ECLI:NL:GHAMS:2023:1023

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
23-001731-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van aanzienlijke geldbedragen en de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van witwassen van meer dan € 200.000,-. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van contante geldbedragen en het besteden van deze bedragen aan luxegoederen en voertuigen, terwijl de verdachte en haar medeverdachte wisten dat deze geldbedragen afkomstig waren uit misdrijf. De verdediging voerde aan dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden, zoals het opnemen van vertrouwelijke communicatie, onrechtmatig was. Het hof oordeelde echter dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, omdat er geen sprake was van vormverzuim. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan gewoontewitwassen en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, alsook een taakstraf van 240 uren. Het hof hield rekening met de lange duur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar benadrukte de ernst van het feit en de omvang van het witgewassen geldbedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001731-19
datum uitspraak: 26 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-731072-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 31 maart 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) een of meer voorwerp(en), te weten
- een (contant) geldbedrag van 90500 euro en/of
- een of meer contant gestort(e) gelbedrag(en) van (in totaal) 10140 euro gestort bij ABN AMRO (op rekeningnummer [nummer 1] op naam van [medeverdachte] ) en/of ING Bank (op rekeningnummer [nummer 2] op naam van verdachte en/of rekeningnummer [nummer 3] op naam van [naam 1] ) en/of
- ( in totaal) (ongeveer) 45090 euro (uitgegeven en/of besteed aan de aanschaf en/of gebruik en/of onderhoud van een (personen)auto (merk Volkswagen, type Golf 2.0 TSI GTI), met kenteken [kenteken 1] , en/of een (personen)auto (merk Renault, type Megane), met kenteken [kenteken 2] , en/of een (personen)auto (merk Mini, type Cooper), met kenteken [kenteken 3] , en/of een (personen)auto (merk Smart), met kenteken [kenteken 4] , en/of een motorfiets (merk Piaggio, type MP3), met kenteken [kenteken 5] , en/of
- ( in totaal) (ongeveer) 5500 euro (uitgegeven en/of besteed aan een aanbetaling voor de aanschaf van een boot) en/of
- ( in totaal) (ongeveer) 42120 euro (uitgegeven en/of besteed aan consumptieve uitgaven) en/of
- ( in totaal) (ongeveer) 58092 euro (uitgegeven en/of besteed aan de inrichting en/of onderhoud van de woning aan perceel [adres 2] en/of een vakantie(reis) (naar Turkije) en/of kleding en/of elektronica en/of groeilampen en/of het onderhoud van huisdieren),
verworven en/of voorhanden gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair
zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 31 maart 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meerdere voorwerp(en), te weten
- een (contant) geldbedrag van 90500 euro en/of
- een of meer contant gestort(e) gelbedrag(en) van (in totaal) 10140 euro gestort bij ABN AMRO (op rekeningnummer [nummer 1] op naam van [medeverdachte] ) en/of ING Bank (op rekeningnummer [nummer 2] op naam van verdachte en/of rekeningnummer [nummer 3] op [naam 1] ) en/of
- ( in totaal) (ongeveer) 45090 euro (uitgegeven en/of besteed aan de aanschaf en/of gebruik en/of onderhoud van een (personen)auto (merk Volkswagen, type Golf 2.0 TSI GTI), met kenteken [kenteken 1] , en/of een (personen)auto (merk Renault, type Megane), met kenteken [kenteken 2] , en/of een (personen)auto (merk Mini, type Cooper), met kenteken [kenteken 3] , en/of een (personen)auto (merk Smart), met kenteken [kenteken 4] , en/of een motorfiets (merk Piaggio, type MP3), met kenteken [kenteken 5] , en/of
- ( in totaal) (ongeveer) 5500 euro (uitgegeven en/of besteed aan een aanbetaling voor de aanschaf van een boot) en/of
- ( in totaal) (ongeveer) 42120 euro (uitgegeven en/of besteed aan consumptieve uitgaven) en/of
- ( in totaal) (ongeveer) 58092 euro (uitgegeven en/of besteed aan de inrichting en/of onderhoud van de woning aan perceel [adres 2] en/of een vakantie(reis) (naar Turkije) en/of kleding en/of elektronica en/of groeilampen en/of het onderhoud van huisdieren), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de inzet door het Openbaar Ministerie van de bijzondere opsporingsbevoegdheid tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel (OVC) in de woning van de verdachte op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Formeel, te weten op papier, is deze opsporingsbevoegdheid ingezet in het liquidatieonderzoek [onderzoek 1] – waarin de zoon van de verdachte, [naam 1] , betrokkenheid zou hebben – maar feitelijk is dit uitsluitend in het onderhavige [onderzoek 2] gedaan om op deze wijze bewijs voor de witwasverdenking te verzamelen. [naam 1] was tijdens en na het plaatsen van de opnameapparatuur gedetineerd, dus de OVC kon redelijkerwijs niet bijdragen aan het verkrijgen van bewijs in het onderzoek [onderzoek 1] . De OVC is in feite ingezet in het [onderzoek 2] , waarvoor de machtiging niet is afgegeven en ook nooit zou zijn afgegeven omdat de inzet van dit middel, zo al wettelijk mogelijk, daarvoor onevenredig zwaar zou zijn geweest. Hierdoor is sprake van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het Openbaar Ministerie heeft bij de inzet van het OVC-middel gehandeld in strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk (détournement de pouvoir), hetgeen een ernstige vorm van misbruik van bevoegdheid oplevert. Dit vormverzuim is onherstelbaar en moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, nu niet is gebleken dat er sprake is van een vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), als door de verdediging gesteld.
Uit het dossier, in het bijzonder de in hoger beroep overgelegde vordering ex artikel 126l Sv van de officier van justitie en het onderliggende proces-verbaal van aanvraag van de politie, blijkt dat deze vordering (tot machtiging door de rechter-commissaris om OVC apparatuur in de woning van de verdachte te plaatsen) is gedaan in het onderzoek [onderzoek 1] en niet in het [onderzoek 2] . Het proces-verbaal van aanvraag is in dit verband duidelijk en het hof ziet geen aanleiding aan de juistheid van de inhoud daarvan te twijfelen. Ook overigens is geenszins aannemelijk geworden dat de vordering van de officier van justitie tot de inzet van de OVC de facto betrekking had op [onderzoek 2] . Het feit dat de zoon van de verdachte destijds gedetineerd was leidt niet tot een ander oordeel, nu de officier van justitie de ouders van [naam 1] , de verdachte en de medeverdachte, in hun woning wilde laten afluisteren, omdat er aanwijzingen bestonden dat zij over informatie beschikten die van belang kon zijn in het liquidatieonderzoek [onderzoek 1] . Met het oog daarop is de machtiging ex artikel 126l Sv door de rechter-commissaris afgegeven.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, onder meer omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Juridisch kader witwassen geld/goederen uit onbekend misdrijf
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352) volgt dat als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld of de goederen waar de witwasverdenking op ziet afkomstig is, witwassen bewezen kan worden als het, op grond van de feiten en omstandigheden, niet anders kan dan dat het geld of de goederen van misdrijf afkomstig zijn.
Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van een verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaringen van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het geld of de goederen. Uit dit onderzoek zal voor een bewezenverklaring moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft/hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is.
Vermoeden van witwassen
In de periode januari 2012 tot en met maart 2015 heeft de verdachte in totaal € 4.059,- aan kindgebonden budget ontvangen. Van haar zijn verder geen inkomsten bekend. In de periode 2012 tot en met 2014 had haar partner en tevens medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) een inkomen van in totaal € 52.024,-. Dit komt neer op een gemiddeld maandsalaris van € 1.445,11. Hij ontving bovendien in de periode januari 2012 tot en met maart 2015 in totaal € 8.900,- aan huurtoeslag en € 5.909,- aan zorgtoeslag. Het gezin, bestaande uit de verdachte, [medeverdachte] en hun twee kinderen, moest van deze inkomsten leven. Daar staat tegenover dat er grote contante geldbedragen in de woning zijn aangetroffen en dat het gezin in de ten laste gelegde periode aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven aan waardevolle voertuigen, andere goederen en diensten. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen zonder meer het vermoeden van een criminele herkomst van de geldbedragen en goederen die de verdachte voorhanden had. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst hiervan.
De ten laste gelegde voorwerpen en de door de verdachte daarover afgelegde verklaringen zullen hieronder puntsgewijs worden besproken.
-
Contant geldbedrag van € 90.500,-
Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte aan [adres 1] is in een verborgen ruimte in de toiletruimte een contant geldbedrag van in totaal € 90.000,- aangetroffen. Dit geldbedrag zat in negen verschillende pakketten verpakt en deze waren met tape aan de binnenzijde van de ruimte geplakt. Elk pakket bevatte een bedrag van precies € 10.000,-, bestaande uit coupures van 20, 50 en/of 100 euro.
De verdachte heeft bij de politie geen verklaring afgelegd over het aangetroffen geldbedrag. Bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij niet wist dat dit in de toiletruimte lag, maar dat zij na de doorzoeking van [medeverdachte] heeft gehoord dat het geld van zijn zus [naam 2] is.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat het zijn spaargeld betreft. Bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep (in zijn eigen zaak) heeft hij verklaard dat het geld van [naam 2] was. Het geld zou eerst bij hun moeder hebben gelegen. Dit is ook door [naam 2] verklaard bij de rechter-commissaris. Zij zou door het opnemen van het geld van haar rekening hebben willen voorkomen dat haar ex-man, met wie zij in onmin leefde, bij het geld kon komen.
Het hof acht deze verklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat het geld van (schoon)zus [naam 2] is, hoogst onwaarschijnlijk. Deze verklaringen zijn in strijd met de navolgende tap- dan wel OVC-gesprekken en lijken dan ook op elkaar te zijn afgestemd:
27 maart 2015 (gesprek 21)
[naam 1] belt stiekem vanuit de PI naar [verdachte] , zijn moeder.
M: Ja? Ik bel stiekem he dus ehh ik doe of ik mijn advocaat bel. Waar is papa?
(…)
M: Maar hebben ze echt wat gevonden?
D: Nou ze hebben euhhhhhhhhh euhhhhhh spaargeld van papa hebben ze meegenomen.
28 maart 2015 (gesprek 34)
Gesprek tussen [medeverdachte] en [verdachte] .
Gesprek gaat verder over het aangetroffen geld. [medeverdachte] geeft aan dat hij zei dat het geld van hem was en dat hij daar voor heeft gewerkt. Hij heeft het over een lange tijd gespaard en daar verstopt tegen inbrekers. Ik heb er niks aan gelogen.
29 maart 2015 (gesprek 47)
[medeverdachte] : Dat ze ons geld hebben afgepakt (…) Alleen mijn contante geld, ja dat ben je kwijt (…)
[naam3] (het hof begrijpt: de buurman): Is dat contant geld, wat je contant hebt verdiend? Of is dit contant geld wat je over de jaren hebt opgenomen?
[medeverdachte] : Nee, nee, dat heb ik gewoon verdiend natuurlijk.
(…)
[verdachte] vraagt aan [medeverdachte] wat ze moet zeggen als ‘ze’ gaan vragen hoe haar vingerafdrukken op het geld komen.
[medeverdachte] zegt dat ze moet aangeven dat zij die vacuum machine gebruikt (…).
[medeverdachte] zegt dat ze zich gewoon op haar zwijgrecht moet beroepen.
29 maart 2015 (gesprek 52)
(…) Het gaat er om dan kan ik (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) ook zeggen op een gegeven moment dat ik 40.000, 60.000 euro van mijn zuster heb bewaard. Dat zij bang was dat haar man dat zou pakken. Dat heb ik al gezegd. Dat ga ik proberen.
(…)
[verdachte] zegt iets over geld naar haar (3e) storten.
(…)
[medeverdachte] : Zo gaan we het proberen.
In het licht van deze gesprekken leggen de verklaringen van [naam 2] en de van haar bankrekening overgelegde afschriften onvoldoende gewicht in de schaal. Het hof sluit zich voorts aan bij de opmerkingen die de advocaat-generaal in zijn schriftelijk requisitoir bij de verklaringen van [naam 2] heeft geplaatst (zie pagina 3, tweede en derde alinea van onderen).
Op grond van het voorgaande is er naar het oordeel van het hof geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag van
€ 90.000,- bij gebrek aan een concrete, verifieerbare verklaring die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is - onmiddellijk of middellijk - uit misdrijf afkomstig is. Het hof leidt uit de OVC-gesprekken af dat ook de verdachte van de aanwezigheid van dit geldbedrag in de toiletruimte op de hoogte was.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van het € 500,- biljet dat op de kamer van [naam 1] is aangetroffen.
-
Contant gestorte geldbedragen van in totaal € 10.140,-
Het gaat hier om een bedrag van € 2.150,- dat op de bankrekening van de verdachte is gestort, een bedrag van € 7.750,- dat in de ten laste gelegde periode op de bankrekening van [medeverdachte] is gestort en een bedrag van € 390,- dat op de bankrekening van [naam 1] is gestort.
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep (in zijn eigen zaak) ten aanzien van deze contante stortingen verklaard dat hij zelf wel eens wat bijkluste als schilder of loodgieter, dat het geld op de bankrekening van de verdachte verband hield met de verzorging van haar vader en dat [naam 1] als glazenwasser geld contant verdiende. De verdachte heeft zich hierbij aangesloten.
Mede in aanmerking genomen dat deze bedragen in een periode van een aantal jaren zijn gestort en de bedragen niet bijzonder groot zijn, kan deze verklaring niet als hoogst onwaarschijnlijk worden aangemerkt, zodat de verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
-
€ 45.090,- besteed aan de aanschaf en het gebruik van meerdere voertuigen
Volkswagen Golf
De Volkswagen Golf ter waarde van € 25.000,- is op 8 mei 2014 aangeschaft door [medeverdachte] . Hij heeft een Renault Megane ingeleverd, waar hij een bedrag van € 5.000,- voor kreeg. Hij heeft € 10.000,- contant betaald en de overige € 10.000,- is in twee delen overgemaakt naar de verkoper vanaf de rekening van [naam 2] . De verdachte was hiervan op de hoogte.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de € 10.000,- die hij contant heeft betaald van [naam 2] heeft gekregen. De verdachte heeft zich hierbij aangesloten.
Uit de bankafschriften van de rekening van [naam 2] blijkt echter niet dat er in die periode een dergelijk bedrag van haar bankrekening is opgenomen. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk en bovendien, gelet op het voorgaande, niet verifieerbaar dat [medeverdachte] (ook) deze tweede € 10.000,- van [naam 2] heeft gekregen, nu zij eerder € 10.000,- per bank heeft overgemaakt. Nu na nader onderzoek naar deze verklaring van [medeverdachte] , zijn verklaring niet aannemelijk is geworden, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het contant betaalde bedrag van
€ 10.000,-onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is. Het hof is van oordeel dat met de verklaringen van [naam 2] zeer behoedzaam dient te worden omgegaan, omdat – zoals hiervoor ten aanzien van de € 90.000,- is overwogen – sterke aanwijzingen bestaan dat zij bij de rechter-commissaris niet de waarheid heeft verteld.
De verdachte wordt niet veroordeeld voor het witwassen van het geldbedrag van € 5.000,- dat voor de Renault Megane is verkregen en de € 10.000,- die door [naam 2] is overgemaakt aan de verkoper.
Mini Cooper
Tijdens de doorzoeking is in de handtas van de verdachte de autosleutel van een Mini Cooper aangetroffen. De auto stond in de garage onder het appartementencomplex van de verdachte en [medeverdachte] en de aankoopnota en de papieren werden in de woning zelf aangetroffen, in de slaapkamer van de verdachte en [medeverdachte] , evenals de reservesleutel. De Mini is op 14 januari 2013 gekocht en kostte € 23.985,-. De auto staat op naam van de vader van [medeverdachte] , maar door de verkoper van de auto is [medeverdachte] herkend als de man die de auto kwam kopen en kwam ophalen. Deze auto is contant betaald en bij de aankoop werd een Smart ingeruild ter waarde van € 7.750,-. De verdachte was hiervan op de hoogte.
Zowel de verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat de Mini van de vader van [medeverdachte] is, maar dat hij door de verdachte wordt gebruikt. Door de moeder van [medeverdachte] is daarentegen verklaard dat de Mini van haar is en door de vader van [medeverdachte] is verklaard dat de Mini van hem is, maar dat zijn familie erin rijdt.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte de feitelijke gebruikster van de Mini is. Eén van de OVC-gesprekken, op 6 april 2015 (gesprek 143), houdt voorts in:
Over de moeder van [verdachte] . De moeder had over de telefoon gevraagd of [verdachte] haar Toet Toet al terug had. Ze moet haar smoel houden want alles wordt afgeluisterd. Door dit soort mensen is [verdachte] straks misschien haar auto kwijt. Daarom zegt ze er niets over.
[medeverdachte] raadt [verdachte] aan dat als [verdachte] vermoedt dat “zij” iets gaat zeggen.. wegdrukken. Door dit soort mensen is [verdachte] straks misschien haar auto kwijt.
Het hof concludeert dat de in dit verband door de verdachten afgelegde verklaring onverenigbaar is met de inhoud van de bewijsmiddelen, zodat het niet anders kan dan dat de Mini Cooper is aangeschaft met onder andere een geldbedrag van
€ 16.235,-dat onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig was. De verdachte wordt niet veroordeeld voor de inruilwaarde van de Smart.
Piaggio MP3
De Piaggio MP3 is op 15 juni 2013 gekocht. De naam van [naam 1] staat op de factuur. De Piaggio is echter op naam gesteld van [medeverdachte] . De Piaggio is contant betaald voor een bedrag van € 8.450,- onder inruil van een Vespa ter waarde van € 2.300,-. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep (in zijn eigen zaak) verklaard dat hij naar de winkel is gegaan en daar een contante betaling heeft gedaan. De verdachte was hiervan op de hoogte.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij de eigenaar van de Piaggio is en dat hij deze met contant geld heeft betaald, maar hij wilde niet zeggen waar dit geld vandaan kwam.
Zowel de verdachte als [medeverdachte] en [naam 1] hebben later bij de rechter-commissaris verklaard dat [naam 2] het geld heeft gegeven om de motor te kopen en dat de motor van [naam 1] is, terwijl zij dit eerder niet hebben genoemd in hun verklaringen bij de politie. De verklaringen zijn derhalve inconsistent en (daarmee) hoogst onwaarschijnlijk.
Volgens de verklaring van [naam 2] bij de rechter-commissaris heeft zij inderdaad geld gegeven voor de aanschaf van de motor, voor [naam 1] , maar zij kon niet vertellen wanneer zij dat heeft gedaan. Dat maakt dat die verklaring niet geverifieerd kan worden aan de hand van haar bankafschriften. Bovendien heeft zij hier tijdens haar politieverhoor niets over gezegd.
Bij gebrek aan een niet hoogst onwaarschijnlijke en verifieerbare verklaring van de verdachten over de legale herkomst van dit geldbedrag
(€ 8.450,-)is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is.
Brandstofkosten
In het totaalbedrag van € 40.090,- in de tenlastelegging is, blijkens berekeningen in het dossier (zie voor een overzicht pagina 23 van het relaas van het zaaksdossier witwassen) een bedrag van € 9.271,- aan brandstofkosten opgenomen. Het hof acht het witwassen van een bedrag aan brandstofkosten van
€ 6.561,-bewezen, voor de brandstofkosten voor de Renault Megane voor een bedrag van € 5.190,-, de Mini Cooper voor een bedrag van € 1.242,-, en de Smart voor een bedrag van € 129,-. Deze drie voertuigen waren bij de verdachte en [medeverdachte] in gebruik. Op geen van de bankafschriften van de verdachte en [medeverdachte] is te zien dat er betaald is voor brandstof. Het kan niet anders dan dat deze brandstofkosten contant betaald zijn. Het hof volgt voorts de berekening van deze kosten in het dossier, nu die berekening het hof alleszins redelijk voorkomt.
De bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen en de ter terechtzitting in hoger beroep (in zijn eigen zaak) door [medeverdachte] afgelegde verklaring, waarbij de verdachte zich heeft aangesloten, inhoudende dat zijn ouders regelmatig de benzine betaalden, in elk geval voor de Mini Cooper, acht het hof onvoldoende concreet en verifieerbaar. Bovendien vindt deze verklaring geen steun in onderzoeksbevindingen. Het hof is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat het contante geld dat door de verdachte en [medeverdachte] is besteed aan brandstof voor de bij hen in gebruik zijnde voertuigen onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is.
De kosten voor de brandstof voor de Volkswagen Golf en de Piaggio MP3 zullen niet bewezen worden verklaard, nu deze voertuigen blijkens het dossier (hoofdzakelijk) bij [naam 1] in gebruik waren en die kosten dus niet, althans niet zonder meer, als kosten van de verdachte en [medeverdachte] kunnen worden aangemerkt.
Het hof stelt vast dat het totaal bewezenverklaarde bedrag voor aanschaf en gebruik van voertuigen
€ 41.246,-bedraagt.
€ 5.500,- besteed aan een aanbetaling voor de aanschaf van een boot
In de kast achter het bed in de slaapkamer van de verdachte en [medeverdachte] is een koopcontract aangetroffen van een boot ter waarde van € 36.500,-, waarvan € 5.500,- contant is aanbetaald. Het contract staat op naam van de vader van [medeverdachte] .
[medeverdachte] wilde bij zijn politieverhoren niet zeggen wie de aanbetaling voor de boot heeft gedaan. Bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep (in zijn eigen zaak) heeft hij verklaard dat zijn vader de boot heeft gekocht. De verdachte heeft zich hierbij aangesloten.
De verkoper van de boot heeft [medeverdachte] herkend als de persoon die aanwezig was bij de aanschaf van de boot. Voorts zijn tijdens het onderzoek filmpjes aangetroffen waarop is te zien dat de verdachte, [medeverdachte] en hun dochter [naam 4] boten bezichtigen. Bovendien blijkt uit OVC-gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte] dat de verkoper van de boot naar hen heeft gebeld, dat zij bang waren dat de boot in beslag zou worden genomen en dat de verdachte blij is dat [medeverdachte] – en dus niet zijn vader – de boot heeft afgezegd. Ook zijn op de bankrekening van de vader van [medeverdachte] geen afschrijvingen gevonden die betrekking hadden op de aanbetaling voor de aankoop van deze boot. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [medeverdachte] de aanbetaling voor de boot moet hebben gedaan. Nu de verdachte en [medeverdachte] voorts geen verklaring hebben afgelegd die niet hoogst onwaarschijnlijk en verifieerbaar is omtrent de herkomst van het aanbetaalde bedrag, kan bewezen worden dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
€ 42.120,- besteed aan consumptieve uitgaven
Op de bankafschriften van de verdachte en [medeverdachte] zijn in de ten laste gelegde periode nauwelijks consumptieve uitgaven zichtbaar, alleen een bedrag van € 560,- aan boodschappen. Uit gegevens van het NIBUD blijkt dat voor een gezin met twee kinderen in de periode van januari 2012 tot en met maart 2015 een bedrag van minimaal € 42.120,- uitgegeven had moeten zijn. Omdat deze uitgaven – waarvan het hof de berekening van het NIBUD zal volgen – niet op de bankrekeningen van de verdachte en [medeverdachte] zijn te zien, kan het niet anders zijn dan dat zij deze consumptieve uitgaven contant hebben betaald dan wel dat deze door anderen moeten zijn gedaan.
De verdachte en [medeverdachte] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat de ouders van [medeverdachte] boodschappen haalden voor het gezin. Dit heeft [medeverdachte] ter terechtzitting in hoger beroep (in zijn eigen zaak) herhaald, waarbij de verdachte zich heeft aangesloten. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat hiervoor in enige mate steun kan worden gevonden in het dossier. Gelet daarop zal het hof er in het voordeel van de verdachte van uitgaan dat de ouders van [medeverdachte] voor de verdachte en haar gezin boodschappen deden tot een bedrag van € 500,- in de maand, zodat op de berekende consumptieve uitgaven 39 maanden x € 500,- = € 19.500, alsmede het door de verdachten per bank uitgegeven bedrag van € 560,-, in mindering zullen worden gebracht.
Voor het overige acht het hof de over de consumptieve uitgaven afgelegde verklaringen, mede met het oog op de draagkracht van de ouders van [medeverdachte] , hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar. Dat maakt dat het niet anders kan dan dat deze contante uitgaven
(€ 22.060,-)onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig zijn.
-
€ 58.092,- euro besteed aan de inrichting/onderhoud van de woning, vakantiereizen, kleding, elektronica en onderhoud van huisdieren
Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte en [medeverdachte] is een grote hoeveelheid aankoopbonnen aangetroffen, waarbij het grootste gedeelte van de aankopen contant is betaald. In totaal zou voor deze aankopen in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 58.092,- zijn uitgegeven.
Het hof stelt echter vast dat in de gemaakte Exceloverzichten in het dossier een aantal dubbeltellingen zit. Naast de al verwerkte aftrek van betalingen ter zake van vervoersmiddelen en de boot, houdt het hof rekening met aftrek van
een nota van [winkel 1] van 26 januari 2015 van € 357,15,
een stortingsbewijs van de ING van 11 februari 2015 van € 500,-,
een nota van de [winkel 2] van 6 juni 2014 van € 990,-.
Het hof acht in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd voorts niet bewezen dat de volgende nota’s door de verdachten zijn voldaan met geld dat geen legale herkomst heeft:
een nota van [winkel 3] van 11 december 2012 van € 8.425,-,
een nota van [winkel 4] van 14 december 2012 van € 398,40,
een nota van [winkel 4] van 10 augustus 2013 van € 1.790,- en
een nota van [winkel 5] van 28 december 2014 van € 1.800,-.
Het totaalbedrag aan contante uitgaven dat aan de hand van de in de (sociale huur-) woning van de verdachte en [medeverdachte] aangetroffen aankoopbonnen – van onder andere Louis Vuitton en Gucci en waarbij ook twee keer met een biljet van 500 euro is betaald – bewezen zal worden verklaard komt hierdoor uit op
€ 43.831,-. Het hof acht bewezen dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is. De verdachten hebben geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van dit geldbedrag. Voorts wijst het hof op de hierna weergegeven inhoud van de OVC- gesprekken. In dit verband overweegt het hof, in reactie op het pleidooi van de raadsman, voorts als volgt.
Het hof is ten aanzien van de laptop Sony VAIO, de betaling aan [winkel 6] en de bon van [winkel 7] van oordeel dat het niet anders kan dan dat de betreffende contante betalingen een criminele herkomst hebben, nu [medeverdachte] verklaringen hieromtrent heeft afgelegd – die kort gezegd inhouden dat de betalingen door en ten behoeve van (het bedrijf van) [naam 2] zijn gedaan – die als hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar moeten worden aangemerkt. Het feit dat deze bonnen/facturen bij de verdachten in huis zijn aangetroffen, levert allereerst een duidelijke indicatie van eigenaarschap van de betreffende goederen op. Niet valt in te zien waarom de verdachten deze bonnen voor [naam 2] onder zich zouden houden. Daar komt bij dat de facturen zijn gericht aan [medeverdachte] , niet aan [naam 2] of haar bedrijf. De factuur van [winkel 7] is weliswaar gericht aan [winkel 8], maar deze vermeldt ook de naam [medeverdachte] , de roepnaam van de medeverdachte. Voorts is niet gebleken dat [naam 2] deze facturen in de boekhouding van haar bedrijf heeft verwerkt. Tot slot is van belang dat, naar uit de bewijsmiddelen volgt, in de OVC-gesprekken door de verdachte wordt gezegd dat alle bonnen vernietigd moeten worden, dat ze geen bonnen meer moeten bewaren en dat ze een en ander in een pan heeft verbrand en door de wc heeft gespoeld.
Wat betreft de vakantiereis met [bedrijf] ten bedrage van ruim € 5.000,- overweegt het hof als volgt.
[medeverdachte] heeft blijkens de nota van 30 mei 2013 voor een vakantiereis contant een bedrag van
€ 5.697,- betaald en deze nota staat ook op zijn naam.
Op 11 juni 2014 is er voor een contant betaald bedrag van € 3.175,50 een vakantiereis naar Turkije geboekt voor de verdachte, [medeverdachte] en hun dochter. Bij deze vakantie zou een vriendinnetje van de dochter van de verdachte zijn meegegaan en zou in 2014 een bedrag (ten bedrage van in totaal € 1.000,40) door haar ouders op de rekening van [medeverdachte] zijn overgemaakt. Dit vriendinnetje staat niet op de reisbescheiden vermeld.
De vakantie in 2013 zou volgens de verdachten door [naam 2] zijn betaald. [naam 2] heeft hier tijdens haar politieverhoor niets over gezegd. Bij de rechter-commissaris verklaart zij dat zij ook eens een vakantie heeft betaald, maar zij heeft het dan over een vakantie waarbij een vriendinnetje van de dochter meeging, en dat de ouders van dat vriendinnetje het zelf hebben betaald. Echter, het zou dan moeten gaan om de vakantie in 2014, gelet op het tijdstip van terugbetalen, waarbij, nogmaals, in de reisbescheiden dit vriendinnetje niet staat vermeld.
Dit maakt dat het hof de verklaringen hierover onvoldoende concreet en verifieerbaar acht. Bij gebrek aan een dergelijke verklaring over de legale herkomst van deze betaling
(€ 5.697,-)is het hof van oordeel dat het onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is. Dit geldt ook voor de herkomst van de betaling van € 3.175,50.
Wat betreft de aankoopbonnen van de [winkel 9] overweegt het hof als volgt. Weliswaar heeft de zus van [medeverdachte] , meergenoemde [naam 2] , bij de rechter-commissaris verklaard dat zij “wel eens jassen” heeft gekocht, maar uit de aankoopbonnen, waaruit blijkt dat de betalingen steeds cash werden gedaan en waarop steeds is vermeld dat de kopers over een klantenkaart beschikten, valt op te maken dat het niet om incidentele winkelbezoeken ging. De door [naam 2] bij de rechter-commissaris afgelegde, op dit punt uiterst summiere verklaring levert dus geen afdoende weerlegging op van het witwasvermoeden. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan dan dat deze geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig zijn.
Medeplegen
Tussen de verdachte en [medeverdachte] was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking zodat zij kunnen worden aangemerkt als medeplegers. De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode samen met [medeverdachte] en hun twee kinderen geleefd in de woning aan [adres 2], waar zij samen de illegale gelden voorhanden hebben gehad, ervan hebben geleefd en van de aangeschafte goederen gebruik hebben gemaakt. Ook uit de OVC-gesprekken waarin de verdachten overleggen over de verworven vermogensbestanddelen en bijbehorende facturen/aankoopbonnen komt nadrukkelijk naar voren dat zij het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange duur en het structurele karakter van het witwassen, is er naar het oordeel van het hof sprake van gewoontewitwassen. Het hof benadrukt in dit verband dat in het voorgaande de ten laste gelegde voorwerpen los van elkaar zijn besproken maar dat het oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen is gegrond op de inhoud van alle bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd. De verdachte en haar partner, woonachtig in een sociale huurwoning, met een beperkt legaal inkomen (zoals hiervoor onder ‘Vermoeden van witwassen’ is weergegeven), leefden een zeer luxueus leven, ver boven hun stand. De verklaring van de verdachte, in de kern inhoudende dat dit allemaal door familieleden van haar partner is gefinancierd, is – gelet op de omvang – ongeloofwaardig.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
zij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2015, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, en haar mededader voorwerpen, te weten
- een contant geldbedrag van 90.000 euro en
- in totaal 41.246 euro (besteed aan de aanschaf en/of gebruik van een personenauto (merk Volkswagen, type Golf 2.0 TSI GTI), met kenteken [kenteken 1] , en een personenauto (merk Renault, type Megane), met kenteken [kenteken 2] , en een personenauto (merk Mini, type Cooper), met kenteken [kenteken 3] , en een personenauto (merk Smart), met kenteken [kenteken 4] , en een motorfiets (merk Piaggio, type MP3), met kenteken [kenteken 5] , en
- in totaal 5.500 euro (besteed aan een aanbetaling voor de aanschaf van een boot) en
- in totaal 22.060 euro (besteed aan consumptieve uitgaven) en
- in totaal 43.831 euro (besteed aan de inrichting en/of onderhoud van de woning aan perceel [adres 1] en een vakantiereis (naar Turkije) en kleding en elektronica en het onderhoud van huisdieren),
voorhanden gehad,
- terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat bovenenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden, hetgeen in de eventuele strafmaat verdisconteerd moet worden.
Voorts heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder haar gezondheidstoestand, zoals verwoord in zijn pleitnotities.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar partner gedurende een periode van ruim drie jaren schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van in totaal ruim € 200.000,-. Zij hadden € 90.000,- contant in hun woning verstopt en het overige geld uitgegeven aan onder meer voertuigen en andere (luxe) goederen. Door de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan en neemt daarbij in overweging dat het om een zeer groot geldbedrag gaat dat door haar en haar partner is witgewassen. Zij hebben daarbij kennelijk uit puur eigen geldelijk gewin gehandeld en nemen tot op de dag van vandaag, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, geen enkele verantwoordelijkheid voor hun kwalijke handelen. Zij positioneren zichzelf ten onrechte als slachtoffer.
De verdachte is niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld. Verder heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de omvang van het witgewassen geldbedrag acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden in beginsel een passende straf. Mede uit een oogpunt van normhandhaving kan niet met een lichtere strafmaat worden volstaan.
Het hof neemt evenwel in aanmerking dat zowel in eerste aanleg (25 maanden) als in hoger beroep (24 maanden) sprake is geweest van een forse schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), van in totaal ruim vier jaren.
In die omstandigheid ziet het hof aanleiding de in beginsel passend geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf te matigen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een taakstraf van 240 uren. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de verdachte niet in staat is om een taakstraf te verrichten.
Hetgeen door de verdediging in het kader van de strafmaat ter terechtzitting in hoger beroep voor het overige naar voren is gebracht, geeft het hof geen aanleiding te komen tot een andere strafoplegging.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. S. Jongeling en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2023.
Mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]