4.2Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent alle feiten. Het DNA-onderzoek houdt slechts kansberekeningen in. Bovendien kunnen, gelet op de rapportage van de deskundige [deskundige 1] , kanttekeningen worden geplaatst bij de bewijswaarde van de statistische berekeningen. Geen enkele deskundige heeft opgeschreven dat de onderzochte bemonsteringen het DNA van de verdachte bevatten. Ook als dat anders zou zijn, is dat geen bewijs dat de verdachte de dader is van de tenlastegelegde feiten.
Geen van de aangeefsters heeft verdachte aangewezen als de dader; de door de aangeefsters gegeven signalementen passen niet bij verdachte. Nu voorts uit getuigenverklaringen, noch uit technisch onderzoek is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van de strafbare feiten in de buurt van de plaatsen delict is geweest, dient verdachte van alle feiten te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 1 (verkrachting van [benadeelde 1] op [datum] 2019):
De stukken van het dossier houden onder meer het volgende in.
Na de melding van de verkrachting van [benadeelde 1] zijn diverse sporen veiliggesteld op haar lichaam en kleding en is DNA-onderzoek gedaan door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De bemonsteringen van de schaamlippen, diep vaginaal, anus en venusheuvel uit de onderzoeks-set zedendelicten [nummer 1] van [benadeelde 1] zijn onderzocht op de aanwezigheid van spermacellen en spermavloeistof. Op 25 juni 2019 heeft het NFI bericht dat spermacellen zijn waargenomen en een aanwijzing is verkregen voor aanwezigheid van spermavloeistof in de bemonsteringen van de venusheuvel [ [nummer 1] #07]. Daarnaast is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof in de bemonstering van de anus [ [nummer 1] #06].
Na vergelijkend DNA-onderzoek – en op basis van een eenmalige zoeking in de Nederlandse DNA-databank – rapporteert het NFI dat het sperma in de bemonstering van de venusheuvel [ [nummer 1] #07] afkomstig kan zijn van de verdachte. Het verkregen DNA-mengprofiel [ [nummer 1] #07] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als het slachtoffer en verdachte celmateriaal hebben bijgedragen aan de bemonstering dan als het slachtoffer en een willekeurig onbekende hebben bijgedragen.
Daarnaast zijn er aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van verdachte op de tailleband van de bikerbroek (fietsbroek) van het slachtoffer en de achterzijde van haar jas.
- Van de bemonstering van de binnenzijde tailleband van de broek, linker achterzijde [ [nummer 2] #01] is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen verkregen. Dit DNA-mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA bevat van slachtoffer, verdachte en geen of een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA bevat van slachtoffer en een of twee willekeurige onbekende personen.
- Van de onderrand achterzijde, buitenzijde van de jas [ [nummer 3] #03] is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen verkregen. Dit DNA-mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA bevat van slachtoffer, verdachte en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA bevat van slachtoffer en twee willekeurige onbekende personen
Van de bemonsteringen diep vaginaal [ [nummer 1] #05] en anus [-#06] zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van een relatief geringe hoeveelheid mannelijk DNA. Deze bemonsteringen zijn onderworpen aan een Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Uit het NFI-rapport van 6 augustus 2019 blijkt dat dat de Y-chromosomale DNA-profielen onderling matchen en daarnaast ook met het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte.
De verkregen resultaten zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer de bemonstering diep vaginaal [ [nummer 1] #05] mannelijk DNA bevat van verdachte of een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man, dan wanneer de bemonstering mannelijk DNA bevat van een willekeurig gekozen man die niet in de mannelijke lijn verwant is aan verdachte.
De deskundige [deskundige 1] heeft verklaard dat hij het eens is met de bevindingen van het NFI, zowel ten aanzien van het verrichte autosomale onderzoek als ten aanzien van het Y-chromosomale onderzoek.
Ten aanzien van de DNA profielen van bemonsteringen [nummer 3] #03 en [nummer 2] #01 heeft [deskundige 1] aangegeven dat er gerekend zou moeten worden met meer contribuanten. Dit heeft het NFI vervolgens gedaan, maar dit heeft niet tot een verandering van de bewijskracht geleid.
Het hof concludeert op basis van bovenstaande, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte de donor is van een deel van het celmateriaal in de verschillende bemonsteringen.
Het hof is van oordeel dat deze resultaten van het DNA-onderzoek niet geïsoleerd maar in hun onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Dit samenstel van onderzoeksresultaten, waarbij betekenis toekomt aan de plaatsen waar de verschillende sporen zijn aangetroffen en de aard van die sporen (onder meer sperma). Een en ander kan slechts tot de conclusie leiden dat het hier dadersporen betreft.
De verdachte is vanaf zijn aanhouding blijven verklaren dat hij niets met de verkrachting te maken heeft. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard geen verklaring te hebben voor voornoemde – belastende – bevindingen van de deskundigen en [benadeelde 1] niet te kennen. De verdachte heeft verklaard dat hij na het uitgaan die bewuste nacht “thuis”, op het adres van zijn toenmalige vriendin, mevrouw [naam] (hierna: [naam] ), lag te slapen. De verdachte heeft op de zitting in hoger beroep verklaard dat hij, toen hij thuiskwam, niet heeft gekeken of [naam] toen thuis was en dat hij ook niet heeft gemerkt of zij op een gegeven moment nog thuiskwam. [naam] heeft verklaard dat verdachte die nacht later dan zijzelf – te weten na 06:00 uur – is thuisgekomen. Het hof acht het dan ook niet aannemelijk dat de verdachte al voor 06:00 uur thuis lag te slapen. De verkrachting vond plaats tussen 04.30 uur en 05.50 uur.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het door de verdediging gevoerde bewijsverweer en staat naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel dat verdachte de dader is van het onder 1 tenlastegelegde feit. Het hof acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder nader aangegeven.
Ten aanzien van feit 2 (aanranding van [benadeelde 2] op 15 april 2019):
Het hof stelt vast dat het TMFI op het monster afkomstig van de buitenzijde van het kruis van de broek van aangeefster [benadeelde 2] [ [nummer 4] #02] (de plek waarvan aangeefster heeft aangegeven dat de dader haar daar had betast en vingerbewegingen had gemaakt) een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren heeft aangetroffen. Uit dit mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Daarbij is vastgesteld dat de frequentie van het DNA-hoofdprofiel kleiner is dan één op één miljard. Eerder genoemde [deskundige 1] heeft zich bij deze conclusies, met inbegrip van de statistisch berekende matchkans, aangesloten.
Het hof concludeert op basis van bovenstaande, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte de donor is van een deel van het celmateriaal in de bemonstering van het kruis van de broek van aangeefster.
De raadsman heeft in algemene zin de bewijskracht van het DNA-onderzoek betwist.
Daarin acht het hof onvoldoende grond gelegen om het bewijs van daderschap van de verdachte ontoereikend te achten. Er is sprake van een DNA-profiel in een spoor dat, gelet op de aangifte, als daderspoor dient te worden aangemerkt. Ook hier, net als bij feit 1, heeft de verdachte ten overstaan van het hof verklaard geen verklaring te hebben voor deze, voor hem belastende, bevindingen van de deskundigen en verklaard aangeefster [benadeelde 2] niet te kennen.
Bij deze stand van zaken kan buiten beschouwing worden gelaten hoe het, door de raadsman aangevochten, resultaat van het DNA-onderzoek van de bemonstering van de knoopsgaten van het gilet [ [nummer 5] #02]) van de aangeefster moet worden gewogen en gewaardeerd.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastelegde, zoals hieronder nader aangegeven.
Ten aanzien van feit 3 (aanranding van [benadeelde 3] op 3 maart 2019):
Uit het rapport van het TMFI van 24 mei 2019, opgesteld door de deskundige dr. [deskundige 2] , blijkt dat onder meer de panty van [benadeelde 3] rondom het kruis en tussen de bovenbenen is bemonsterd [ [nummer 6] #01]. Het TMFI heeft het DNA-profiel van de verdachte vergeleken met de DNA-profielen van het sporenmateriaal. In het aanvullende TMFI-rapport van 27 juni 2019, opgesteld door voornoemde [deskundige 2] , is het resultaat van het DNA-onderzoek vermeld en wel als volgt: de bemonstering [nummer 6] #01 bevat een DNA mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Slachtoffer [benadeelde 3] en de verdachte kunnen donor zijn van dat celmateriaal.
Om een uitspraak te kunnen doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte in de bemonstering van het kruis [ [nummer 6] #01] is de
likelihood-ratio(LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [benadeelde 3] , [verdachte] en een onbekende, niet verwante persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [benadeelde 3] en twee onbekende, niet verwante personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is. Extreem veel waarschijnlijker betekent dat dit meer dan een miljoen keer waarschijnlijker wordt geacht (de LR interval is > 1.000.000).
Het resultaat uit beide TMFI rapporten is aan de deskundige [deskundige 1] van Principal Forensic Services voorgelegd. In zijn rapport van 16 januari 2020, dat uit de Engelse taal is vertaald, is hierover het volgende vermeld:
“
Ik ben het ermee eens dat zowel mw. [benadeelde 3] als de heer [verdachte] op grond van een vergelijkende analyse beschouwd kunnen worden als contribuanten aan deze bemonsteringen.
Het werkelijke aantal contribuanten in een complex mengprofiel kan nimmer ontegenzeggelijk worden bepaald op basis van de karakteristieken van enkel een DNA-profiel; echter, naar mijn mening, als het waar is en mw. [benadeelde 3] en de heer [verdachte] zijn beiden DNA-contribuanten aan de bemonstering [nummer 6] #01, dan duidt het resultaat van het resterende deel van het mengprofiel (te weten het deel dat niet correspondeert met [benadeelde 3] noch met [verdachte] ) op een hoger aantal contribuanten dan aanvankelijk is overwogen bij de statistische evaluatie. Dit leidt tot een zekere mate van onzekerheid aangaande de betrouwbaarheid van de statistische berekening van de gerapporteerde bewijskracht. Naar mijn mening zouden nadere berekeningen ter verkenning van het effect van de inachtneming van een hoger aantal DNA-contribuanten in de evaluatieve stellingen kunnen resulteren in meer zekerheid dat de bewijskracht die de bevindingen bieden niet overschat is.”
Het TMFI heeft op 27 maart 2020 nader gerapporteerd. De deskundige dr. [deskundige 3] kan zich vinden in de conclusies van [deskundige 1] . De door [deskundige 1] genoemde statistische berekening in relatie tot [ [nummer 6] #01] kan op verzoek opnieuw uitgevoerd worden, aldus [deskundige 3] .
Dit is op 15 januari 2021 door het TMFI gebeurd en daarin is de bewijskracht van de DNA-bevindingen van bemonstering van de buitenzijde van het kruis van de legging [ [nummer 6] #01] herberekend met als aanname ‘totaal van vier donoren’. Deze aanpassing resulteert niet in een andere bewijskracht dan zoals geconcludeerd in het TMFI-rapport d.d. 27 juni 2019.
Ten overstaan van het hof heeft de verdachte geen verklaring kunnen geven voor deze hem belastende conclusies van de deskundigen en verklaard aangeefster [benadeelde 3] niet te kennen. Het hof concludeert op basis van bovenstaande, met inachtneming van de rest van het dossier, dat de verdachte de donor is van een deel van het celmateriaal in de bemonstering van het kruis van de broek van aangeefster.
De raadsman heeft in algemene zin de bewijskracht van het DNA-onderzoek betwist.
Daarin acht het hof onvoldoende grond gelegen om het bewijs van daderschap van de verdachte ontoereikend te achten. Er is sprake van een spoor dat, gelet op de aangifte, bezien in verband met de plaats van aantreffen, als daderspoor dient te worden aangemerkt.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastelegde, zoals hieronder nader aangegeven.