ECLI:NL:GHAMS:2022:3650

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
23-001751-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regiebeslissing in hoger beroep inzake procesafspraken en onderzoekswensen in strafzaak met Encrochat-problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2022 een regiebeslissing genomen in hoger beroep met betrekking tot procesafspraken die eerder tussen het openbaar ministerie en de verdediging zijn gemaakt. De verdachte, geboren in 1980 en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, had verzocht om de gemaakte procesafspraken te volgen, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende argumenten waren om deze verzoeken te honoreren. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte wordt beschuldigd van wapenhandel en waarbij de Encrochat-berichten als belangrijk bewijs dienen. Het hof heeft de procesafspraken afgewezen en heeft besloten dat er aanvullend onderzoek nodig is, waarbij ook de onderzoekswensen van de verdediging aan bod komen. De advocaat-generaal heeft de intrekking van het hoger beroep door het openbaar ministerie toegelicht, waarbij de nadruk lag op de noodzaak om de zaak snel af te handelen in het licht van de capaciteitsproblemen binnen de strafrechtspleging. De voorzitter heeft de verdachte en zijn raadsman geïnformeerd over de gang van zaken en de juridische implicaties van de procesafspraken. De beslissing over de onderzoekswensen en de voorlopige hechtenis is uitgesteld tot een latere zitting.

Uitspraak

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken op 8 december 2022.
Regiezitting
Tegenwoordig zijn:
mr. C.J. van der Wilt, voorzitter,
mr. M.J.A. Plaisier en mr. T. de Bont, leden,
mr. S.W.H. Bootsma, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. J. Zondervan, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting verschenen, antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1980,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam.
De voorzitter laat weten dat er iets is misgegaan en dat er geen tolk is opgeroepen.
De verdachte verklaart desgevraagd dat hij Nederlands spreekt en verstaat.
De raadsman vult aan dat de verdachte inderdaad Nederlands spreekt en verstaat, maar dat het volgen en begrijpen van gesprekken waarbij juridische taal in het Nederlands wordt gebruikt, voor hem lastiger is.
De voorzitter stelt voor om – mede gelet op het feit dat ook bij eerdere zittingen geen tolk aanwezig was – door te gaan met de behandeling en daarbij de gang van zaken en juridische begrippen (extra) goed aan de verdachte uit te leggen. Indien nodig kan de verdachte overleggen met zijn raadsman.
De verdachte en zijn raadsman stemmen hiermee in.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en wijst erop dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt opnieuw aangevangen wegens de gewijzigde samenstelling van het hof.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en deelt mede dat het openbaar ministerie het hoger beroep heeft ingetrokken.
Desgevraagd verklaart de verdachte:
De reden van het hoger beroep is dat ik wil dat de procesafspraken worden gevolgd. Daarnaast vind ik de opgelegde straf te hoog. Ik ben door het openbaar ministerie benaderd voor het maken van procesafspraken. Ik was het in eerste instantie niet eens met de gevangenisstraf van 30 maanden en wilde een gevangenisstraf 24 maanden. Het openbaar ministerie wilde niet lager. Ik wilde snel duidelijkheid. Bij de rechtbank werd de straf 12 maanden hoger. Daar werd ik echt door overvallen.
De voorzitter deelt de nieuw bij het hof ingekomen stukken mede, te weten:
  • een brief van het hof aan de verdediging van 15 november 2022 waarin de onderzoekswensen worden opgevraagd voor het geval het hof de procesafspraken niet zou volgen;
  • een brief van de verdediging van 1 december 2022 met onderzoekswensen;
  • een reactie van het openbaar ministerie van 2 december 2022 op de onderzoekswensen;
  • een Excelbestand met Encrochat-gesprekken – dat reeds door de verdediging was ontvangen – ingekomen bij het hof op 7 december 2022.
De voorzitter deelt voorts mede dat de zitting van vandaag een regiezitting betreft waarin de procesafspraken en onderzoekswensen aan bod komen. Het hof zal over 14 dagen mededelen of het meegaat met de procesafspraken. Voor het geval dat het hof met deze afspraken niet meegaat, wenst het hof vandaag ook de onderzoekswensen helder te hebben zodat daar dan direct op kan worden beslist en geen nadere regiezitting nodig is.
De raadsman laat desgevraagd weten dat hij zich ook heeft voorbereid op het bespreken van de onderzoekswensen.

Procesafspraken

De voorzitter houdt de inhoud van de procesafspraken voor zoals vastgelegd in de overeenkomst van 25 april 2022.
De verdachte verklaart dat hij de procesafspraken met zijn raadsman heeft besproken, dat hij begrijpt wat de afspraken inhouden en dat hij nog steeds achter die afspraken staat.
De voorzitter wijst de verdachte er expliciet op dat in deze zaak de zogenoemde Encrochat-materie aan de orde is en dat, indien de Hoge Raad op enig moment zou oordelen dat er – kort gezegd – aan de verkrijging van Encrochat-berichten gebreken kleven waarop de verdediging in beginsel een beroep zou kunnen doen, de verdachte hier niet van kan profiteren als de procesafspraken worden gevolgd.
De verdachte laat weten dat hij dat begrijpt.
Op de vraag of de verdachte een verklaring zal afleggen als de procesafspraken niet worden gevolgd laat de verdachte weten dat op dit moment zijn standpunt is dat hij dit niet zal doen.
De raadsman deelt mede dat hij verwacht dat de verdachte – als de procesafspraken niet worden gevolgd – wel vragen zal beantwoorden. Wel hangt dit af van de vragen die worden gesteld.
De raadsman licht het verzoek de procesafspraken te volgen als volgt toe:
Het voordeel van de procesafspraken ligt in de enorme hoeveelheid aan zaken waarin Encrochat- en Sky-informatie een rol speelt, en de behoefte van de rechtspraktijk om hier enigszins praktisch mee om te gaan. Bij een groot aantal zaken is het voor iedereen beter als er afspraken tot stand komen. We hebben te maken met een overspannen rechtspraktijk waardoor het een groot probleem is alle zaken tijdig te behandelen. Onder de justitiabelen heerst echter veel onzekerheid over dergelijke afspraken, omdat zij in die afspraken een straf accepteren maar niet ervan uit kunnen gaan dat deze afspraken worden gevolgd door de rechter. In deze zaak is dat ook precies gebeurd. Natuurlijk heeft de rechter een zelfstandige verantwoordelijkheid ten aanzien van de procesafspraken en kan het niet zo zijn dat een rechter aan deze afspraken gebonden is. Echter, dat is voor de justitiabelen uitermate onbevredigend omdat dit geen zekerheid geeft. De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2022 het kader gegeven voor procesafspraken. De door uw hof gehanteerde werkwijze in deze zaak (het vragen naar een standpunt over de procesafspraken en het inventariseren van onderzoekswensen als de procesafspraken niet worden gevolgd) is hoe het moet gaan. Dat is bij de rechtbank niet gebeurd.
Mijn suggestie zou zijn dat in de rechtspraktijk het uitgangspunt wordt ontwikkeld dat, indien het openbaar ministerie en de verdediging op goede gronden tot procesafspraken komen en er goede afwegingen zijn gemaakt, de rechter slechts in uitzonderingsgevallen – indien de afspraken op onderdelen onbegrijpelijk zijn – van deze afspraken afwijkt. Ik snap dat procesafspraken door rechters ongemakkelijk worden gevonden omdat zij geen invloed hebben op de inhoud van de procesafspraken. Ik maak de vergelijking met de kroongetuige-overeenkomst waarbij tot op zekere hoogte dezelfde problematiek speelt. Bij een kroongetuige is het ook zo dat er afspraken tussen de verdediging en het openbaar ministerie worden gemaakt, waarbij de kroongetuige in ruil voor zijn getuigenis een lagere eis krijgt. Dergelijke afspraken zijn altijd gevolgd door de rechter. Rechters realiseren zich namelijk ook wat het maatschappelijk belang bij de kroongetuige is en wat de gevolgen kunnen zijn als een rechter de afspraak niet zou volgen.
Ik vind de in deze zaak gemaakte afspraken redelijk en recht doen aan de zaak. Op grond van de omvang van de bewezenverklaring is de overeengekomen straf zeker niet aan de lage kant. Daarnaast is er een aanzienlijk maatschappelijk belang. Er is geen reden om van de afspraken af te wijken. Ik verzoek op korte termijn een zitting te plannen om de zaak inhoudelijk af te doen.
De advocaat-generaal voert het volgende aan ten aanzien van de procesafspraken:
De reden van de intrekking van het hoger beroep door het openbaar ministerie is erin gelegen dat het openbaar ministerie niet opnieuw discussie wil hebben over de vrijspraken. Het openbaar ministerie wil de zaak snel afronden. De raadsman heeft alle argumenten voor het nakomen van de afspraken al naar voren gebracht en het openbaar ministerie is het daarmee eens. De strafrechtspleging is overbelast. Dit soort zaken vergt heel veel werk. Het is van belang dat het openbaar ministerie afspraken kan maken om een zaak efficiënt af te doen en er is geen reden om dat in deze zaak niet te doen. De zittende magistratuur is geen onderdeel van de afspraken en dat moet ook niet. De Hoge Raad heeft op 27 september 2022 duidelijk gezegd wat de rechter te doen staat op het moment dat er procesafspraken zijn gemaakt. De vraag is of het openbaar ministerie deze afspraken heeft kunnen maken; zijn de afspraken redelijk en wordt geen ontoelaatbare druk uitgeoefend? De procesafspraken in deze zaak voldoen aan de eisen die volgens de Hoge Raad gelden bij procesafspraken. Als de procesafspraken worden gevolgd, betekent dit dat deze zaak op efficiënte wijze kan worden afgedaan en dat er snel duidelijkheid komt voor de verdachte.
Op vragen van het hof antwoordt de advocaat-generaal als volgt:
U vraagt mij of ik kan schetsen wat landelijk gezien de omvang is van het aantal zaken waarin Encrochat-problematiek aan de orde is. Ik kan niet zeggen hoe groot het probleem is als het gaat om de hoeveelheid en omvang van Encrochat-zaken want ik ben niet de advocaat-generaal die zich bezig houdt met dit soort zaken. De hoeveelheid werk zit ook niet alleen in Encrochat- en Sky-zaken, meer in zijn algemeenheid geldt dat sprake is van capaciteitsproblematiek bij het OM door vele jaren van budgettaire kortingen. Er zijn te weinig mensen om de zaken goed af te doen en een zaak de aandacht te geven die zij verdient. In hoeveel Encrochat-zaken er procesafspraken worden/zijn gemaakt weet ik niet. Ik weet wel dat de zaken die lopen uiterst bewerkelijk zijn.
De voorzitter vraagt mij wat het bewerkelijke is aan deze zaak. Als de afspraken niet worden gevolgd dan betekent dit dat er Encrochat-verweren en onderzoekswensen zullen komen die vergelijkbaar zijn met die verweren en wensen die in vergelijkbare zaken aan de orde zijn. Dat betekent dat heel lange Europese procedures kunnen volgen. Het openbaar ministerie vindt overigens dat de stand van zaken inmiddels redelijk duidelijk is als het gaat om de Encrochat-problematiek. Ook de rechtspraak vindt dat. De advocatuur is een totaal andere mening toegedaan. De rechtbank heeft in deze zaak een weliswaar wat andere weg gevolgd in haar oordeel omtrent – kort gezegd – de rechtmatigheid betreffende de Encrochat-data dan andere rechtbanken, maar mijn conclusie is dat het daardoor wat betreft de uitkomst alleen maar duidelijker wordt; zowel links- als rechtsom is de verkrijging en het gebruik rechtmatig.
Op de vraag of het niet juist wenselijk is dat het hof zich uitlaat over de Encrochat-problematiek
in het kader van de rechtsvorming en rechtseenheid, is mijn reactie dat het voor het openbaar ministerie volkomen duidelijk is. Tot nu toe is het standpunt van het openbaar ministerie ook gevolgd door de rechtbanken en het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2022:9878). Een deel van de advocatuur wenst dit echter ter discussie te stellen.
U vraagt mij waarop het door het openbaar ministerie geformuleerde uitgangspunt dat in deze zaak een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend is, is gebaseerd. Dat is er op gebaseerd dat er hoog moet worden ingezet bij onderhandelingen. De officier van justitie die de onderhandelingen heeft gevoerd, heeft mij laten weten dat de raadsman goed heeft onderhandeld. Op grond van de bewezenverklaring vind ik de 30 maanden gevangenisstraf een juiste uitkomst.
De jongste raadsheer wijst erop dat in de brief van de verdediging van 1 december 2022 niet met zoveel woorden valt te lezen dat er een reeks aan onderzoekswensen over – kort gezegd – Encrochat zal worden ingediend als de procesafspraken niet worden gevolgd. Ik heb begrepen dat grote delen uit het dossier opnieuw vertaald moeten worden. De raadsman heeft een aantal voorwaardelijke onderzoekswensen ingediend. Ook kan het zijn dat rechtshulpverzoeken moeten worden gedaan die veel tijd kosten. De procesafspraken zijn ook in het belang van de maatschappij.
Op de vraag of de kwesties die ten grondslag liggen aan de onderzoekswensen niet sowieso uitgezocht moeten worden, gelet op de eigen verantwoordelijkheid die de rechter heeft als het gaat om de bewijsvraag, is mijn reactie dat de rechtbank het bewijs voldoende oordeelde .
De raadsman reageert als volgt:
Over de Encrochat- en Sky-problematiek is veel gezegd. Zoals ik in mijn brief heb geschreven ontkom je er niet aan om voor alle ankers te gaan liggen. In de jurisprudentie zijn verschillende benaderingen te zien ten aanzien van de beoordeling van de rechtmatigheid van het vergaren van Encrochat- en Sky-berichten. Er worden door de rechtbank Noord-Nederland prejudiciële vragen gesteld. Die vragen kunnen ook in deze zaak een rol spelen.
Ik weet dat er bij ons op kantoor meerdere zaken lopen waarin de Encrochat- en Sky-materie speelt en waarin wordt gesproken met het openbaar ministerie over procesafspraken. Het grote stuwmeer aan zaken zit echter misschien niet eens in dit type zaken maar in fraude- en zedenzaken. Er zijn bij bepaalde zaken enorme wachttijden. Ik proef een beetje de gedachte dat mensen niet beloond mogen worden omdat we het als maatschappij niet goed voor elkaar hebben als het gaat om afdoening van rechtszaken. Dat kan inderdaad niet zo zijn. In deze zaak doen de afspraken echter recht aan de zaak en is het standpunt van de verdediging dat deze afspraken – mede met het oog op de rechtspraktijk – moeten worden gevolgd.
De advocaat-generaal reageert als volgt:
Ik kan niet zeggen om hoeveel Encrochat-zaken het gaat, maar weet wel dat doordat capaciteit naar dit soort zaken gaat dit ten koste gaat van andere zaken zoals zedenzaken. Het is triest hoe lang het soms duurt, voor slachtoffers en verdachten. Dat is ook het belang van het afdoen van zaken op basis van procesafspraken. Natuurlijk heeft het hof een eigen verantwoordelijkheid en moet onder meer worden gekeken of er geen procesafspraken worden gemaakt in zaken waarvan de rechter vindt dat er te weinig bewijs is. In deze zaak heeft de rechter zich inmiddels echter uitgelaten over het bewijs en dit voldoende geoordeeld.
De voorzitter stelt vast dat de procesafspraken voldoende zijn behandeld en dat nu de onderzoekswensen zullen worden besproken.

Onderzoekswensen

De raadsman voert het woord aan de hand van een op schrift gestelde pleitnota, die aan het hof wordt overgelegd en aan het dossier wordt toegevoegd.
Het hof stemt ermee in dat de raadsman alleen de grote lijnen van deze pleitnota voordraagt, nu dit grotendeels de tekst is van de brief van de verdediging van 1 december 2022, en dat de gehele pleitnota als voorgedragen dient te worden beschouwd.
In aanvulling op de pleitnota voert de raadsman het volgende aan:
Ten aanzien van het schorsingsverzoek het volgende. Het is niet juist dat de verdachte er de dupe van wordt als er dingen niet goed zijn gegaan. Er had geen vonnis mogen worden gewezen op de manier waarop dat is gebeurd. Er spelen allerlei problemen met de verdachte, zijn gezin, zijn bedrijf, en zijn gezondheid. De onduidelijkheid vreet aan hem. Ik verzoek daarom de voorlopige hechtenis per vandaag te schorsen en subsidiair op het moment dat wordt beslist over de procesafspraken. De verdere procedure zal namelijk al snel maanden duren. De verdachte zit daardoor langer in detentie zonder mogelijkheden van re-integratie dan wanneer de procesafspraken zouden zijn gevolgd.
Wat betreft het verzoek op pagina 6 van de pleitnota ten aanzien van het standpunt dat het vermoeden bestaat dat meer dan één persoon gebruik heeft gemaakt van het account, doe ik u op dit moment geen verzoek. Ik begrijp dat, indien ik later alsnog een verzoek doe in dit kader, het hof mogelijk het stadium waarin dat gebeurt betrekt bij zijn afweging.
Ten aanzien van het verzoek om een vertaling gaat het om de specifiek aangegeven tekst in de pleitnota. Dit stuk is cruciaal omdat het gaat over het al dan niet afnemen van een wapen. Mijn cliënt zegt dat de vertaling op dit punt niet juist is maar dat er staat “het gaat niet door”. Ik zie niet een bredere context zoals de advocaat-generaal in zijn reactie op 2 december 2022 stelt. De verdachte vindt het ook opmerkelijk dat dit deel van de berichten door de rechtbank niet in de bewijsmiddelen is opgenomen (pagina 37 van het vonnis).
Ten aanzien van het verzoek de verbalisanten te horen over de foto’s is mijn primaire verzoek hen te horen en niet het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal.
De advocaat-generaal reageert als volgt op de onderzoekswensen en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis:
Ten aanzien van het horen van de verbalisanten verzoek ik te gelasten dat – indien dit verzoek wordt toegewezen – de verbalisanten ook de originele foto’s dienen mee te nemen naar het verhoor.
Door de rechtbank Noord-Nederland worden prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Op de gang van zaken in die procedure is kritiek gekomen vanuit de advocatuur. Men vindt dat zij te weinig zijn betrokken bij het formuleren van deze vragen. Daaruit trek ik de conclusie dat dit helemaal niet een traject is waarbij snel duidelijkheid wordt verschaft.
Wat betreft de voorlopige invrijheidstelling (VI) het volgende. De executie van straffen ligt niet bij het openbaar ministerie. De VI is niet langer een recht en moet worden verdiend. Het ligt dus geheel aan de verdachte of de VI wordt verleend. Als de VI wordt verleend zal dit bovendien pas in mei 2023 zijn en niet in januari. Ik zie daarnaast geen reden de voorlopige hechtenis te schorsen of op te heffen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte wegen niet op tegen het strafvorderlijk belang. De duidelijkheid die de verdachte wil wordt met een schorsing of opheffing ook niet verschaft. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat de verdachte na een jaar weer terug in detentie moet. Wat betreft de voorlopige hechtenis zal het openbaar ministerie zich begin mei niet meer verzetten tegen het beëindigen van de voorlopige hechtenis.
De verdachte verklaart als volgt:
U vraag mij of ik het allemaal goed heb kunnen volgen. Ja, ik heb het goed kunnen volgen. Ik wil nog iets zeggen over de voorlopige hechtenis. Bij een gevangenisstraf van 30 maanden zou ik in januari 2023 kunnen beginnen met detentiefasering. Ik heb een bewijs van goed gedrag en daarin staat ook dat er geen reden is om aan te nemen dat niet met de detentiefasering in januari kan worden gestart. Bij een gevangenisstraf van 30 maanden start de VI in mei 2023 maar vanaf januari 2023 zou ik recht hebben op detentiefasering. Ik heb werk gedaan en een diploma gehaald.
De raadsman vult aan dat de verdachte bedoelt dat hij voorafgaand aan de VI wel naar buiten zou kunnen en dat hij een getuigschrift heeft van goed gedrag.
Het hof onderbreekt de behandeling voor beraad in raadkamer.
Nadat de behandeling is hervat deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis per heden, wordt afgewezen, omdat de belangen van de verdachte om te worden geschorst thans niet opwegen tegen de belang van strafvordering om de voorlopige hechtenis voort te zetten. De beslissing over het subsidiaire verzoek om de verdachte te schorsen op het moment dat over de procesafspraken wordt beslist, zal worden medegedeeld op de zitting van 22 december 2022 om 13:30 uur.
De verdachte laat desgevraagd weten dat hij niet bij de zitting op 22 december 2022 om 13:30 uur aanwezig zal zijn.
De voorzitter deelt mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot de terechtzitting van 22 december 2022 om 13:30 uur, op welke datum en tijdstip de beslissing van het hof op de procesafspraken zal worden uitgesproken en indien deze niet worden gevolgd een beslissing wordt gegeven op de onderzoekswensen.
Na de onderbreking wordt het onderzoek ter zitting van 8 december op
22 december 2022 om 13:30 uurhervat.
Tegenwoordig zijn:
mr. C.J. van der Wilt, voorzitter,
mr. M.J.A. Plaisier en mr. T. de Bont, leden,
mr. S.W.H. Bootsma, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal.
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsman van de verdachte, mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.

Procesafspraken

Op het verzoek de procesafspraken tussen het openbaar ministerie en verdediging te volgen, wordt als volgt beslist.
Inleiding
In de onderhavige zaak – waarin zogenoemde Encrochat-berichten het belangrijkste bewijs vormen – zijn tussen de verdachte en het openbaar ministerie op 25 april 2022 zogenoemde ‘procesafspraken’ gemaakt.
De gemaakte procesafspraken houden – kort samengevat – in dat de verdediging/verdachte:
- geen onderzoekswensen indient;
- geen bewijsverweren voert;
- geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
- afstand doet van inbeslaggenomen goederen en
- zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken
- afziet van het instellen van hoger beroep als de rechtbank de eis van het OM volgt.
In het kader van de procesafspraken heeft het openbaar ministerie zich verplicht (samengevat):
- een overtreding van de Opiumwet (kort gezegd: cocaïnehandel) niet aan de verdachte ten laste te leggen;
- bepaalde vuurwapens wel en andere niet bij de tenlastelegging te betrekken;
- ter terechtzitting een straf van 30 maanden gevangenisstraf te vorderen en
- af te zien van het instellen van hoger beroep als de rechtbank deze eis volgt.
Aan de verdachte is vervolgens tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 heeft schuldig gemaakt aan – kort gezegd – wapenhandel ten aanzien vier vuurwapens en naast deze vier vuurwapens nog twee vuurwapens voorhanden heeft gehad. Ook is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij op 12 oktober 2021 een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en 30 maanden gevangenisstraf gevorderd.
De gemaakte procesafspraken zijn door de rechtbank niet gevolgd. Zowel de verdediging als het openbaar ministerie hebben aangegeven die procesafspraken in appel nog altijd gestand te willen doen. Het hof heeft de procespartijen met het oog op een te houden regiezitting verzocht ook mogelijke onderzoekswensen op te geven voor het geval de procesafspraken door het hof niet zouden worden gevolgd. Zowel de procesafspraken als de onderzoekswensen zouden dan – in aanwezigheid van de verdachte – op de zitting worden besproken. Tijdens de regiezitting van 8 december 2022 heeft de verdediging benadrukt dat de afspraken redelijk zijn en het voor de verdachte moeilijk aanvaardbaar is dat de afspraken door de rechtbank niet zijn gevolgd, terwijl het openbaar ministerie daartoe het initiatief heeft genomen. Ook de advocaat-generaal heeft zich ter zitting nogmaals achter de afspraken geschaard. Blijkens hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht heeft het openbaar ministerie ervoor gekozen om in deze zaak afspraken te maken vanwege de algehele druk op de strafrechtspleging om zaken af te doen, de tekorten bij het openbaar ministerie die hierbij een rol spelen en de tijd die gemoeid zal zijn met het voldoen aan de eventuele onderzoekswensen van de verdediging.
Juridisch kader
Het hof stelt (conform ECLI:NL:HR:2022:1252) voorop dat het stelsel van strafvordering zich er niet tegen verzet dat het openbaar ministerie en de verdediging overleg voeren en afspraken maken over de wijze waarop zij (al dan niet) gebruik maken van de ieder toekomende bevoegdheden en daarbij een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van de strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechter. Hij behoudt zijn eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder de artikelen 348 en 350 Sv – en de eisen van een eerlijk proces.
Het hof overweegt dat voor ogen moet worden gehouden dat het maken van procesafspraken afwijkt van een reguliere strafprocedure. De reguliere strafprocedure is gericht op waarheidsvinding conform een aantal regels en beginselen die een procedure waarborgen die aan dat doel bijdraagt en die een ‘fair trial’ verzekeren. Voor een procedure op basis van procesafspraken (die aan deze gerichtheid kunnen afdoen) dient daarom een goede grond te bestaan (zie in vergelijkbare zin onderdeel 9.9 van de conclusie van de procureur-generaal Bleichrodt voorafgaand aan het genoemde arrest van de Hoge Raad, vindplaats ECLI:NL:PHR:2022:566). Naar het oordeel van het hof dient berechting binnen een redelijke termijn, en, deels daarmee samenhangend, een efficiënte en effectieve afdoening van een strafzaak daartoe het hoofdargument te zijn. Dat betekent dat als er procesafspraken worden gemaakt aannemelijk moet zijn dat die afspraken daadwerkelijk en voldoende substantieel kunnen bijdragen aan de verkorting van de procedure dan wel de afdoening van de strafzaak anderszins efficiënter en effectiever maken.
Beoordeling
Tegen de achtergrond van het geschetste juridische kader is het hof van oordeel dat de in deze strafzaak tussen de verdachte en het openbaar ministerie gemaakte procesafspraken
nietmoeten worden gevolgd.
Het hof heeft bij dit oordeel het volgende betrokken:
- de tenlastegelegde feiten zijn van recente datum; te weten de periode 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 en 12 oktober 2021;
- het vonnis, waarvan hoger beroep is ingesteld, van de rechtbank Noord-Holland is van 21 juni 2022;
- er is mede gezien het tijdsverloop tot nu toe geen sprake van een situatie waarin het aannemelijk is dat door het maken van procesafspraken wordt bijgedragen aan een substantiële verkorting van de procedure, waarin anders een berechting binnen een redelijke termijn en een effectieve rechtshandhaving niet (meer) tot de mogelijkheden behoort. Daarbij neemt het hof bovendien in aanmerking dat het gelet op zijn eigen verantwoordelijkheid voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv enig nader onderzoek dan wel aanvulling van het strafdossier met stukken noodzakelijk acht (zie hierna bij de beslissingen), waaraan het maken van procesafspraken niet kan afdoen.
- ten tijde van de regiezitting is evenmin gebleken dat er een ander belang is dat rechtvaardigt dat de procesafspraken worden gevolgd. De advocaat-generaal heeft in dit verband niet meer dan de ‘algemene capaciteitsproblematiek bij het OM door vele jaren van budgettaire kortingen’ benoemd als argument voor de procesafspraken in de voorliggende zaak. Een situatie van algehele druk op de strafrechtspleging en de heersende tekorten, acht het hof echter op zichzelf in beginsel onvoldoende, niet in de laatste plaats vanwege het gevaar dat de strafrechtspleging daardoor op een hellend vlak terecht komt, aangezien aan een ruime praktijk van procesafspraken ook een aantal evidente nadelen voor de strafrechtspleging en dus de samenleving zijn verbonden.
Samenvattend komt het hof tot het oordeel dat aan de voorliggende strafzaak en de daarin aanwezige problematiek onvoldoende argumenten kunnen worden ontleend die moeten leiden tot de conclusie dat voor het volgen van de gemaakte procesafspraken een goede grond bestaat.

Onderzoekswensen en andere beslissingen

Het hof zal nu oordelen over de onderzoekswensen zoals die door de verdediging zijn geformuleerd en de overige beslissingen van het hof mededelen.
De voorzitter deelt als beslissingen van het hof mede dat:
- het verzoek tot het opnieuw laten vertalen van het bericht van Symmetricfrog van 28 april 2020 (het hof begrijpt: 23 april 2020) om 12:16:59 uur (pagina 188 van het dossier) dat in het dossier is vertaald als “Hoi broer ik kan niet praten, sorry”, wordt
toegewezenmet dien verstande dat het hof het openbaar ministerie opdraagt pagina 187 en 188 opnieuw te laten vertalen voor zover dat alle chats op 22 en 23 april 2020 betreft;
- het verzoek om de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te horen over de door hen opgestelde processen-verbaal (het aanvullend proces-verbaal vuurwapen herkenning van
14 december 2021 en het proces-verbaal van bevindingen 14 oktober 2021 (pagina 255 e.v.)) wordt
toegewezen. De getuigen zullen op de hierna te noemen
terechtzitting worden gehoord;
- het openbaar ministerie ervoor zorg dient te dragen dat de originele foto’s van de tegelvloer, de doos met wapens en het dekbed in voornoemde processen-verbaal aan het dossier worden toegevoegd;
- het openbaar ministerie wordt opgedragen de stukken waarnaar de rechtbank in haar vonnis op pagina 5 en verder verwijst,
uiterlijk 16 januari 2023 om 12:00 uuraan het hof te verstrekken, voor zover het betreft de in het dossier ontbrekende stukken “met betrekking tot de rechtmatigheid van de opsporing (in verband met onderschepping, opslag en verwerking van het berichtenverkeer met de applicatie Encrochat) die in vergelijkbare zaken wel onderdeel uitmaken van het procesdossier”.
Tot slot wordt het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Het hof laat het maatschappelijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis prevaleren boven het persoonlijk belang van de verdachte bij schorsing daarvan.
Vervolgens deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het onderzoek wordt geschorst tot de terechtzitting van
16 februari 2023 om 09:00 uur, zijnde een schorsing voor langer dan een maand, doch niet langer dan drie maanden om de klemmende reden dat het zittingsrooster van het hof een verdere behandeling van de zaak binnen één maand niet toelaat, met bevel tot oproeping van de verdachte, diens raadsman en de getuigen tegen die dag en dat tijdstip.
Voor die zitting dient tevens te worden opgeroepen de tolk in de Servische taal.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Noot: Voor de behandeling van onderhavige zaak op de volgende zitting dienen
210 minutente worden gereserveerd en wordt
behandeld doorde mrs. C.J. van der Wilt, M.J.A. Plaisier en T. de Bont.