ECLI:NL:GHAMS:2022:3315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
23-000192-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met voorwaardelijk opzet en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 januari 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, was beschuldigd van poging tot doodslag op 25 september 2021 te IJmuiden. De tenlastelegging omvatte het steken met een mes in de buik van het slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden, en heeft de vrijspraak van de raadsman verworpen. Het hof achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een straf van 4 jaren. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 36 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij beoordeeld, die immateriële en materiële schadevergoeding eiste. De benadeelde partij werd in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor de materiële schade, maar de immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000192-22
datum uitspraak: 23 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 20 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-257684-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1995,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman van de verdachte en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 25 september 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij01] , opzettelijk van het leven te beroven, een of (meermalen) heeft gestoken met een mes in de buik(streek) van die [benadeelde partij01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 september 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde partij01] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (open) buikwond en/of ontsierend(e) litteken(s), heeft toegebracht door deze [benadeelde partij01] , een of meermalen te steken en/of te slaan met een mes in de buik(streek);
meer subsidiair
hij op of omstreeks 25 september 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats, aan de Jacob van Heemskerkstraat en/of de Van Poptaplantsoen en/of op het Moerbergplantsoen, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij01] , welk geweld bestond uit
- een of meermalen steken en/of slaan met een mes in de buik(streek) en/of de romp, althans tegen/in het lichaam van die [benadeelde partij01] en/of
- een of meermalen slaan met een wapenstok tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [benadeelde partij01] en/of
- een of meermalen slaan en/of stompen met de (vlakke) en/of (gebalde) vuist(en) en/of hand(en) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [benadeelde partij01] , welk geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een (open) buikwond en/of ontsierend(e) litteken(s) en/of een hoofwond, althans enig lichamelijk letsel voor [benadeelde partij01] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de aangever.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De verdachte stelt dat hij het slachtoffer heeft gestoken in zijn buikstreek met een aardappelschilmesje. Alle bij de politie gehoorde getuigen verklaren echter dat zij de verdachte hebben gezien met een groot zwart mes. Naar het oordeel van het hof vindt de verklaring van de verdachte dat hij heeft gestoken met een aardappelmesje dan ook geen steun in het dossier en staat vast dat de verdachte het slachtoffer met een groot mes heeft gestoken in zijn buikstreek.
Nu zich in de buikstreek vitale organen bevinden, is, naar algemene ervaringsregels, de kans dat iemand komt te overlijden als gevolg van het steken met een groot mes in dat deel van het lichaam aanmerkelijk. Dat de verdachte de kans op het overlijden van het slachtoffer ook bewust heeft aanvaard, leidt het hof af uit diens hierboven geschetste (en uit de te bezigen bewijsmiddelen blijkende) doelbewuste gedragingen. Deze waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op het veroorzaken van dodelijk letsel gericht dat dit de conclusie rechtvaardigt dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer en acht de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 september 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij01] opzettelijk van het leven te beroven heeft gestoken met een mes in de buikstreek van die [benadeelde partij01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte een first-offender is en de situatie voorafgaand het voorval, waarbij de verdachte geenszins van plan was om zich agressief op te stellen tegen wie dan ook.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in zijn buikstreek gestoken waarbij de darm van het slachtoffer is geraakt. Het slachtoffer heeft daardoor een tweetal letsels opgelopen in zijn dunne darm, die hem mede dankzij adequaat handelen van getuigen, politie, verpleegkundigen en artsen gelukkig niet fataal is geworden. Dat het slachtoffer dit heeft overleefd, is niet aan de verdachte te danken. Het slachtoffer is twee keer geopereerd en heeft lange tijd moeten herstellen van zijn wond. Het gewelddadige handelen van de verdachte is voor het slachtoffer een traumatische ervaring geweest, waaraan hij tot op heden wordt herinnerd door het blijvende litteken op zijn buik. De verdachte heeft met zijn handelen dan ook een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien dragen misdrijven als de onderhavige bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Hoewel uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan het gebeuren sprake was van een mogelijk conflict tussen een huisgenoot van de verdachte en het slachtoffer, heeft de verdachte de confrontatie opgezocht. De verdachte is immers met zijn huisgenoot naar buiten gegaan toen het slachtoffer met een andere man voor zijn woning stond, waarna hij naar het slachtoffer -dat inmiddels op enige meters afstand stond- is toegegaan en hem heeft gestoken met een mes.
Gelet op de ernst van het feit en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf met een onvoorwaardelijk deel van aanzienlijke duur.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich, conform het bepaalde in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering met uitzondering van de in eerste aanleg gevorderde toekomstige inkomensschade ten bedrage van € 10.000,00. Die post is in hoger beroep komen te vervallen. De in hoger beroep gehandhaafde vordering bedraagt € 48.570,00 en bestaat uit de volgende posten:
-
immateriële schade (totaal)€ 8.000,00
-
materiele schade (totaal)€ 39.360,00
a) gederfde inkomsten voor werkzaamheden bij [bedrijf01] € 15.360,00
b) gederfde inkomsten voor werkzaamheden bij [bedrijf02] € 24.000,00
-
proceskosten: kosten rechtsbijstand€ 1.210,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00, bestaande uit immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard met betrekking tot de gevorderde materiële schade. De rechtbank heeft de verdachte tevens veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt en die deze ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken tot een bedrag van € 956,00 bestaande uit de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt voor rechtsbijstand.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis waarvan beroep toe te wijzen.
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat onduidelijk blijft welke schade de benadeelde partij daadwerkelijk heeft geleden. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht het gevraagde bedrag te matigen naar
€ 2.500,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade is het hof van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft nagelaten de vordering te onderbouwen met loonstroken of arbeidscontracten, waardoor onduidelijk is hoeveel schade de benadeelde partij daadwerkelijk heeft geleden. De behandeling van de vordering levert daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel is aangetast in de persoon in zijn eer of goede naam of op andere wijze.
Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade voor het opgelopen lichamelijk letsel dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het primair bewezenverklaarde lichamelijk letsel opgelopen in zijn buikstreek. Uit de door de benadeelde partij overlegde stukken blijkt dat het litteken dat is gemaakt voor het operatief ingrijpen blijvend is.
Gelet op de onderbouwing van de vordering en de verwijzing naar vergelijkbare gevallen waardeert het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid op een bedrag van (in totaal) € 5.000,00. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan dit gedeelte de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde kosten in verband met rechtsbijstand geldt dat deze op grond van artikel 532 Sv voor vergoeding in aanmerking komen. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vlg. ECLI:NL:HR:2019:793). Het hof zal het bedrag voor de kosten in verband met rechtsbijstand geheel toewijzen nu de gevorderde proceskosten in lijn zijn met wat gebruikelijk wordt gevorderd.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.210,00 (twaalfhonderd en tien euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 september 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. F.A. Hartsuiker en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2022.
Mr. R.P. den Otter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.