Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V.,
Martinair Holland N.V.,
Deutsche Lufthansa A.G.,
Lufthansa Cargo A.G.,
5.British Airways Plc,
6.Société Air France S.A.,
7.Singapore Airlines Limited,
Singapore Airlines Cargo Pte Ltd,
9.Swiss International Air Lines A.G.,
10.Air Canada S.A.,
11.Cathay Pacific Airways Limited,
1.Het geding in hoger beroep
SCC) en ECLI:NL:GHAMS:2020:714 (
Equilib); hierna: de
tussenarresten I). Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar de tussenarresten I.
tussenarrest II). Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar het tussenarrest II.
- akte na tussenarrest van de luchtvaartmaatschappijen, behoudens BA, met een productie;
- akte na tussenarrest van BA;
- antwoordakte van Equilib;
- antwoordakte van SCC;
- aktes van Equilib en SCC, houdende overlegging arrest HvJEU, d.d. 30 november 2021;
- de mail van de luchtvaartmaatschappijen d.d. 15 februari 2022;
- de aktes van Equilib, SCC en de luchtvaartmaatschappijen van 15 maart 2022, aangaande de betekenis van het arrest van het HvJEU en de finale, niet-vertrouwelijke versie van de kartelbeschikking van de Commissie;
- de antwoordaktes van Equilib, SCC en de luchtvaartmaatschappijen van 12 april 2022 over deze onderwerpen, met producties.
2.Inleiding
luchtvaartmaatschappijen). Volgens Equilib en SCC hebben de luchtvaartmaatschappen, in het verband van een wereldwijd kartel, in het verleden verboden afspraken gemaakt over de prijzen van hun luchtvrachtdiensten. Afnemers van luchtvrachtdiensten stellen daardoor schade te hebben geleden. Zij hebben hun gepretendeerde schadevorderingen op de luchtvaartmaatschappijen aan Equilib en SCC gecedeerd. Equilib en SCC trachten die vorderingen in rechte te innen.
claimvehikels) hebben daartoe ieder twee procedures aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam (Equilib I en II, hierna gezamenlijk de
Equilib-procedures, respectievelijk SCC I en II, hierna gezamenlijk de
SCC-procedures). De Equilib-procedures respectievelijk de SCC-procedures zijn op de rol gevoegd.
Gerechtof het
GEA). Deze procesafspraken komen, kort gezegd, erop neer dat een ‘meersporenbeleid’ wordt gevolgd waarbij verschillende deelonderwerpen afzonderlijk en (slechts) gedeeltelijk gelijktijdig worden behandeld en waarbij over een beperkt aantal deelonderwerpen reeds beslissingen worden genomen, voordat het partijdebat over de volle breedte is voltooid. Gelet op de verwantschap tussen de Equilib- en de SCC-procedures gaan zij daarbij, in elk geval ten dele, ‘gelijk op’.
3.De verdere beoordeling
(zowel in de zaak van SCC als in die van Equilib
)is gewijzigd. Het HvJEU heeft op 11 november 2021 arrest gewezen (ECLI:EU:C:2021:904) en de prejudiciële vragen van de rechtbank Amsterdam in deze zaak beantwoord. Bovendien is inmiddels een finale, niet-vertrouwelijke versie van de kartelbeschikking van de Commissie gepubliceerd op 10 december 2021 (hierna ook: de nieuwe versie van de Beschikking) en heeft het Gerecht van Eerste Aanleg (GEA) op 30 maart 2022 beslist op door de luchtvaartmaatschappijen ingestelde beroepen tegen de Beschikking.
on a global basis[
nadruk hof] with respect to the fuel surcharge, the security surcharge and the payment of commission payable on surcharges, the following undertakings have committed the following single and continuous infringement (…)’.
“documenten van
“afspraken[ ... ] met betrekking
follow on-kartelschadevorderingen, voor zover die zien op vluchten die vallen binnen het bereik van de Beschikking, worden beheerst door Nederlands recht. Daarbij heeft het hof overwogen (onder 5.2.4-5.2.6 en 5.21) dat het hier een voorlopig oordeel betreft en dat een definitief oordeel pas aan de orde is als de relevante feiten vaststaan en indien en voor zover de juistheid van (de feiten in) de Beschikking in rechte is vastgesteld. De procedure daarover bij het HvJEU is nog niet afgerond. Het voorlopig karakter van het oordeel over de toepasselijkheid van het Nederlandse recht geldt voor zover dat oordeel steunt op de Beschikking.
follow on-vorderingen maar van
stand alone-vorderingen, omdat deze buiten het bereik van de Beschikking vallen (de eerder genoemde Asjes-vluchten).
follow on-vorderingen zijn aan te merken, doch die een andere periode bestrijken.
stand alone-vorderingen als bedoeld onder 3.12, is de reden dat deze vorderingen buiten het bereik van de Beschikking vallen louter dat de Commissie zich (temporeel) niet bevoegd achtte. De beslissing van het HvJEU brengt mee, dat dit in zoverre zonder belang is dat de Nederlandse rechter desondanks bevoegd is de vorderingen die gebaseerd zijn op (thans) art. 101 VWEU te beoordelen. Voor de vraag welk recht van toepassing is op deze vorderingen wordt het tussenarrest II verduidelijkt in die zin dat het ook ziet op deze vorderingen en dat daarop dus Nederlands recht van toepassing is, indien en voor zover de Nederlandse rechter zal vaststellen dat zich een schending van het mededingingsrecht van de Unie heeft voorgedaan, die tot een rechtstreekse en aanzienlijke verstoring van de mededinging op de Nederlandse markt heeft geleid en dat ook overigens is voldaan aan de (bij wijze van analogie toe te passen) eisen van art. 6 lid 3 onder b Rome II-Verordening (vgl. tussenarrest II onder 5.15 e.v,). Indien aan deze veronderstelling wordt voldaan, gelden (
mutatis mutandis) de argumenten die het hof in het tussenarrest heeft genoemd voor de toepasselijkheid van Nederlands recht op
follow-on-vorderingen. Partijen hebben ten aanzien van de hier bedoelde
stand alone-vorderingen in de voor het tussenarrest II gewisselde stukken geen relevante aparte, afwijkende standpunten verdedigd, zodat het hof ervan uitgaat dat alles wat zij hebben aangevoerd evenzeer ziet op deze vorderingen.
follow-on-vorderingen als bedoeld in rov. 3.13 (gebaseerd op de na-ijleffecten), geldt dat voor zover het tussenarrest II op dit punt tot misverstand kan leiden, thans verduidelijkt wordt dat onderscheid gemaakt moet worden tussen de periode waarin de schade is ontstaan waarvan Equilib vergoeding vordert en het tijdvak van de mededingingsbeperkende gedragingen waarop de Beschikking ziet. Nu de stelling van Equilib is dat die gedragingen ook latere transacties hebben beïnvloed en dus na afloop van het kartel nog schade hebben veroorzaakt, is er geen reden om op die schadeposten ander dan Nederlands recht van toepassing te achten. Elke
shipperheeft immers, zoals overwogen onder 5.11.6 van tussenarrest II, één enkele schadevordering op elke kartellist. Daarmee is uiteraard niet gezegd dat of in hoeverre van dergelijke na-ijlende schade werkelijk sprake is geweest. Daarover zal de rechtbank hebben te beslissen.
stand alone-vorderingen van Equilib als bedoeld onder 3.12, niet dat over de
stand alone-vorderingen van SCC nu beslissingen kunnen worden genomen. Die vorderingen zijn gebaseerd op (gestelde) mededingingsbeperkingen die buiten het geografische bereik van de Beschikking vallen. Zoals onder 5.18 van tussenarrest II is vastgesteld zijn deze vorderingen van SCC, waaraan in het partijdebat wel apart aandacht is besteed, tot dusver onvoldoende toegelicht. De goede procesorde staat eraan in de weg dat het hof de stellingen die SCC in haar laatste akte onder nrs. 11-15 heeft ingenomen, waarop de luchtvaartmaatschappijen niet hebben kunnen reageren, in zijn oordeel betrekt.
follow on-vorderingen. Verdere definitieve beslissingen over die vorderingen kunnen pas worden genomen nadat het oordeel van het HvJEU over de Beschikking bekend is.
stand alone-vorderingen van Equilib als bedoeld in 3.12, indien en voor zover is voldaan aan de veronderstelling als hiervoor onder 3.15 bedoeld.
stand alone-vorderingen van SCC.
,blijkt de veronderstelling in tussenarresten I juist en kunnen alle in die arresten op basis van die veronderstelling gegeven oordelen worden gehandhaafd, inclusief het oordeel omtrent het bezitsvermoeden. Het hof volgt niet de stelling van de luchtvaartmaatschappijen dat van hen niet mocht worden verlangd zich uit te laten over de gevolgen van tussenarrest II voor het oordeel over de cessies uit tussenarresten I, zolang tussenarrest II niet onherroepelijk is. De conclusie luidt dat de luchtvaartmaatschappijen de cessies tegen zich moeten laten gelden.
shippers,Leo van der Weijden BV en Plantas del Caribe BV, ten aanzien van wie de geldigheid van de cessie in geschil was. Equilib heeft haar vorderingen ingetrokken, voor zover deze gebaseerd zijn op schade die deze
shippershebben geleden. De vorderingen van Equilib behoeven in zoverre geen nadere bespreking.
alsnog te verklaren voor recht dat de Fransrechtelijke Cessies naar het cessiestatuut rechtsgeldig zijn,toewijsbaar is in die zin dat het hof begrijpt dat gevorderd wordt voor recht te verklaren dat de luchtvaartmaatschappijen die tegen zich hebben te laten gelden.
shipperste doen. Wat daarvan zij, voor de thans voorliggende beslissingen is dat niet van belang. De rechtbank kan zich daar te zijner tijd, zo nodig, over buigen.