Op 18 oktober 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft de betaling van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2017, waarbij aan belanghebbende aanmanings- en betekeningskosten in rekening zijn gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze kosten, waarop de ontvanger het bezwaar gegrond verklaarde en de kosten op nihil stelde, met een kostenvergoeding van € 65,25 voor de bezwaarfase. Belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Het hoger beroep werd op 28 januari 2022 ingediend.
Tijdens de zitting op 11 oktober 2022 heeft het Hof de zaak beoordeeld. Het geschil betreft de hoogte van de kostenvergoeding en de vraag of belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof oordeelde dat de ontvanger terecht een wegingsfactor van 0,25 heeft toegepast voor de kostenvergoeding, gezien het geringe belang van de zaak en de aard van de werkzaamheden van de gemachtigde. Het Hof concludeerde dat de rechtbank terecht geen immateriële schadevergoeding heeft toegekend, aangezien de procedure binnen een redelijke termijn is afgehandeld.
De slotsom van het Hof is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen kosten aan de ontvanger opgelegd.