ECLI:NL:GHAMS:2022:570
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vergoeding kosten rechtsbijstand na onherroepelijk vonnis
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2021. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.E. Brink, had verzocht om een vergoeding van kosten van rechtsbijstand en schadevergoeding na zijn vrijlating uit de verzekering. Het hof heeft kennisgenomen van de processtukken en de argumenten van de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant. De appellant was niet aanwezig tijdens de behandeling in raadkamer.
Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht gronden van billijkheid aanwezig achtte voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, maar dat niet alle door de raadsman gewerkte uren na het onherroepelijk worden van het vonnis voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en de appellant een vergoeding van € 280,00 toegekend op basis van artikel 530 Sv. Het hof wees het overige verzoek af en beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de appellant.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van billijkheid in de vergoeding van rechtsbijstandskosten, vooral in gevallen waar een verdachte na vrijspraak met kosten blijft zitten. Het hof heeft de argumenten van de appellant en de advocaat-generaal zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank op goede gronden had beslist. De uiteindelijke beslissing van het hof was om het hoger beroep af te wijzen en een beperkte vergoeding toe te kennen.