2.4.Belanghebbende heeft bij het onder 1.4 bedoelde nadere stuk een afschrift van het rapport van 19 september 2019 van Francke en Van der Schans ingebracht met als titel ‘Erfpachtcorrectie van verkoopcijfers in Amsterdam in het kader van de Wet WOZ’ (ORTEC-rapport). Het rapport bevat bevindingen van een in opdracht van de gemeente Amsterdam verricht onderzoek naar mogelijke actualisering of herijking van de berekening van de WOZ-erfpachtcorrecties die de gemeente Amsterdam toepast.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als [belanghebbende] :
“
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
5. [belanghebbende] heeft op de dag van de zitting, 21 juni 2019, om 07:53 uur nog aanvullende stukken naar de rechtbank gefaxt. De rechtbank laat deze stukken buiten beschouwing wegens strijd met een goede procesorde. De stukken zijn dermate laat ingediend dat de rechtbank er voorafgaande aan de zitting geen kennis meer van heeft kunnen nemen. Verder heeft de rechtbank ook geen gelegenheid gehad om deze stukken door te zenden naar de heffingsambtenaar, die dus evenmin kennis heeft kunnen nemen van deze stukken. Daar komt bij dat niet is gebleken dat [belanghebbende] deze stukken niet eerder in de procedure had kunnen inbrengen en dat [belanghebbende] op de zitting in het geheel niets heeft gezegd over deze stukken die zij eerder op de dag van de zitting heeft ingediend.
6. [belanghebbende] voert aan dat de heffingsambtenaar artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)¹ heeft geschonden, omdat zij niet is gehoord over de wijze waarop de erfpachtcorrectie in dit geval is vastgesteld.
¹ Op grond van artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan de belanghebbenden medegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
7. De rechtbank vindt dat geen sprake is van strijd met artikel 7:9 van de Awb. Op 16 februari 2018 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Daarna heeft op 22 juni 2018 in meerdere bezwaarzaken van de gemachtigde van [belanghebbende] , waaronder het bezwaar van [belanghebbende] , een hoorzitting plaatsgevonden over de erfpachtcorrectie in het bijzijn van de door de gemachtigde van [belanghebbende] ingeschakelde deskundigen [A] en [B] . Volgens [belanghebbende] zijn tijdens deze hoorzitting echter alleen de algemene punten van de erfpachtcorrectie besproken, maar niet de concrete toepassing ervan in elke specifieke zaak. De rechtbank vindt echter dat de concrete toepassing van de erfpachtcorrectie in elke individuele zaak, en dus ook in deze zaak, geen feiten of omstandigheden zijn die voor de te nemen uitspraak op bezwaar van aanmerkelijk belang zijn. De heffingsambtenaar hoefde [belanghebbende] dan ook niet in de gelegenheid te stellen opnieuw te worden gehoord.
Hoe beoordeelt de rechtbank de WOZ-waarde van de onroerende zaak?
8. De WOZ-waarde van de woning is de waarde van de woning in het economische verkeer. Dat is de prijs die de meeste biedende koper zou betalen voor de woning als deze op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop zou zijn aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
9. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
10. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of [belanghebbende] de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de WOZ-waarde komen.
Modelmatige waardebepaling
11. [belanghebbende] voert aan dat de waarde van de woningen kennelijk niet is berekend op grond van de modelmatige waardebepaling en dat sprake is van strijd met het verbod van willekeur en strijd met het vertrouwensbeginsel. De vergelijkingsobjecten hebben een lagere WOZ-waarde dan de transactieprijzen die op de matrix van de heffingsambtenaar staan vermeld. Op grond van controle van grote hoeveelheden gegevens wordt dus een lagere WOZ-waarde berekend en kan worden geconstateerd dat de objecten niet op die modelmatige wijze zijn getaxeerd en dat niet eens is gecontroleerd of het verkoopcijfer wel binnen de marges valt van hetgeen het model laat zien aan gemiddelde prijzen per m².
12. Dit betoog van [belanghebbende] slaagt niet. De Wet WOZ schrijft voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van een woning geen specifiek model voor. Een van de modellen die hiervoor kan worden gebruikt, is de vergelijkingsmethode waarbij de waarde van een woning wordt bepaald door middel van een systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De heffingsambtenaar, op wie in eerste instantie de bewijslast van de waarde rust, kan daarom een keus maken uit de marktgegevens die naar zijn oordeel de waarde op de beste wijze onderbouwen. De vergelijking met méér data, zoals in de modelmatige waardebepaling, is niet noodzakelijkerwijs beter dan de vergelijking met enkele specifiek uitgekozen transacties van vergelijkingsobjecten, omdat de mogelijkheid bestaat dat in de modelmatige waardebepaling ook wordt vergeleken met panden die op onderdelen minder vergelijkbaar zijn met de woning in kwestie, zonder dat rekening is gehouden met de verschillen. De vergelijkingsmethode is daarom niet in strijd met het verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel.
De oppervlakte van de woning
13. [belanghebbende] voert aan dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een verkeerde oppervlakte van de woning: deze is 48 m2 en niet, zoals de heffingsambtenaar stelt, 138 m2. Zij beroept zich op gegevens van de BAG-Viewer en van het WOZ-waardeloket.
14. De taxateur heeft op de zitting toegelicht dat in het systeem van de Dienst Belastingen een oppervlakte van 138 m2 staat vermeld. In bezwaar heeft hij aangeboden om de woning van [belanghebbende] op te meten, maar [belanghebbende] heeft, om onbekend gebleven redenen, niet gereageerd op dat aanbod.
15. De rechtbank overweegt als volgt. Het systeem waarvan de Dienst Belastingen gebruik maakt wordt gevuld door meerdere bronnen, zoals de oorspronkelijke bouwtekeningen. Volgens de taxateur is voor deze woning al jarenlang uitgegaan van een oppervlakte van 138 m2. De rechtbank vindt daarom dat de heffingsambtenaar in beginsel mag uitgaan van een oppervlakte van 138 m2. Dit is slechts anders als [belanghebbende] aannemelijk maakt dat deze oppervlakte niet correct is vastgesteld. De (enkele) verwijzing van [belanghebbende] naar de gegevens in de BAG en het WOZ‑waardeloket is daarvoor echter onvoldoende. Deze bronnen vermelden weliswaar een andere oppervlakte dan door de taxateur is berekend, maar onduidelijk is hoe en op basis waarvan die oppervlakte tot stand is gekomen. Nu [belanghebbende] ook niet heeft meegewerkt aan een opmeting van de woning, is niet te controleren of de door haar genoemde oppervlakte van 48 m2 correct is. Gelet hierop heeft de heffingsambtenaar mogen uitgaan van een oppervlakte van 138 m2.
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
16. De rechtbank vindt dat de vergelijkingsobjecten qua type woning, oppervlakte, buurt en bouwjaar voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak van [belanghebbende] .
17. Volgens [belanghebbende] heeft de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie niet juist berekend.
18. De heffingsambtenaar heeft op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten een correctie toegepast voor het verschil tussen verkoop van het recht van erfpacht en verkoop van de volle eigendom. De WOZ-waarde moet immers volgens de wet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen. Van de vergelijkingsobjecten is echter niet de volle en onbezwaarde eigendom verkocht, maar een recht van erfpacht. Het eigendomsrecht berust bij de gemeente Amsterdam. Omdat aannemelijk is dat de waarde van een recht van erfpacht lager is dan de waarde van de volle eigendom, moet er een correctie worden toegepast op de transactieprijzen van het recht op erfpacht van de vergelijkingsobjecten.
19. Het gerechtshof Amsterdam heeft in een uitspraak van 9 mei 2019² overwogen dat de wijze waarop de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie berekent, een deugdelijke methode is. De rechtbank ziet geen aanleiding om met betrekking tot de berekening van de erfpachtcorrectie tot een ander standpunt te komen dan het gerechtshof. Dit betekent dat het betoog van [belanghebbende] niet slaagt.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
20. Volgens [belanghebbende] heeft de heffingsambtenaar bij de waardering ten onrechte geen rekening gehouden met de scheuren aan de binnen- en buitenzijde van de woning wat kan duiden op funderingsproblemen, met het lekkende dak en met de ongunstige ligging. [belanghebbende] stelt geluidsoverlast te ondervinden van jongeren op het plein, van zwakbegaafden van een instituut gevestigd aan het plein en van een KPN-kast en stankoverlast van afvalcontainers.
21. De rechtbank is met de taxateur van oordeel dat [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van scheurvorming, een lekkend dak en geluids- en stankoverlast. [belanghebbende] heeft hiervan geen bewijsstukken overgelegd, zoals bijvoorbeeld foto’s van het dak. Verder heeft de taxateur op de zitting terecht naar voren gebracht dat de door [belanghebbende] genoemde gebreken geconstateerd hadden kunnen worden tijdens een opname in de woning. Zoals onder 15 al is overwogen, heeft [belanghebbende] echter geen medewerking verleend aan een opname in de woning. De slotsom is dan ook dat niet is gebleken van waardedrukkende factoren.
Conclusie ten aanzien van de WOZ-waarde
22. De gerealiseerde m2-prijs van de woningdelen van de vergelijkingsobjecten bedraagt € 3.523. De getaxeerde m2-prijs van de woning van [belanghebbende] bedraagt € 3.401. Gelet hierop heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat hij de WOZ-waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
2% korting op de WOZ-waarde
23. [belanghebbende] voert aan dat de WOZ-waarde van de woning in ieder geval 2% te hoog is. Zij verwijst hiervoor naar een brief van 5 februari 2019 van de wethouder van Financiën van de gemeente Amsterdam. In deze brief is vermeld dat is besloten een eenmalige algemene verlaging van 2% toe te passen op de WOZ-waardering van woningen op erfpachtgrond voor de OZB-aanslag 2019. Uitspraken van de rechtbank Amsterdam uit december 2018 over de wijze waarop de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie heeft vastgesteld, zijn aanleiding geweest voor deze eenmalige verlaging, aldus de wethouder. [belanghebbende] vindt dat dit gewijzigde beleid ook moet leiden tot een verlaging van de OZB-aanslag met 2% van de WOZ-waarde in de voorgaande belastingjaren, zoals in dit geval voor het belastingjaar 2016. Zij doet hiervoor een beroep op diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
24. De rechtbank stelt vast dat in de brief van de wethouder expliciet is gesteld dat de verlaging als praktische maatregel alleen wordt toegepast op WOZ-waardebeschikkingen over het belastingjaar 2019. Naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank Amsterdam uit december 2018 is de heffingsambtenaar in hoger beroep gegaan en is een nader onderzoek gestart naar de berekeningssystematiek van de erfpachtcorrectie. Op het hoger beroep zou pas in de loop van 2019 worden beslist. Om toch te voldoen aan de wettelijke plicht om de WOZ-beschikkingen van het belastingjaar 2019 nog tijdig – vóór 28 februari 2019 – te kunnen verzenden, is voor deze tijdelijke en beperkte verlaging gekozen. Uit deze toelichting in de brief van de wethouder kan worden afgeleid dat de heffingsambtenaar de huidige manier van berekening van de erfpacht nader wil onderzoeken, maar niet dat hij erkent dat de huidige manier van berekenen van de erfpacht onjuist is. Dat betekent dat met deze brief niet een in rechte te honoreren vertrouwen wordt gewekt dat de erfpacht in eerdere belastingjaren ook moet worden aangepast, waaronder het belastingjaar 2016 waar deze zaak betrekking op heeft. Voorts is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, omdat geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld (het gaat immers om verschillende belastingjaren) en de wethouder heeft toegelicht waarom de verlaging alleen voor het belastingjaar 2019 wordt toegepast.
25. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”