ECLI:NL:GHAMS:2022:3394

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
23-003968-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in het kader van diefstal met valse sleutel en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2018. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor diefstal met een valse sleutel, gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 242.510,67 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 4 november 2020, 28 september 2022 en 1 november 2022, en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel en gewoontewitwassen, en heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 242.310,67. Dit bedrag is gebaseerd op een rapport van 19 september 2018, waarin de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uiteengezet.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de betrokkene de verplichting oplegt tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 1.080 dagen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003968-18
datum uitspraak: 15 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-870105-18 tegen de betrokkene:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1960,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 320.884,78 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2018 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- diefstal met een valse sleutel, gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 22 oktober 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 242.510,67 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 november 2022 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- diefstal met een valse sleutel, gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 november 2020, 28 september 2022 en 1 november 2022, alsmede overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt
dan de rechtbank.

Grondslag van de ontneming

Het hof heeft in de strafzaak - voor zover in de onderhavige zaak van belang - bewezenverklaard
dat de betrokkene zich van 19 augustus 2010 tot en met 30 april 2018 schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en de bijbehorende pincode. Voorts heeft het hof bewezenverklaard dat de verdachte van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2018
een gewoonte heeft gemaakt van witwassen van in totaal €250.241,75. Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel vloeit voort uit voornoemde bewezenverklaarde feiten.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling van € 242.510,67 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de betrokkene bepleit dat de betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in de berekening
van het wederrechtelijk verkregen voordeel volledig buiten beschouwing is gelaten dat door aangevers en getuigen wordt bevestigd dat de betrokkene wel degelijk werkzaamheden voor hen of hun familie heeft verricht.
Oordeel van het hof
Op 19 september 2018 is door verbalisant [slachtoffer01] een rapport met de berekening van het
door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel opgesteld (hierna: ontnemingsrapportage). [1]
Op pagina 9 en 10 van de ontnemingsrapportage wordt uiteengezet welke bedragen vermoedelijk
door de betrokkene zijn verkregen door het in de strafzaak onder 1 bewezenverklaarde en wat het
totale wederrechtelijk verkregen voordeel is dat de betrokkene hierdoor heeft genoten. [2]
Het hof neemt voornoemde berekening over, behalve voor wat betreft het overgeboekte bedrag
van de rekening van [naam01] en de contante stortingen. Waar de ontnemingsrapportage uitgaat
van een bedrag van € 31.085,20 dat is overgeboekt van de rekening van [naam01] naar de rekening van de betrokkene, gaat het hof conform het proces-verbaal van bevindingen omtrent de rekening van
[naam01] , uit van een overgeboekt bedrag van € 30.885,20. [3] Voorts neemt het hof de contante stortingen van € 72.250,- niet mee in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat naar het oordeel van het hof onvoldoende blijkt dat dit bedrag uit misdrijf afkomstig is.
Gezien het voorgaande komt het hof tot de volgende berekening.
Naam aangever
Overschrijving per bank
[naam02]
€ 145.308,46
[naam01]
€ 30.885,20
[naam03]
€ 16.694,20
[naam04]
€ 53.526,-
[naam05]
€ 9.955,-
Totaal
€256.368,86
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2018 blijkt dat
€ 6.127,11van
de rekening van de betrokkene naar de rekening van [naam04] is teruggeboekt. [4] Het hof zal in overeenstemming met de ontnemingsrapportage dit bedrag in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voorts brengt het hof in overeenstemming met de ontnemingsrapportage het bedrag dat de betrokkene aan kosten heeft gemaakt, te weten
€ 7.931,08, in mindering op het wederrechtelijk verkregen voordeel. [5]
Naar het oordeel van het hof heeft de betrokkene naar aanleiding van voornoemde berekening, afkomstig uit de ontnemingsrapportage, niet inzichtelijk weten te maken wat de grondslag is van de overgeboekte aanzienlijke geldbedragen. De betrokkene heeft geen nota’s, facturen of anderszins enige vorm van boekhouding overgelegd om de berekening in de ontnemingsrapportage gemotiveerd te betwisten. De inhoud van de ontnemingsrapportage is daarmee niet weersproken, althans onvoldoende gemotiveerd dat het geen wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel aldus op:
€ 256.368,86 – € 6.127,11 – € 7.931,08
= €242.310,67

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel,
de verplichting te worden opgelegd tot betaling van € 242.310,67 aan de Staat.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op €
242.310,67 (tweehonderdtweeënveertigduizend driehonderdtien euro en zevenenzestig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betalingvan
€ 242.310,67 (tweehonderdtweeënveertigduizend driehonderdtien euro en zevenenzestig cent)
aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
1.080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. S. Clement en mr. F.A. Hartsuiker, in tegenwoordigheid
van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 15 november 2022.
mr. S. Clement is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 19 september 2018, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [slachtoffer01] [ongenummerd].
2.Idem, p. 9 en 10.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2018, p. 143.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2018, p. 40.
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 19 september 2018, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [slachtoffer01] , p. 10.