ECLI:NL:GHAMS:2022:570

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
000840-21 (530 Sv) en 000839-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vergoeding kosten rechtsbijstand na onherroepelijk vonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2021. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.E. Brink, had verzocht om een vergoeding van kosten van rechtsbijstand en schadevergoeding na zijn vrijlating uit de verzekering. Het hof heeft kennisgenomen van de processtukken en de argumenten van de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant. De appellant was niet aanwezig tijdens de behandeling in raadkamer.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht gronden van billijkheid aanwezig achtte voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, maar dat niet alle door de raadsman gewerkte uren na het onherroepelijk worden van het vonnis voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en de appellant een vergoeding van € 280,00 toegekend op basis van artikel 530 Sv. Het hof wees het overige verzoek af en beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de appellant.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van billijkheid in de vergoeding van rechtsbijstandskosten, vooral in gevallen waar een verdachte na vrijspraak met kosten blijft zitten. Het hof heeft de argumenten van de appellant en de advocaat-generaal zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank op goede gronden had beslist. De uiteindelijke beslissing van het hof was om het hoger beroep af te wijzen en een beperkte vergoeding toe te kennen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000840-21 (530 Sv) en 000839-21 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-089296-20
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2021 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr H.E. Brink,
Jozef lsraëlskade 46, 1072 SB te Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 10 mei 2021 ingesteld door de verzoeker (hierna de appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 25 januari 2022 de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die de appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 260,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 6.007,97;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg en hoger beroep ten bedrage van € 3.872,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ad a
De appellant is op 1 april 2020 in verzekering gesteld. De appellant is op 2 april 2020 in vrijheid gesteld.
Het hof is -met de rechtbank- van oordeel dat gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een vergoeding ter zake van door de appellant ondergane verzekering tot een bedrag van € 210,00, nu het inleidende verzoekschrift vóór 1 maart 2021 is ingediend.
Ad b en ad c
De rechtbank heeft de verzochte vergoeding ex artikel 530 Sv gedeeltelijk afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend, met aftrek van de vergoeding voor 5,5 door de raadsman gewerkte uren na het onherroepelijk worden van het vonnis, zijnde € 1.663,75 (= 5,5 uren x het uurloon van €250,- + 21 % BTW). De rechtbank ziet geen noodzaak voor werkzaamheden van de raadsman vanaf dat moment, althans acht het niet billijk om de kosten van die werkzaamheden voor rekening van de belastingbetalers te laten komen. Bij het vonnis is immers de teruggave aan verzoeker gelast van de onder hem in beslag genomen goederen, waaronder de geldbedragen, en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het Openbaar Ministerie daaraan niet uit zichzelf gehoor zou geven. In plaats van deze teruggave af te wachten heeft verzoeker ervoor gekozen de raadsman in te schakelen om de teruggave te bespoedigen. Ook heeft de raadsman, blijkens zijn verklaring in raadkamer, op 15 september 2020 anderhalf uur besteed aan het ophalen van de mobiele telefoon van verzoeker bij het beslaghuis. Naar het oordeel van de rechtbank is het billijk de kosten van die door de raadsman gewerkte uren voor rekening van verzoeker te laten en is vergoeding daarvan niet billijk.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het opmaken, indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift meer bewerkelijk is geweest dan een gemiddeld dergelijk verzoekschrift. De rechtbank zal dan ook niet de daarvoor gevraagde, maar de gebruikelijke forfaitaire vergoeding daarvoor toekennen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het op goede gronden niet billijk heeft geacht niet alle uren die de raadsman heeft gewerkt na het onherroepelijk worden van het vonnis voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Een mindering van 5,5 uren zou op zijn plaats zijn. Weliswaar is de procedure van de teruggave van inbeslaggenomen goederen stroperig, maar teruggave dient ook zorgvuldig te gebeuren. De advocaat-generaal heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar twee uitspraken van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2014:16003 en ECLI:NL:RBDHA:2019:12237).
Namens de appellant is aangevoerd dat de gehele gevraagde vergoeding moet worden toegekend. Door een mindering aan te brengen in het aantal te vergoeden uren heeft de rechtbank de gedachte achter artikel 530 Sv miskend, namelijk dat het na een vrijspraak in beginsel niet billijk is een gewezen verdachte met de kosten van zijn verdediging te laten zitten en dat de declaraties van een raadsman als uitgangspunt hebben te gelden. Er is terecht namens de appellant meerdere malen geïnformeerd naar de teruggave van de gelden en er is geen sprake geweest van disproportionaliteit in tarifering of uitgevoerde werkzaamheden.
Het onderzoek in raadkamer in hoger beroep heeft het hof niet tot nieuwe inzichten gebracht. Het hof is van oordeel dat beslissing van de rechtbank juist is en op goede gronden berust. Het hof acht -net zoals de rechtbank- gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 4.344,22. Tevens zijn gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00.
Ad d
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan de appellant een vergoeding toe van € 280,00 (tweehonderdtachtig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. E. van Die, A.M. Kengen en A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 22 februari 2022.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 280,00 (tweehonderdtachtig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Brink Attorneys o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 22 februari 2022,
mr. E. van Die, voorzitter.