ECLI:NL:GHAMS:2023:1585

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
23-002787-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van mensenhandel van een minderjarig slachtoffer met bewijsoverwegingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere vrijspraak van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van mensenhandel met betrekking tot een minderjarig slachtoffer, geboren in 2005. De tenlastelegging omvatte verschillende delicten, waaronder het werven, vervoeren en uitbuiten van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een leidende rol heeft gespeeld in de prostitutie van het slachtoffer, die op het moment van de feiten slechts 14 jaar oud was. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en de WhatsApp-gesprekken als bewijs gebruikt, ondanks verweren van de verdediging over de onrechtmatigheid van het bewijs. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van een ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de cumulatieve tenlastelegging van mensenhandel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002787-18
datum uitspraak: 5 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-650148-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hof leest de tenlastelegging met betrekking tot artikel 273f, eerste lid sub 2, 5 en 8 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten aanzien van [slachtoffer 1] en ten aanzien van [slachtoffer 2] aldus dat de daar omschreven delicten dienen te worden begrepen als cumulatief ten laste gelegd.
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem met betrekking tot sub 2, 5 en 8 ten aanzien van [slachtoffer 2] cumulatief is ten laste gelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van hetgeen aan hem met betrekking sub 2, 5 en 8 ten aanzien van [slachtoffer 2] is ten laste gelegd.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing tot vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2019, 2 juli 2021, 7 februari 2022, 24 november 2022 en 21 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van het slachtoffer naar voren hebben gebracht.

Geldigheid van de dagvaarding

Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat ten aanzien van de tenlastegelegde zinssneden ‘en/of andere tot op heden onbekend gebleven personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt en ‘en/of die andere personen’ nietig dienen te worden verklaard. Het is onvoldoende duidelijk op welke specifieke personen wordt gedoeld. Daarmee is voor de verdediging op dit punt onvoldoende duidelijk waar de vervolging op rust. Het hof verklaart de dagvaarding dan ook partieel nietig, nu deze onderdelen van de tenlastelegging daarom niet voldoen aan de eisen van artikel 261 Sv.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging van de tenlastelegging, de gedeeltelijke nietigverklaring van de dagvaarding en met in achtneming van de door de rechtbank gegeven vrijspraken is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amsterdam en/of Huizen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] , terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt,
  • heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 2°) en/of
  • ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 1] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°)
en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die/een ander of anderen, te weten die [slachtoffer 1] , met en/of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (sub 8°)
bestaande die/dat handelingen hieruit dat verdachte en/of zijn mededader(s);
  • die [slachtoffer 1] heeft/hebben verleid en/of aangezet tot het plegen van seksuele handelingen met derden tegen betaling waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de controle had over de ontvangsten en/of
  • een of meerdere advertenties op internet heeft/hebben gezet waarin die [slachtoffer 1] als prostituee werd aangeboden en/of
  • een of meerdere (blote) foto's van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gemaakt (die gebruikt werden) voor het aanmaken van die advertentie en/of
  • een of meer ruimte(s) heeft/hebben geregeld voor het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden en/of
  • die [slachtoffer 1] naar klanten heeft/hebben gebracht of laten brengen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of
  • de contacten met klanten voor die [slachtoffer 1] tot stand heeft/hebben gebracht en/of afspraken met klanten over de datum en/of plaats en/of tijd en/of aard en/of prijs van de prostitutiewerkzaamheden heeft/hebben gemaakt en/of
  • een (aanzienlijk) deel van de ontvangsten heeft/hebben ingenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en (deels) andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Nadere bewijsoverwegingen

Gebruik van de verklaringen van de aangeefster
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangeefster en haar dagboekaantekeningen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De onmogelijkheid haar nader te horen in het bijzijn van de verdediging zou een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) opleveren.
Het verweer van de raadsman met betrekking tot het uitsluiten van het bewijs van de verklaringen van de aangeefster wegens de onmogelijkheid haar te horen in het bijzijn van de verdediging behoeft geen bespreking, nu deze verklaringen niet tot het bewijs zullen worden gebezigd.
Ten aanzien van het gevoerde verweer in het kader van 359a Sv
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv in het voorbereidend onderzoek. De gehele telefoon van de verdachte is doorzocht zonder dat hij daartoe toestemming heeft gegeven of zonder dat daartoe een bevel van een officier van justitie is afgegeven of dat sprake is geweest van voorafgaande toetsing door een rechter-commissaris. Door het onderzoek aan de telefoon van de verdachte is de persoonlijke levenssfeer van de verdachte ernstig geschonden. De verdediging heeft gewezen op het belang van het naleven van formele voorschriften. Er is sprake van een ernstige schending van artikel 8 EVRM, waarbij tevens het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM wordt aangetast.
De raadsman heeft bepleit dat de WhatsApp-gesprekken die op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen als gevolg van het voorgaande dienen te worden uitgesloten van het bewijs dan wel dat strafvermindering moet volgen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt dat weliswaar sprake is van een vormverzuim, maar dat kan worden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim, nu door de verdediging niet duidelijk is gesteld welk concreet nadeel door het vormverzuim zou zijn veroorzaakt.
De Hoge Raad heeft op 4 april 2017 in het Smartphone arrest (ECLI:NL:HR:2017:584) bepaald dat een opsporingsambtenaar onderzoek kan doen aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens zonder voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden aangemerkt. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen. In een zodanig geval zal sprake moeten zijn van een voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van een officier van justitie voordat het onderzoek wordt uitgevoerd.
In onderhavige zaak is op 23 januari 2017 een ‘image’ gemaakt van de datagegevens (waaronder WhatsApp-gesprekken, berichten, telefooncontacten en foto’s) op de onder de verdachte in beslag genomen LG smartphone, waarna deze gegevens zijn onderzocht. Met dit onderzoek is een min of meer compleet beeld gekregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de verdachte.
Dit is gebeurd zonder een voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van een officier van justitie. Daarmee is sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv.
Met die constatering rijst de vraag of aan het vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg. Bij de beantwoording daarvan houdt het hof rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daarmee wordt veroorzaakt.
Het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend is de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 EVRM van de gebruiker van telecommunicatie. In de rechtspraak van de Hoge Raad is het uitgangspunt dat het rechtsgevolg bewijsuitsluiting aan de orde kan zijn bij een schending van artikel 6 EVRM. Indien er sprake is van schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan geldt als uitgangspunt dat dit niet in de weg staat aan het gebruik van de betreffende onderzoeksresultaten voor het bewijs. Is echter sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dan kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden (ECLI:NL:HR:2020:1890).
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat door het vormverzuim sprake zou zijn van een schending van artikel 6 EVRM. Wat de ernst van het verzuim betreft geldt dat het Openbaar Ministerie de toen geldende voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering heeft gevolgd. Het ging hier voorts om de verdenking van een zeer ernstig strafbaar feit. Het hof gaat ervan uit dat indien een machtiging aan de rechter-commissaris zou zijn gevraagd, deze zonder meer zou zijn verleend. Bovendien is door de verdediging onvoldoende duidelijk gemaakt wat concreet het nadeel is dat is veroorzaakt en in hoeverre de verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad. Het belang van [verdachte] dat geen belastend bewijsmateriaal ten aanzien van strafbare feiten die door hem gepleegd zouden zijn wordt ontdekt kan bovendien niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang en kan niet gelden als nadeel in de zin van artikel 359a lid 2 Sv.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het rechtsgevolg bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering niet gerechtvaardigd is. Het verweer wordt verworpen.
Is de verdachte de gebruiker van het WhatsApp-account met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] ?
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat het telkens de verdachte is geweest die de WhatsApp-gesprekken heeft gevoerd die zijn aangetroffen op de LG-telefoon en die zijn verstuurd vanaf het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] . De telefoon van de verdachte is ook door anderen gebruikt en hij had deze niet altijd bij zich.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het scenario dat de verdachte niet de persoon is geweest die de WhatsApp-gesprekken heeft gevoerd niet geloofwaardig is. Daartoe is het volgende redengevend.
De verdachte heeft zelf verklaard dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] en de LG-telefoon waarop de WhatsApp-gesprekken stonden is bij de verdachte aangetroffen ten tijde van zijn aanhouding. Daarnaast blijkt uit de WhatsApp-gesprekken van de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] met de medeverdachte [medeverdachte 1] dat over en weer veel berichten naar elkaar werden gestuurd in een kort tijdsbestek en dat snel op elkaar gereageerd werd. Bovendien lijkt bij de deelnemers aan de WhatsApp-gesprekken geen verwarring te bestaan over met wie gesproken wordt. Ook wordt in de gesprekken over ontmoetingen gesproken en niet is gebleken dat daarover op enige wijze verwarring is ontstaan. Uit een WhatsApp-gesprek met de medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt daarnaast dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] antwoordt ‘ze is van mij en [medeverdachte 1] ’ op de vraag van [medeverdachte 2] ‘met wie heb je haar alleen of nog met iemand bij wie ze is’. Met ‘ [medeverdachte 1] ’ wordt kennelijk bedoeld [medeverdachte 1] .
Tot slot heeft de verdachte op geen enkele wijze concreet aangevoerd welke persoon dan wel personen gebruik zouden hebben gemaakt van zijn WhatsApp-account.
Gelet op het voorgaande zal het hof het verweer verwerpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 5 november 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amsterdam en Huizen tezamen en in vereniging met anderen
een ander, te weten [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] , terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt,
  • heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] en
  • ten aanzien van die [slachtoffer 1] handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die ander, te weten die [slachtoffer 1] met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
bestaande die handelingen hieruit dat verdachte en/of zijn mededaders;
  • die [slachtoffer 1] hebben aangezet tot het plegen van seksuele handelingen met derden tegen betaling waarbij verdachte en zijn mededader(s) de controle hadden over de ontvangsten en
  • meerdere advertenties op internet hebben gezet waarin die [slachtoffer 1] als prostituee werd aangeboden en
  • foto’s van die [slachtoffer 1] hebben gemaakt die gebruikt werden voor het aanmaken van die advertentie en
  • ruimtes hebben geregeld voor het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden en
  • die [slachtoffer 1] naar klanten hebben gebracht of laten brengen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en
  • de contacten met klanten voor die [slachtoffer 1] tot stand hebben gebracht en
  • afspraken met klanten over de datum en plaats en tijd en aard en prijs van de prostitutiewerkzaamheden hebben gemaakt en
  • een deel van de ontvangsten hebben ingenomen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die in een bijlage achter dit arrest zijn opgenomen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mensenhandel, terwijl die persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f eerste lid onder 2, 5 en 8 omschreven feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek van het voorarrest en daarbij een contactverbod ex artikel 38v Sr opgelegd met het slachtoffer voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 32 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan als bijzondere voorwaarde verbonden een contactverbod met het slachtoffer.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het al door de verdachte ondergane voorarrest. Tevens heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, namelijk dat hij een goede baan en een jong gezin heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel van een minderjarig slachtoffer. Het slachtoffer was destijds slechts 14 jaar oud. De verdachte heeft samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] een leidende rol gespeeld in het prostitueren van het minderjarige slachtoffer. Uit WhatsApp-gesprekken blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] zichzelf als een soort ‘Bonnie en Clyde’ zagen en dat zij gesprekken hadden over ‘money maken op’ het minderjarige slachtoffer. Hieruit blijkt dat de verdachte zich in het geheel niet lijkt te bekommeren om de belangen en de (geestelijke) gezondheid van het minderjarige slachtoffer. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep namens het slachtoffer voorgelezen verklaring blijkt hoezeer zij te kampen heeft gehad en nog steeds heeft met de gevolgen hiervan. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan. Daarnaast heeft de verdachte een faciliterende rol gehad, door het slachtoffer te vervoeren naar adressen en locaties te regelen waar zij haar prostitutiewerkzaamheden uitoefende. De verdachte heeft bovendien financieel geprofiteerd van de uitbuiting van het kwetsbare en minderjarige slachtoffer.
Naar het oordeel van het hof draagt het faciliteren en bevorderen van prostitutiewerk door een minderjarige bij aan het in stand houden van een verwerpelijke vorm van seksuele commercie. Te allen tijde dient een minderjarige te worden weerhouden van dergelijk werk, temeer nu een minderjarige geacht moet worden onvoldoende in staat te zijn de gevolgen van een beslissing om zich te prostitueren te overzien en daarnaar te handelen. De ervaring leert dat het juist minderjarigen met een problematisch verleden zijn die in de prostitutie belanden en hun geringere mentale weerbaarheid en kwetsbare sociaaleconomische positie daar een rol in spelen. Dat is in deze zaak ook het geval geweest.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het feit dat het om een minderjarig en kwetsbaar slachtoffer gaat, kan daarop, ook gelet op het LOVS-oriëntatiepunt en gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden.
Het hof zal niet overgaan tot het opleggen van het gevorderde contactverbod. De rechtbank heeft bij vonnis een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer. De dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel werd bevolen. Niet is gebleken dat de verdachte na dat vonnis contact heeft opgenomen met het slachtoffer. Nu inmiddels bijna 5 jaren zijn verstreken ziet het hof geen reden om thans wederom een contactverbod met het slachtoffer op te leggen.
Redelijke termijn
Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 1 augustus 2018, terwijl het hof arrest wijst op 5 juli 2023. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee dus met 2 jaar en iets meer dan 11 maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde gevangenisstraf verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

Beslag

De volgende in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de bewezen verklaarde feiten aangetroffen:
  • telefoon LG (5324118)
  • telefoon Star Kocel (5472468)
  • telefoon Samsung (5395707)
Verbeurdverklaring
Het bewezenverklaarde is begaan met behulp van de LG telefoon. Deze behoort de verdachte toe en zal daarom worden verbeurd verklaard.
Teruggave aan de verdachte
De Star Kocel en Samsung telefoons behoren de verdachte toe. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de Star Kocel en Samsung telefoons aan hem dienen te worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de gegeven vrijspraak van het aan hem ten laste gelegde betreffende sub 2, 5 en 8 ten aanzien van [slachtoffer 2] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig met betrekking tot het ten laste gelegde voor zover betreffende de zinsneden ‘en/of andere tot op heden onbekend gebleven personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt en ‘en/of die andere personen’.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het cumulatief 2, 5 en 8 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het cumulatief 2, 5 en 8 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
telefoon LG (5324118).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • telefoon Star Kocel (5472468)
  • telefoon Samsung (5395707)
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juli 2023.
mrs. C. Fetter en M.J.A. Plaisier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Bijlage – bewijsmiddelen

[…]