4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
12. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat aan de vereisten van dit artikel is voldaan.
13. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit, dient beoordeeld te worden of sprake is van feiten die bij het opleggen van de definitieve aanslag reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat verweerder er in het algemeen op mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en dat alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens, verweerder een nader onderzoek dient in te stellen (vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). 14. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder in het onderhavige geval uitgaan van de juistheid van de aangifte voor het jaar 2014 van eiseres. De aangifte maakt een verzorgde indruk en de rechtbank is van oordeel dat de hoogte van het inkomen geen aanleiding gaf tot een nader onderzoek. Voorts acht de rechtbank het aannemelijk dat verweerder pas na het opleggen van de definitieve aanslag de informatie heeft ontvangen van het zorgkantoor welke heeft geleid tot het stellen van vragen en uiteindelijk het opleggen van onderhavige navorderingsaanslag. Nu de aangifte ook verder geen aanleiding gaf tot vragen, kon verweerder deze aangifte in redelijkheid zonder verder onderzoek volgen. Er is daarom geen sprake van feiten of omstandigheden die verweerder reeds bij het opleggen van de definitieve aanslag bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Aldus is voldaan aan het vereiste van een nieuw feit.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
15. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat om die reden de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
16. Artikel 27e, eerste lid, van de Awr bepaalt, voor zover van belang, dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Dit artikel vindt geen toepassing voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.
17. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). 18. Eiseres heeft voor het in geschil zijnde jaar aangifte ib/pvv gedaan. Zij heeft hierin niet alle PGB inkomsten, naar de rechtbank op grond van de vaststaande feiten aannemelijk acht, aangegeven. Verweerder heeft aan de hand van het van het zorgkantoor afkomstige verantwoordingsformulier en de bankafschriften van de bankrekening van eiseres aannemelijk gemaakt dat de gestelde PGB inkomsten door eiseres zijn genoten. De rechtbank acht het, gelet op het door verweerder overgelegde bewijs, niet aannemelijk dat de moeder van eiseres de PGB-inkomsten heeft genoten. De blote stelling van eiseres daartoe is, zonder nadere onderbouwing daarvan, onvoldoende.
19. Nu eiseres deze inkomsten ten onrechte niet heeft aangegeven, acht de rechtbank aannemelijk dat zij zowel absoluut als relatief gezien tot een aanzienlijk bedrag te lage aangifte ib/pvv heeft gedaan. Het hiermee te weinig betaalde bedrag aan belasting is in absolute zin aanzienlijk. De rechtbank stelt voorts vast dat hiervan uitgaande de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres ten tijde van het doen van de aangifte ten minste zich ervan bewust moest zijn dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Hierdoor heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet de vereiste aangifte gedaan, zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
20. Omkering en verzwaring van de bewijslast betekent dat eiseres moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aantonen, dat de correcties te hoog zijn. Eiseres heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd niet overtuigend aangetoond dat de inkomsten niet door haar maar door haar moeder zijn genoten.
21. De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting de door hem in de navorderingsaanslag aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Hierbij moet verweerder een zekere armslag worden gegeven om een redelijke schatting te maken van het inkomen van eiseres. Door zich hierbij te baseren op het verantwoordingsformulier heeft naar het oordeel van de rechtbank verweerder de navorderingsaanslag op overtuigende wijze onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tevens de in aftrek gebrachte kosten, waaronder reiskosten, terecht gecorrigeerd. Ten aanzien van de diverse kosten en het vakantiegeld heeft eiseres geen enkele onderbouwing gegeven. Verweerder heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat eiseres ingevolge de Basisregistratie Personen in onderhavig jaar woonachtig was op hetzelfde adres als haar grootouders, zodat zij voor het verlenen van zorg niet hoefde te reizen. De opgevoerde reiskosten zijn daarom eveneens terecht geschrapt. De schatting van de inkomsten is derhalve niet willekeurig of onredelijk.
22. Eiseres heeft zich ter zitting, in afwijking van haar eigen aangifte ib/pvv 2014, nader op het standpunt gesteld dat zij ondernemer is en recht heeft op ondernemersfaciliteiten (waaronder de zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling).
23. De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat eiseres ondernemer is. Eiseres heeft, behalve de blote stelling dat zij ondernemer is, haar standpunt niet nader onderbouwd.
Schending motiverings-, zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel.
24. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder twee maal inkomstenbelasting heeft geheven, namelijk bij eiseres en bij haar moeder, en dat dat niet zorgvuldig is. Verweerder heeft erkend dat hij, ter behoud van rechten, tevens een navorderingsaanslag heeft opgelegd aan de moeder van eiseres ter zake van dezelfde PGB inkomsten, maar dat dit uitsluitend gedaan is vanwege deze stelling van eiseres, en dat de aan de moeder opgelegde navorderingsaanslag zal worden vernietigd zodra die van eiseres onherroepelijk vaststaat.
25. De rechtbank is van oordeel dat dat niet leidt tot onzorgvuldigheid. De navorderingsaanslag die is opgelegd aan de moeder van eiseres is geen onderwerp van het onderhavige geschil en kan als zodanig niet worden beoordeeld door de rechtbank.
26. Eiseres heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat eiseres erop mag vertrouwen dat indien zij geen inkomsten geniet, zij ook geen inkomstenbelasting verschuldigd is.
27. Dit standpunt van eiseres faalt. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat eiseres de nagevorderde PGB inkomsten heeft genoten en daarover ook inkomstenbelasting verschuldigd is. Van enige schending van het vertrouwensbeginsel kan geen sprake zijn.
28. Voorts heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de uitspraak op bezwaar niet berust op een deugdelijke motivering.
29. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd. Verweerder gaat in de uitspraak op bezwaar in op de argumenten die eiseres heeft aangedragen tijdens de bezwaarfase en motiveert voldoende waarom verweerder een andere mening toegedaan is.
30. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
31. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”