnen haar pand met 24 uur cameratoezicht en dagelijks contact hield met klanten gedurende de huurperiode en direct aangifte heeft gedaan, en een verzekering heeft afgesloten voor de Mercedes) doen hier niet aan af. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat [geïntimeerde 2] wist dat M&O Investment de Mercedes in het kader van haar bedrijfsvoering verhuurde en daarbij niet had aangedrongen op het afsluiten van een verzekering. Ook in die omstandigheden is M&O Investment er toe gehouden bij de verhuur van de Mercedes die zij hield voor [geïntimeerde 2] voldoende voorzorgsmaatregelen in acht te nemen om te voorkomen dat de Mercedes zou worden verduisterd of gestolen.
3.4
Het voorgaande betekent dat M&O Investment tekort is geschoten in de nakoming van de door haar gestelde bruikleenovereenkomst met [geïntimeerde 2] en dat [geïntimeerde 2] op de voet van artikel 6:74 BW recht heeft op vergoeding van de schade die zij dientengevolge heeft geleden. [geïntimeerde 2] heeft in zijn incidentele conclusie tot voorwaardelijke tussenkomst in eerste aanleg gesteld dat die schade gelijk is aan de waarde van de niet aan [geïntimeerde 2] teruggegeven Mercedes. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de Mercedes € 235.000,00 bedraagt. M&O Investment heeft evenwel aangevoerd dat [geïntimeerde 2] geen schade heeft geleden en daartoe de stelling ingenomen dat [geïntimeerde 2] inmiddels geen eigenaar meer is van de Mercedes. M&O Investment voert in dit verband aan dat [geïntimeerde 2] inmiddels een koopsom van [geïntimeerde 1] heeft ontvangen voor de Mercedes en dat [geïntimeerde 1] daarmee eigenaar is geworden. Zij wijst erop dat ook [geïntimeerden] in de hele procedure hebben volgehouden dat [geïntimeerde 1] eigenaar is van de Mercedes. Dit verweer treft geen doel. De bruikleengever hoeft immers geen eigenaar te zijn om zich te kunnen beroepen op artikel 7A:1777 en 7A:1781 lid 1 BW; voldoende is dat de eigendom bij een ander berust en de lener dat erkent. Dit betekent dat zelfs als zou komen vast te staan, zoals M&O Investment stelt, dat de eigendom van de Mercedes inmiddels bij [geïntimeerde 1] berust – hetgeen in deze zaak in het midden kan blijven – dat niet afdoet aan het recht dat [geïntimeerde 2] als bruikleengever ontleent aan artikel 6:74 BW gelezen in samenhang met artikel 7A:1777 BW en 7A:1781 lid 1 BW.
3.5
M&O Investment heeft als tweede grief nog naar voren gebracht dat de kantonrechter ten onrechte een beslissing heeft genomen over de voorwaardelijke vordering van [geïntimeerde 2] jegens M&O Investment, zonder eerst na te gaan of de door [geïntimeerde 2] gestelde voorwaarde, inhoudende dat de vordering van [geïntimeerde 1] niet voor toewijzing in aanmerking komt, wel was vervuld. Bij beoordeling van deze grief heeft M&O Investment geen belang aangezien de in eerste aanleg door [geïntimeerde 2] aan de vordering verbonden voorwaarde in hoger beroep niet langer door [geïntimeerde 2] wordt gehandhaafd. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben immers in hoger beroep gezamenlijk hun vorderingen gewijzigd, en concluderen thans gezamenlijk, in principaal hoger beroep, dat het hof het bestreden vonnis bekrachtigt. Zij kunnen zich aldus kennelijk vinden in de beslissing van de kantonrechter over de vordering van [geïntimeerde 2] .
3.6
Het voorgaande betekent dat de vordering van [geïntimeerde 2] tot veroordeling van M&O Investment tot betaling van € 235.000,00, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, toewijsbaar is, zoals ook is beslist in punt I van het dictum van het bestreden vonnis. De grieven in principaal hoger beroep leiden dus niet tot vernietiging daarvan. M&O Investment heeft geen stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst van het geding kunnen leiden. Zijn bewijsaanbod wordt derhalve gepasseerd.
3.7
Ten aanzien van het door [geïntimeerden] ingestelde incidenteel hoger beroep overweegt het hof dat [geïntimeerden] dit kennelijk heeft ingesteld onder de voorwaarde dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand wordt gelaten. Aangezien dat laatste niet het geval is, komt het hof niet toe aan de beoordeling van het incidenteel hoger beroep. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. M&O Investment zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal appel:
bekrachtigt de punten I tot en met IV van het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt M&O Investment in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 5.610,00 aan verschotten en € 4.316,00 voor salaris en op € 170,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, E.K. Veldhuijzen van Zanten en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.