ECLI:NL:GHARL:2017:11104

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
200.229.204/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wrakingsbeslissing van de rechtbank met ernstige vormverzuimen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een wrakingsbeslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Verzoekster heeft op 20 oktober 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mrs. Dresselhuys-Doeleman, Smits en Van Rossum, die betrokken waren bij een familierechtelijke procedure. De wrakingskamer van de rechtbank heeft op 8 november 2017 het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de gemachtigde van verzoekster niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van een machtiging. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij ten onrechte niet is gehoord en dat de wrakingskamer in strijd heeft gehandeld met haar eigen protocol.

Het hof heeft de zaak op 30 november 2017 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de wrakingskamer van de rechtbank essentiële vormen niet in acht heeft genomen, waardoor verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt toe te lichten. Het hof oordeelt dat de wrakingskamer van de rechtbank niet op de juiste wijze heeft gehandeld door de behandeling van het wrakingsverzoek voort te zetten zonder de beslissing op de wraking van de rechters af te wachten. Dit leidt tot de conclusie dat de wrakingskamer van het hof het verzoek tot wraking toewijst en de beschikking van de rechtbank vernietigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof: 200.229.204/01
beslissing van 14 december 2017
inzake het hoger beroep d.d. 9 november 2017 tegen de beschikking van de rechtbank d.d. 8 november 2017 (zaaknummer/rekestnummer C/19/120712 / KG RK 17/236) betreffende het verzoek tot wraking d.d. 20 oktober 2017 gedaan door:
[verzoekster]
wonende te [Z] ,
verzoekster in het wrakingsincident,
gemachtigde: [A] (hierna: gemachtigde), wonende te [B] ,
waarbij het onderliggende wrakingsverzoek strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
mrs. Dresselhuys-Doeleman, Smits en Van Rossum
rechters in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is een familierechtelijke procedure aanhangig waarbij verzoekster partij is. Binnen deze procedure zijn drie verschillende zaken of procedures te onderscheiden met elk hun eigen registratienummer, te weten 19/120083/ JE RK 17/355, 19/120107/ JE RK 17/360 en 19/120359/JE RK 17/397. Verzoekster heeft in deze procedure voornoemde [A] gemachtigd om haar te vertegenwoordigen. De behandeling van deze zaken stond – naar het hof begrijpt – oorspronkelijk gepland voor de zitting van 17 oktober 2017 van mr. Veen, maar is naar aanleiding van eerdere wrakingsincidenten verplaatst naar de zitting van 30 oktober 2017 van mr. Claus, op welke datum de behandeling uiteindelijk evenmin doorgang heeft kunnen vinden.
1.2
Op 20 oktober 2017 heeft de gemachtigde – na niet-ontvankelijkverklaring van een eerder wrakingsverzoek d.d. 3 oktober 2017 van zijn hand gericht tegen mr. Veen – de wrakingskamer gewraakt die zijn tweede schriftelijke verzoek strekkende tot wraking van mr. Veen, d.d. 16 oktober 2017 en ingeschreven onder zaaknummer/rekestnummer C/19/120650 / KG RK 17/231 (hierna: 17/231), zou behandelen.
1.3
Bij brief van 30 oktober 2017 hebben mrs. Dresselhuys-Doeleman, Smits en Van Rossum aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten.
1.4
Het wrakingsverzoek van 20 oktober 2017 is ingeschreven onder zaaknummer/rekestnummer C/19/120712 / KG RK 17/236 (hierna: 17/236). Uit de stukken volgt dat zowel dit wrakingsverzoek door een tweede wrakingskamer, als het tweede wrakingsverzoek van mr. Veen d.d. 16 oktober 2017 door de gewraakte wrakingskamer (17/231) op 24 oktober 2017 om 13.30 uur behandeld zijn. Dat het wrakingsverzoek strekkende tot wraking van de eerste wrakingskamer eveneens op 24 oktober 2017 om 13.30 uur behandeld zou gaan worden is aan verzoeksters gemachtigde voor het eerst op 23 oktober 2017 om 16.13 uur per fax kenbaar gemaakt. De gemachtigde heeft vervolgens laten weten dat dat hij de fax gedeeltelijk en dus onleesbaar heeft ontvangen. Daarop is voornoemde mededeling een tweede maal, op 24 oktober 2017 om 8.19 uur, aan verzoeksters gemachtigde gefaxt, waarna de behandelingen ter terechtzitting kennelijk achtereenvolgens om 13.30 uur hebben plaatsgevonden. Verzoekster, noch de gemachtigde zijn ter terechtzitting verschenen.
1.5
Bij beschikking van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 november 2017 is de gemachtigde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van mrs. Dresselhuys-Doeleman, Smits en Van Rossum, nu de wrakingskamer niet bekend is met een machtiging van de gemachtigde door verzoekster.
1.6
Per fax van 9 november 2017 is ter griffie van het hof een beroepschrift ingekomen tegen de door de wrakingskamer genomen beschikking inzake de wraking van mrs. Dresselhuys-Doeleman, Smits en Van Rossum.
1.7
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich bij de stukken ook de overige beschikkingen van de rechtbank inzake de door gemachtigde gedane wrakingsverzoeken bevinden. Op 3 oktober 2017 heeft de gemachtigde namens verzoekster mr. Veen gewraakt. Bij beschikking van 13 oktober 2017 is verzoekster in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de gemachtigde op 16 oktober 2017 een tweede verzoek strekkende tot wraking van mr. Veen gedaan, welke wraking onderhavige gewraakte wrakingskamer zou gaan behandelen. Op 20 oktober 2017 is tot slot een verzoek tot wraking van mr. Claus ingekomen, zijnde de rechter die belast zou zijn met de behandeling van de zaak op 30 oktober 2017. Dit verzoek is ingeschreven onder zaaknummer/rekestnummer C/19/120710 / KG RK 17/235. Bij apart opgemaakte beschikkingen van 16 november 2017 is de gemachtigde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek strekkende tot wraking van mrs. Veen en Claus. Tegen alle drie deze beschikkingen is door de gemachtigde, namens verzoekster, appel ingesteld. In ieder van deze zaken afzonderlijk geeft het hof heden een beslissing.
1.8
De wrakingskamer van het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de daarbij overgelegde stukken, alsmede van de beschikking van de wrakingskamer van de rechtbank d.d. 8 november 2017, een schriftelijke reactie van de gewraakte rechters d.d. 21 november 2017 en de overige in het dossier aanwezige beschikkingen.
1.9
Het beroepschrift is ter zitting van 30 november 2017 behandeld door de wrakingskamer. Verzoekster is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verzoekster en de gemachtigde hebben het beroepschrift mondeling toegelicht.

2.De beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

Standpunt van verzoekster

2.1
Verzoekster heeft in haar beroepschrift gesteld dat de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, in strijd heeft gehandeld met haar eigen wrakingsprotocol. In dit verband is namens verzoekster – in de kern – naar voren gebracht dat verzoekster ten onrechte niet uitgenodigd is voor de zitting van de wrakingskamer en verzoekster aldus niet gehoord is inzake haar verzoek tot wraking van mr. Veen.
Beoordeling
2.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 39, vijfde lid Rv staat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel open. Dit is slechts anders indien de wrakingskamer de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanig essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken. De omstandigheid dat een wrakingsverzoek is afgewezen, staat er niet aan in de weg dat de onpartijdigheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, in hogere instantie kan worden getoetst in het verband van een door of namens een procespartij in hogere instantie gedaan beroep op schending van het recht op behandeling door een onpartijdige rechter.
2.3
De beschikking van de rechtbank d.d. 8 november 2017 bevat enerzijds in overweging 1.2 de mededeling dat het verzoek behandeld is op de zitting van 24 oktober 2017. Anderzijds wordt in overweging 4.8 gesteld dat een behandeling ter zitting wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid achterwege kan blijven. Uit de beschikkingen van de rechtbank d.d. 16 november 2017 inzake respectievelijk de wraking van mr. Veen en mr. Claus volgt dat deze tweede wrakingskamer het verzoek strekkende tot wraking van de wrakingskamer op 24 oktober 2017 om 13.30 uur wel ter zitting behandeld heeft. Verzoeksters gemachtigde is hiervan voor het eerst op de hoogte gesteld per fax van 23 oktober 2017 om 16.13 uur, waarna de gemachtigde heeft aangegeven dit bericht kennelijk onleesbaar te hebben ontvangen. Op 24 oktober 2017 om 8.19 uur is hetzelfde bericht kennelijk nogmaals naar de gemachtigde gefaxt. Uit de stukken volgt niet dat – via welke weg dan ook – nadere informatie is ingewonnen omtrent de vraag of verzoekster of haar gemachtigde op deze zeer korte termijn ter zitting konden en wilden verschijnen. De gemachtigde, noch verzoekster is verschenen ter zitting van de wrakingskamer op 24 oktober 2017.
2.4
Bij beschikking van 8 november 2017 is de gemachtigde vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot wraking van de eerste wrakingskamer, nu de tweede wrakingskamer kennelijk niet bekend is met een machtiging van de gemachtigde door verzoekster. Uit de stukken is niet gebleken dat de gemachtigde een reële mogelijkheid is geboden om dit verzuim te herstellen.
2.5
Het oproepen van [verzoekster] en haar gemachtigde 's morgens om 08:19 uur tegen de zitting van 13:30 uur op dezelfde dag bracht het aanmerkelijk risico mee dat die oproep hen niet tijdig zou bereiken. Van aanvullende inspanning van de kant van de rechtbank zich ervan te verzekeren dat die oproep hen wel degelijk had bereikt én dat [verzoekster] en haar gemachtigde in staat waren op zo korte termijn ter zitting te verschijnen is niets gebleken. Aldus is niet een reële mogelijkheid geboden ter zitting te verschijnen en gehoord te worden. Daarbij komt dat het in de ogen van de wrakingskamer bestaande verzuim van een machtiging zich voor herstel leende. Die herstelmogelijkheid is ten onrechte niet geboden. Ook daardoor is [verzoekster] de mogelijkheid ontnomen het wrakingsverzoek ter zitting toe te lichten. Beide tekortkomingen zijn aan te merken als zodanig essentiële vormverzuimen dat doorbreking van het appelverbod daardoor wordt gerechtvaardigd. Verzoekster zal derhalve in het ingestelde appel ontvangen worden.
2.6
Nu verzoekster ontvankelijk is in haar hoger beroep, zal de wrakingskamer van het hof als appelrechter de zaak aan zich houden en te gronde beoordelen.

3.De beslissing waarvan beroep

Standpunt van verzoekster

3.1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verzoekster in reactie op de inhoud van de beschikking van 8 november 2017 medegedeeld dat de gemachtigde door haar gemachtigd is om haar te vertegenwoordigen in alle procedures, inclusief de wrakingsprocedures.
Beoordeling
3.2
De tweede wrakingskamer van de rechtbank heeft verzoekster niet-ontvankelijk verklaard omdat deze wrakingskamer kennelijk onbekend was met een machtiging waarin de gemachtigde wordt gemachtigd door verzoekster.
3.3
Voor zover een dergelijke machtiging vereist is, had de wrakingskamer van de rechtbank verzoekster en/of de gemachtigde de gelegenheid moeten bieden om dit verzuim te herstellen. Bovendien vermag de wrakingskamer van het hof niet in te zien hoe deze beslissing zich verhoudt tot de beschikking van 13 oktober 2017 waarin de machtiging van dezelfde gemachtigde in een wrakingsverzoek namens dezelfde verzoekster niet reeds strandt op deze grond.
3.4
Gelet op het voorgaande kan de beslissing van 8 november 2017 niet in stand blijven en zal de wrakingskamer van het hof deze vernietigen en opnieuw rechtdoen.

4.De inhoudelijke beoordeling van het verzoekDe gronden van het wrakingsverzoek

4.1
Verzoekster heeft aan haar oorspronkelijke wrakingsverzoek van 20 oktober 2017 ten grondslag gelegd dat de wrakingskamer die zijn tweede wrakingsverzoek van mr. Veen zou behandelen partijdig zou zijn. Hoewel in het dossier het onderliggende wrakingsverzoek ontbreekt, blijkt uit de beschikking d.d. 8 november 2017 dat het verzoek zich met name richt tegen de omstandigheid dat de onderliggende familierechtelijke procedure – ondanks de wraking van mr. Veen – doorgang zou vinden op 30 oktober 2017.
Het standpunt van verweerder
4.2
Bij brief van 30 oktober 2017 hebben mrs. Dresselhuys-Doeleman, Smits en Van Rossum aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten nu zij niets van doen hebben gehad met de beslissing dat de onderliggende familierechtelijke procedure op 30 oktober 2017 ter zitting behandeld zou worden.
Overige relevante feiten en omstandigheden
4.3
Hoewel de eerste wrakingskamer bij verzoek van 20 oktober 2017 gewraakt is, blijkt uit de beschikking van 16 november 2017 inzake de wraking van mr. Veen dat de eerste wrakingskamer desalniettemin op 24 oktober 2017 het wrakingsverzoek inzake mr. Veen behandeld heeft. Het hof gaat daar althans vanuit, hoewel uit rechtsoverweging 1.2 van die beschikking ook naar voren komt dat de behandeling pas hervat is nadat de wraking van de wrakingskamer was afgedaan; kennelijk wordt daarmee tot uiting gebracht dat de wrakingskamer toen tot een beslissing is gekomen, zonder (opnieuw) partijen voor een mondelinge behandeling uit te nodigen.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4.4
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 Rv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
4.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
4.6
De wrakingskamer van het hof merkt op dat verzoeksters grondslag voor het wrakingsverzoek geen feiten of omstandigheden bevat waaruit zou kunnen volgen dat bij de behandelend rechters sprake is geweest van vooringenomenheid of partijdigheid, dan wel dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. Uit niets blijkt dat de leden van de eerste wrakingskamer enige bemoeienis hebben gehad met de zitting van 30 oktober 2017, noch met enig besluit om de onderliggende familierechtelijke procedure doorgang te laten vinden. Evenmin zijn dergelijke feiten of omstandigheden door of namens verzoekster gesteld.
4.7
Hoewel de grondslag van het verzoek geen doel treft, wordt op andere gronden wel aanleiding gezien om het verzoek tot wraking van de eerste wrakingskamer van de rechtbank toe te wijzen. Uit de stukken volgt dat verzoekster enkele dagen voor de behandeling van het wrakingsverzoek op 24 oktober 2017, namelijk op 20 oktober 2017, de eerste wrakingskamer heeft gewraakt. Die wrakingskamer had derhalve gelijk de zaak ‘uit haar handen moeten laten vallen’. Verzoekster kon er op dat moment dan ook vanuit gaan dat – behoudens tegenbericht – de behandeling van haar wrakingsverzoek jegens mr. Veen geen doorgang zou vinden totdat de tweede wrakingskamer een beslissing had genomen op het verzoek strekkende tot wraking van de eerste wrakingskamer. Desalniettemin heeft de behandeling van het wrakingsverzoek van mr. Veen plaatsgevonden op 24 oktober 2017 door de eerste wrakingskamer, zo volgt uit de beschikking d.d. 16 november 2017 (17/231). Met andere woorden: de eerste wrakingskamer heeft zich niets aangetrokken van haar eigen wraking en heeft gehandeld alsof die wraking er niet was. Enige verklaring voor die handelwijze ontbreekt. Van bijzondere omstandigheden die de handelwijze desondanks verklaarbaar zouden kunnen doen zijn is evenmin gebleken. Indien juist is, zoals hiervoor aan het slot van overweging 4.3 veronderstellenderwijs aangenomen, de wrakingskamer pas na de beslissing over haar eigen wraking de behandeling heeft hervat, geldt dat in dat geval (hervatting behandeling) de wrakingskamer [verzoekster] en haar gemachtigde opnieuw had moeten oproepen om gehoord te worden in het kader van die hervatte behandeling. Dat is echter niet gebeurd.
4.8
De geschetste handelwijze is zodanig in strijd met de hoofdregel dat de gewraakte rechter, alvorens eventueel met de zaak verder te gaan, de beslissing op zijn wraking afwacht dat deze niet alleen vanuit het perspectief van verzoekster bezien, maar ook objectief beoordeeld, bij verzoekster de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen doen postvatten dat zij niet kon rekenen op een eerlijke inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek. Hetzelfde geldt in de hiervoor genoemde tweede variant, namelijk die van de hervatte behandeling zonder hernieuwde oproeping. Het wrakingsverzoek is dus gegrond.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
recht doende in hoger beroep,
  • vernietigt de beschikking waarvan beroep d.d. 8 november 2017 onder zaaknummer/rekestnummer C/19/120712 / KG RK 17/236;
  • wijst toehet verzoek strekkende tot wraking van mrs. Dresselhuys-Doeleman, Smits en Van Rossum.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, J.D.S.L. Bosch en J.J. Beswerda, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.E. van der Ploeg, in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.