Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Feiten in de zaak 19/697(kenmerk Hof: 21/00471)
€ 238,59 aan rente op achterstallen, derhalve € 46.416,80 in totaal werd geheven.
€ 137,49 aan rente op achterstallen, derhalve € 28.914,46 in totaal wordt geheven.
3.Geschil in hoger beroep
4.Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat in de onderhavige zaken vaststaat dat de goederen niet in het economisch circuit van Nederland of de Europese Unie terecht zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de door haar overgelegde bescheiden niet aangetoond dat de goederen het gebied van de Unie hebben verlaten.
In de zaak 19/697 heeft eiseres onder meer de CMR vrachtbrief van 11 november 2016, de bill of lading van 24 november 2016, de factuur, een bankafschrift, een betaalinstructie en het bestand ‘aflettering facturen.png’ overgelegd.
In de zaak 19/698 heeft eiseres onder meer de CMR vrachtbrief van 11 november 2016, de bill of lading van 17 november 2016, de arrival notice van 23 december 2016, de factuur, een bankafschrift, een betaalinstructie en het bestand ‘aflettering facturen.png’ overgelegd.
Bovendien heeft verweerder op de zitting toegelicht dat hij niet langer het standpunt inneemt dat artikel 335, lid 4 van de Uvo DWU niet relevant is voor beoordeling van bewijsmiddelen, aan de hand waarvan uitvoer van goederen kan worden vastgesteld.
In artikel 312 van de Uvo DWU is opgesomd welke alternatieve bewijsmiddelen kunnen dienen als bewijs van zuivering van de regeling Uniedouanevervoer; dit artikel heeft dus betrekking op het ontstaan van een douaneschuld. Artikel 124, lid 1, onder k van het DWU heeft betrekking op het tenietgaan van een douaneschuld, in welke situatie het bestaan van die douaneschuld het uitgangspunt is.
Omdat het hier twee verzoeken tot terugbetaling betreft, in welke procedures het aan eiseres is om aan haar verzoeken voldoende bewijsmiddelen ten grondslag te leggen gaat de rechtbank aan dit aanbod voorbij.
Omdat het hier twee verzoeken tot terugbetaling betreft en verweerder zijn subsidiaire standpunt tijdig kenbaar heeft gemaakt en heeft gehandhaafd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van het verdedigingsbeginsel noch van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een tarief van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
5.Beoordeling van het geschil
prepayment” en niet om een ‘payment’. In de procedure over de aangifte [nummer 2] is op de factuur van de onderhavige goederen (160987030) bovendien geen schip, geen container en geen verzegeling vermeld, terwijl op de eveneens overgelegde (en hier niet in geschil zijnde) factuur 160986960, zowel het schip ( [schip] ) als de container (TCLU756058-2) als het nummer van de verzegeling (BD025503) is vermeld. Met de bewijsstukken die zij heeft overgelegd heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt de onderhavige goederen in de op de aangiften Uniedouanevervoer vermelde containers het douanegebied van de Unie hebben verlaten zodat de douaneschulden niet teniet zijn gegaan in de zin van artikel 124, lid 1, onder k, van het DWU.
6.Kosten
7.Beslissing
F.J.P.M. Haas en C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 24 november 2022 in het openbaar uitgesproken.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.