2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek uitgevoerd. Op basis van de bij dit onderzoek opgedane bevindingen heeft verweerder eiser met dagtekening 26 maart 2014 een informatiebeschikking gegeven. In deze informatiebeschikking is onder meer het volgende vermeld:
“In het kader van het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften:
- Inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2010:
- Omzetbelasting over de periode 2008 tot en met 2010.
is gebleken dat u zich op onderdelen niet gehouden hebt aan de administratieplicht. De bepalingen op dit gebied in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Deze bepalingen bevatten kwaliteitseisen welke aan een administratie gesteld worden ten behoeve van de belastingheffing.
Ik ben van mening dat uw administratie niet aan de wettelijke normen voldoet:
(...)
De onderliggende stukken zijn niet geordend maar bestaan uit een stapel aan elkaar geniete bonnen. Belastingplichtige is op 6 november 2013 verzocht een binnen redelijke termijn een controleerbare administratie aan te bieden. Hier is geen gehoor aangegeven. Derhalve is op 20-02-2014 een rappel verstuurd. Ook hierop is niet gereageerd
(...)
U kunt er naar aanleiding van deze beschikking voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. In dat geval verzoek ik u met mij contact op te nemen om een termijn daarvoor af te spreken.”
2. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft eiser getracht zijn administratie opnieuw op te zetten. Per brief van 6 mei 2014 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In dit bezwaarschrift schrijft eiser onder meer het volgende:
“De gronden van het primaire verzoek zijn, dat op 19 maart j.l. de nieuwe boekhouding over 2008 in excel-bestand naar u is toegezonden, maar daarop heeft u nog niet gereageerd. Desondanks zijn wij thans bezig met de nieuwe boekhouding over 2009. (...)
(...)
Bovendien is de (oude) word-boekhouding in de afgelopen 30 jaar een aantal keren door uw belastingdienst goedgekeurd, o.a. tijdens twee eerdere boekcontroles. (...). Derhalve dient die word-boekhouding als juist te worden beoordeeld. Uw verzoek van dit jaar om die word-boekhouding om te zetten in een excel-boekhouding heb ik slechts uit coulance opgevolgd, maar dit kost mij wel heel veel tijd naast mijn gewone werkzaamheden. Uiteraard kan deze coulance niet worden beschouwd als een erkenning van een ondeugdelijke boekhouding. Derhalve verzoek ik uw beschikking te vernietigen, met vergoeding van mijn kosten.”
3. Bij uitspraak op bezwaar van 17 november 2014 heeft verweerder het bezwaar afgewezen. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld en daarbij onder meer een schadevergoeding geëist. Op 17 maart 2017 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en onder overwogen dat de eis tot schadevergoeding moest worden opgevat als een verzoek om een kostenvergoeding in de zin van artikel 52, zevende lid, van de Awr en verweerder dit verzoek in behandeling moest nemen.
4. In een brief aan verweerder van 30 juli 2018 schrijft eiser onder meer het volgende:
“Bovendien stelt u, kennelijk in overleg met uw collega’s, dat er door uw belastingdienst nimmer is gedwongen om een nieuwe boekhouding op te stellen. Dit betekent, dat die nieuwe boekhouding niet nodig is (geweest) en dat u niet wenst in te gaan op die nieuwe boekhouding.
(...)
Zoals u wellicht zult weten heb ik uw belastingdienst al diverse keren om een schadevergoeding gevraagd voor het opstellen van die nieuwe boekhouding, met specificatie van de jaarlijks bestede uren en het uurtarief, omdat uw belastingdienst mij daartoe had gedwongen, ondanks de ontkenning van uw belastingdienst. Tot op heden is dat verzoek om schadevergoeding door uw belastingdienst niet in behandeling genomen, zodat ik uw belastingdienst hierdoor (nogmaals) ingebreke stel voor het behandelen van dat verzoek.”
5. Naar aanleiding van de hierboven geciteerde brief heeft verweerder bij beslissing van 8 augustus 2018 het in de brief vervatte verzoek afgewezen. Bij beslissing van 9 augustus 2018 heeft verweerder de onderhavige beslissing genomen en daarbij beslist dat geen dwangsom is verbeurd omdat binnen twee weken na de ingebrekestelling was beslist. Eiser heeft tegen de beslissing bezwaar gemaakt en daarbij onder meer het volgende aangevoerd:
“Immers, uw Belastingdienst heeft onder meer schade veroorzaakt door [eiser] te dwingen een nieuwe boekhouding op te stellen, zonder rekening te houden met de onevenredige inspanningen die [eiser] zich (heeft) moet(en) getroosten en de kosten die [eiser] heeft moeten maken om de gevraagde informatie te ordenen zoals door de belastinginspecteur is verzocht en zonder aan [eiser] gemotiveerd mede te delen in welk opzicht de gevraagde informatie van belang kan zijn voor de belastingheffing anders dan enkel met het oog op zijn eigen gemak, danwel dat de kans buitengewoon gering is dat bij het voldoen aan het verzoek de kans buitengewoon gering is dat deze tot fiscaal relevante informatie leidt, aangezien het verzoek betrekking heeft io dezelfde informatie.
(...)
Voorts miskent uw Belastingdienst, dat de Belastingdienst reeds eerder in gebreken is gesteld en dat zelfs de rechtbank uw Belastingdienst heeft opgedragen een beslissing te nemen over de schadevergoeding, hetgeen u heeft nagelaten en de termijn daartoe ruimschoots is overschreden, waardoor een dwangsom verschuldigd is.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.