2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de ontvanger als ‘verweerder’):
“1. Met dagtekening 19 juli 2017 is aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV voor
het jaar 2012 opgelegd. Eiser heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt en
daarbij om uitstel van betaling verzocht. Op 5 oktober 2017 heeft verweerder uitstel van
betaling verleend totdat op het bezwaar zou zijn beslist. Op 26 juli 2018 is uitspraak op het bezwaar gedaan en is het bezwaar ongegrond verklaard. Bij kennisgeving van 9 augustus 2018 heeft verweerder eiser doen weten dat daarmee het uitstel van betaling was komen te vervallen. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld en in verband daarmee om uitstel van betaling verzocht. Dit verzoek om uitstel van betaling is op 4 september2018 bij verweerder ontvangen.
2. Op 25 september 2018 heeft verweerder eiser aangemaand tot het betalen van de
aanslag en daarbij € 16 aanmaningskosten in rekening gebracht. Eiser heeft tegen het in
rekening brengen van de aanmaningskosten bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is
gedagtekend 2 oktober 2018 en is op 3 oktober 2018 bij verweerder ontvangen.
3. Op 16 oktober 201 8 heeft verweerder eiser uitstel van betaling verleend totdat op
het beroep tegen de navorderingsaanslag uitspraak zou zijn gedaan.
4. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 7 maart 2019 heeft verweerder, zonder
eiser te hebben gehoord, het bezwaar gegrond verklaard en de aanmaningskosten
verminderd tot nihil.
5. Per brief van 24juni 2020, door verweerder ontvangen op 26 juni 2020, heeft eiser
verweerder in gebreke gesteld van het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de
aanrnaningskosten.
6. Op 8 juli 2020 heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser op een
proceskostenvergoeding en daarbij een proceskostenvergoeding toegekend van € 65,25,
berekend naar 1 procespunt en een wegingsfactor van 0,25.
7. Bij beschikking van 9 juli 2020 heeft verweerder beslist dat geen dwangsom is
verbeurd.
8. Eiser heeft beroep ingesteld. Het beroepschrift is gedagtekend 5 augustus 2020 en is
op 6 augustus 2020 bij de rechtbank ontvangen.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.