Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1. Het hof zal hierna rekening houden met de bezwaren die de gemeente hiertegen heeft geuit. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
(…) De commissie is van oordeel dat nu geen duidelijkheid bestaat over de inhoud van de overeenkomst en het dus mogelijk is dat de burgerlijke rechter de inhoud van de overeenkomst zo vast stelt dat de gemeente als private partij een overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan het bezwaarde is toegestaan te wonen in het pand, verweerder onder deze omstandigheden op dit moment geen gebruik mocht maken van zijn handhavingsbevoegdheid. De commissie ziet in het bestaan van deze overeenkomst dan ook een belemmering om - op dit moment - handhavend op te treden. (…)
[d]e beschreven stappen voor het scenario dat moest leiden tot de verkoop van het pand aan [geïntimeerde] zijn gezet, echter zonder het beoogde resultaat: een vaststellingsovereenkomst uiterlijk 1 februari 2016.’
“het uitvoeren van een oriënterende marktconsultatie”met betrekking tot het pand.
“Bij verhuurde objecten wordt te allen tijde eerst aan de huurder aangeboden, gevolgd door een openbare aanbieding in de markt. Bij een dergelijke openbare aanbieding wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de positie en omstandigheden van de zittende huurder.”
as is”. De gemeente heeft dit bod afgewezen.
- een koopsom van € 245.000,00, vrij op naam, zonder voorbehoud van financiering;
as is” geleverd, waarbij [geïntimeerde] alle kosten waaronder die van asbestverwijdering voor zijn rekening neemt, welke kosten [geïntimeerde] inschatte op € 250.000,00 tot € 500.000,00;
- Verkoopprijs: € 600.000,- kosten koper zonder voorbehoud van financiering;
- Leveringsconditie: conform prospectus (gesaneerd); geschilderd.
- Datum van levering: uiterlijk 28 februari 2018;
- De braakliggende kavel zoals bedoeld in de prospectusvoorwaarden maakt uitdrukkelijk geen onderdeel uit van de verkoop.
- Realisatieplicht: 36 maanden indien de heer [geïntimeerde] wenst te verbouwen.
- Financiële regeling: Betaling van volledige koopsom bij levering.
3.Beoordeling
Koopovereenkomst tot stand gekomen?
grief 1 in incidenteel hoger beroepkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de voor een overeenkomst vereiste wilsovereenstemming ten aanzien van de koopprijs en het object ontbreekt. De rechtbank heeft daartoe in rov. 4.1 tot en met 4.7 overwogen dat [geïntimeerde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat partijen op 22 augustus 2017, 14 november 2017 dan wel 28 november 2017 overeenstemming hebben bereikt over de hoofdzaken van de koopovereenkomst. Met zijn grief werpt [geïntimeerde] tegen dat hij per e-mail van 28 november 2017 het ‘finale bod’ van de gemeente van 21 november 2017 heeft aanvaard.
‘Zoals bericht wil de heer [geïntimeerde] het pand kopen, ook het aanbod om daarvoor € 6 ton te voldoen is bespreekbaar’.Deze woorden zijn, anders dan [geïntimeerde] betoogt, als zodanig niet uit te leggen als een aanvaarding; ze duiden aan dat het de wens van [geïntimeerde] is om het pand te kopen en dat het aanbod van de gemeente voor [geïntimeerde] ‘bespreekbaar’ is. Ook uit de overige bewoordingen van deze e-mail valt niet op te maken dat [geïntimeerde] het aanbod van de gemeente heeft aanvaard. Integendeel, [geïntimeerde] heeft, na te hebben opgemerkt dat de gemeente geen serieuze onderhandelingen voert en dat het aanbod ‘
wurgachtige bedingen’kent, de gemeente verzocht om ‘
op een redelijke wijze met hem te onderhandelen over de verkoop’. Anders dan [geïntimeerde] heeft aangevoerd zag dat niet enkel op bijkomende, niet essentiële nevenvoorwaarden. Maar ook de koopsom zelf is blijkens de term ‘bespreekbaar’ niet geaccepteerd door [geïntimeerde] . Zelfs als [geïntimeerde] zijn wens om het pand te kopen op de bespreking van 23 november 2017 kracht zou hebben bijgezet met de woorden ‘
Wij willen kopen tegen welke prijs dan ook’-welke uitlating overigens door de gemeente wordt betwist - brengt dat niet met zich dat de gemeente de daarop volgende de e-mail van 28 november 2017 als een aanvaarding van haar aanbod heeft moeten opvatten. Er is dan ook geen koopovereenkomst tot stand gekomen tussen partijen. Ook overigens heeft [geïntimeerde] geen omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Onderhandelingen onrechtmatig afgebroken?
grieven 2 tot en met 9van de gemeente in principaal hoger beroep zijn hiertegen gericht en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
met elkaar het gesprek te vervolgen’over het definitief vestigen van het Rob Scholte Museum in het pand. Op 25 juni 2015 schreef de gemeente aan [geïntimeerde] dat zij scenario’s ging verkennen ‘
waarbij de ruimten ervan, ook aan u, marktconform kunnen worden aangeboden’. Op 3 november 2015 heeft het college de voorkeur uitgesproken voor het scenario waarbij het pand aan [geïntimeerde] zou worden verkocht teneinde daarin een permanent Rob Scholte Museum te vestigen. Dit voorkeursscenario heeft het college bij brief van 17 november 2015 bevestigd aan de gemeenteraad, waarbij met zoveel woorden werd gemeld dat het andere scenario (verkoop van het pand door middel van een tender) zou worden gestart wanneer met [geïntimeerde] niet tot overeenstemming zou zijn gekomen over de te nemen stappen. Op 2 februari 2016 heeft de gemeente echter de verkenning van het scenario waarbij het pand aan [geïntimeerde] zou worden verkocht stopgezet omdat met [geïntimeerde] geen overeenstemming over de te nemen stappen was bereikt. Een en ander betekent dat partijen dus gedurende een eerste periode van zestien maanden met enige regelmaat met elkaar in bespreking zijn geweest over de mogelijkheid van het permanent vestigen van het Rob Scholte museum in het pand, waaronder de eventuele verkoop van het pand aan [geïntimeerde] .
Wanneer wij met [geïntimeerde] niet tot overeenstemming over deze stappen komen, dan zullen wij afzien van dit scenario. Dan starten we scenario 2.’
as is’).Ondanks dat de gemeente dat bod heeft afgewezen zijn er, anders dan de gemeente betoogt, vervolgens wel
meerderegesprekken gevoerd over een mogelijke koopovereenkomst. Zo werd op 22 augustus 2017 naar aanleiding van dit bod een eerste gesprek gevoerd. Op 31 oktober 2017 heeft het college aan de gemeenteraad meegedeeld dat ‘
het college besloten[heeft]
om in gesprek te gaan met de heer [geïntimeerde] om te kijken of tot overeenstemming tot verkoop gekomen kan worden’.Daarbij heeft de gemeente ook vermeld dat het mogelijk was om de gunning aan te houden, afhankelijk van het gespreksresultaat met [geïntimeerde] .
Van belang is daarbij tevens uw wetenschap dat client € 245.000,- direct voor handen heeft en niet de gevraagde € 6 ton. Dat verschil dient dan ook gefinancierd te worden en dat kan niet binnen de door uw cliënte gestelde termijn van 7 dagen.’Daaruit kon de gemeente opmaken dat er aan de zijde van [geïntimeerde] bereidheid was om het bod van € 600.000,00 te aanvaarden mits er aan andere voorwaarden zou worden voldaan.
in gesprek te gaan met de heer [geïntimeerde] ’en dat er ‘
een mogelijkheid is om de gunning nog aan tehouden’. Daarmee was de gemeente teruggekomen op haar eerdere besluit van 2 februari 2016 om de onderhandelingen met [geïntimeerde] te stoppen en heeft zij voor lief genomen dat de tenderprocedure toen al in een ver stadium was. Het door de gemeente aangevoerde belang dat gewaarborgd moest worden dat het pand zou worden gesaneerd, maakt het voorgaande niet anders. Het staat niet vast dat die waarborg er niet zou kunnen zijn als het pand aan [geïntimeerde] zou worden geleverd. Bovendien heeft de gemeente het pand in niet gesaneerde staat aan Tuin geleverd en met Tuin afgesproken dat Tuin een restant van de koopprijs pas hoefde te betalen nadat de gemeente het pand had gesaneerd.
grief10 waarmee de gemeente bezwaar maakt tegen de door de rechtbank uitgesproken kostencompensatie niet slaagt.
Grief 11heeft geen zelfstandige betekenis.
grief 2 in incidenteel hoger beroepkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 4.8 tot en met 4.14) dat het met Tuin afgesproken uitstel van betaling geen geldlening is en dat geen geldelijk voordeel aan Tuin is verschaft, zodat niet is voldaan aan de eerste en tweede voorwaarde van artikel 107 lid 1 VWEU. Volgens [geïntimeerde] is Tuin wel degelijk begunstigd. Ten eerste omdat Tuin het pand in ongesaneerde staat kreeg geleverd en ten tweede omdat het overeengekomen uitstel van betaling feitelijk neerkomt op een geldlening. Aan [geïntimeerde] waren deze twee voordelen (van levering in ongesaneerde toestand en uitgestelde betaling) niet aangeboden, aldus [geïntimeerde] .
de minimisdrempel van € 200.000,00 als bedoeld in artikel 3 lid 2 van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, zeker nu Tuin ook nog kosten voor een bankgarantie heeft moeten maken. Voor het geval dat [geïntimeerde] met deze grief in wezen heeft bedoeld te stellen dat de gemeente het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, strandt dat standpunt reeds omdat [geïntimeerde] er zelf voor gekozen heeft om niet deel te nemen aan de openbare verkoopprocedure en zijn eigen traject daarin te volgen.
grief 3 in incidenteel hoge beroepkomt [geïntimeerde] op tegen rov. 4.15 tot en met 4.20 waarin de rechtbank twee in eerste aanleg ingediende vorderingen heeft afgewezen wegens het ontbreken van procesbelang. Die vorderingen hielden in een verklaring voor recht dat geen rechtsgeldige gunning aan Tuin heeft plaatsgevonden en dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door uitvoering te geven aan deze niet rechtsgeldige gunning. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat [geïntimeerde] zich niet in de tenderprocedure heeft ingeschreven, zodat hem in beginsel geen recht toekomt om te klagen over het verloop van deze procedure en de gunning aan Tuin. Ook overigens is volgens de rechtbank niet gebleken van een rechtens te respecteren belang van [geïntimeerde] om toch over de gunning te kunnen klagen en om een heraanbesteding te kunnen vragen. Integendeel, [geïntimeerde] heeft toegelicht dat zijn beslissing om zich niet in te schrijven een bewuste keuze betrof, aldus de rechtbank.