ECLI:NL:GHAMS:2022:882

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
21/00227
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen vernietigde aanslagen waterschapsbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen de aanmanings- en dwangbevelkosten, die waren opgelegd vanwege het niet tijdig betalen van een aanslag waterschapsbelasting, niet-ontvankelijk verklaard. De invorderingsambtenaar had de kostenbeschikkingen inmiddels ingetrokken, waardoor belanghebbende geen materieel belang meer had bij het beroep. Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet-ontvankelijk was in zijn beroep, omdat de kostenbeschikkingen waren vernietigd en er geen procesbelang meer bestond. Belanghebbende had weliswaar griffierecht betaald, maar dit op zich gaf geen recht op een ontvankelijk beroep. Het Hof heeft ook opgemerkt dat belanghebbende zich vanwege ziekte had afgemeld voor de zitting, maar dit had geen invloed op de beslissing. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het Hof heeft geen aanleiding gezien om de invorderingsambtenaar in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00227
1 maart 2022
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], woonachtig te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 19/6179 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de ambtenaar belast met de heffing en invordering van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, de invorderingsambtenaar,
en
belanghebbende.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een aanslag waterschapsbelasting 2019 (hierna: de aanslag) opgelegd. De invorderingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 6 augustus 2019 en 3 september 2019, vanwege het niet tijdig betalen van de aanslag, aan belanghebbende aanmanings- en dwangbevelkosten in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmanings- en dwangbevelkosten. De invorderingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar vermeld dat de aanmanings- en dwangbevelkosten door hem zijn ingetrokken.
1.3.
Belanghebbende heeft op 20 november 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 30 december 2020 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 februari 2021 en is nader aangevuld bij brief van 8 maart 2021. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen zijn uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting op 9 februari 2022. Belanghebbende heeft op de dag van de geplande zitting per e-mail aan het Hof bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen vanwege ziekte. De invorderingsambtenaar heeft daarop telefonische kenbaar gemaakt dat hij ook niet ter zitting zal verschijnen. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar brief met dagtekening 1 december 2020 het volgende aan belanghebbende geschreven:
“Over het beroep met zaaknummer AMS 19/6179 INW deel ik u het volgende mee.
De rechtbank heeft een brief ontvangen van Waternet, namens de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en de gem. Amsterdam. Ik stuur u hiervan een kopie.
Ik verzoek u mij mee te delen of u naar aanleiding van de inhoud van die brief uw beroep nog wilt handhaven. Indien u het beroep nog wilt handhaven, dan verzoek ik u mij mee te delen waarom u dat wilt.
(…)”
2.2.
Belanghebbende heeft in bij brief, door de rechtbank ontvangen op 21 december 2020, het volgende aan de rechtbank bericht:
“(…)
[X] ziet dan ook geen rede[n] om zijn procedure te moeten intrekken.
(…)”

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen:
“2. De heffingsambtenaar heeft de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel vernietigd. Daarnaast is vast komen te staan dat de restschuld van € 59,96 is voldaan. Dit betekent dat [X] geen belang meer heeft bij het beroep. Ter zitting heeft [X] nog aangevoerd dat zijn belang alleen nog vergoeding van het griffierecht is. Dit levert echter geen procesbelang op.
3. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4. Voor teruggave van de griffiekosten bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de uitspraak van de invorderingsambtenaar op de door hem ingediende bezwaarschriften tegen de kosten van de aanmaning (van 6 augustus 2019 - € 7) en de kosten van het dwangbevel (van 3 september 2019 - € 46). In zijn uitspraak op bezwaar heeft de invorderingsambtenaar aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat deze kostenbeschikkingen zijn vernietigd.
5.2.
Op het moment van indiening van het beroepschrift had belanghebbende – als gevolg van de vernietiging van de kostenbeschikkingen – geen enkel materieel belang bij dat beroep. De enkele omstandigheid dat van belanghebbende, als indiener van het beroepschrift, griffierecht is geheven op de voet van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht, brengt niet met zich dat hij daarmee op het moment van het instellen van het beroep daarbij een belang had. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn beroep.
5.3.
Uit het door belanghebbende bij de rechtbank ingediende beroepschrift blijkt dat hij door het aanwenden van dit rechtsmiddel duidelijkheid heeft willen verkrijgen over de berekening van het nog openstaande bedrag van € 59,96, dat wordt genoemd in de uitspraak op bezwaar. Hoewel het Hof ter zake geen beslissingsbevoegdheid toekomt, vindt het Hof in de omstandigheid dat belanghebbende zich vanwege ziekte heeft afgemeld voor de zitting aanleiding om – ten overvloede – toch enige opmerkingen te maken over de betaling van de aanslag 2019.
Belanghebbende heeft vanaf november 2018 – op eigen initiatief en zonder vermelding van een aanslagnummer – maandelijks een bedrag van € 22,50 overgemaakt op de rekening van de invorderingsambtenaar. Bij deze betalingen vermeldde belanghebbende: “
Maandelijks voorschot waterschapsbelasting Kospad 28 te Amsterdam”. Deze ongevraagde ‘voorschotten’ heeft de invorderingsambtenaar telkens óf teruggestort óf verrekend met openstaande schulden voor de levering van drinkwater.
Met dagtekening 31 mei 2019 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een aanslag opgelegd voor het jaar 2019 voor een bedrag van in totaal € 214,46. Omdat vanaf dat moment sprake was van een te betalen belastingschuld heeft de invorderingsambtenaar met ingang van mei 2019 – zo schrijft hij in zijn uitspraak op bezwaar – deze betalingen afgeboekt op de openstaande belastingschuld. Naast de ongevraagde maandbetalingen heeft belanghebbende blijkens een door hem bij de rechtbank overgelegd bankafschrift op 7 oktober 2019 eenmalig nog een extra bedrag van € 19,50 overgemaakt.
Gelet op het voorgaande is het in de uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2019 vermelde restbedrag van € 59,96, naar het Hof veronderstelt, als volgt te verklaren:
Aanslag 31 mei 2019 € 214,46
Betalingen mei t/m oktober 2019 (6 x € 22,50) € 135,00
Betaling 7 oktober 2019
€ 19,50
Totaal betaald op aanslag 2019
€ 154,50
Nog te betalen op 9 oktober 2019 (datum uitspraak bezwaar) € 59,96
Slotsom
5.4.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1 en 5.2 is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, R.C.H.M. Lips en
N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 1 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.