ECLI:NL:GHAMS:2022:2754

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
21/00161
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerechten en oorsprong zonnepanelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X], gevestigd te [Z] (Denemarken), tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 januari 2021. De zaak betreft een uitnodiging tot betaling (utb) van douanerechten die door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane aan belanghebbende is opgelegd. De inspecteur heeft vastgesteld dat de zonnepanelen die door belanghebbende zijn ingevoerd, van Chinese oorsprong zijn, ondanks dat in de aangiften Taiwan als oorsprong is opgegeven. De inspecteur heeft een utb uitgereikt voor een totaalbedrag van € 612.558,65, bestaande uit antidumpingrechten en compenserende rechten. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze utb, maar de rechtbank heeft het bezwaar ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn bewijslast en dat de utb niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Het Hof heeft geoordeeld dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn en dat de utb terecht is opgelegd. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00161
23 juni 2022
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] ,gevestigd te [Z] (Denemarken), belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Wolkers)
tegen de uitspraak van 12 januari 2021 in de zaak met kenmerk HAA 18/4843 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 juli 2016 een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt aan belanghebbende. Het totale bedrag aan rechten bij invoer bedraagt € 612.558,65, waarvan € 504.015,90 aan definitieve antidumpingrechten en € 108.542,75 aan compenserende rechten.
1.2.
Het tegen de utb gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 6 september 2018 ongegrond verklaard.
1.3.
Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 12 januari 2021 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 februari 2021 en is aangevuld bij brief van 1 maart 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. [A] B.V., gevestigd te [B] , heeft in naam en voor rekening van eiseres op 1 en 2 december 2014 in totaal zes aangiften gedaan tot plaatsing van goederen onder de douaneregeling ‘in het vrije verkeer brengen’ (hierna: aangiften) van in totaal 8780 zonnepanelen (in de aangiften als ‘lichtgevoelige halfgeleiderelementen’ aangegeven met GN-code 8541 4090 29 ) met vermelding van de oorsprong Taiwan.
2. Van 15 tot 22 november 2014 heeft het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF), in samenwerking met de Taiwanese douaneautoriteiten (Customs Department of Investigation) en het Taiwanese Bureau of Foreign Trade, een missie uitgevoerd in Taiwan. Deze missie betrof een onderzoek naar de oorsprong van zonnepanelen die in de Europese Unie (hierna: EU) werden ingevoerd vanuit Taiwan, ten aanzien waarvan het vermoeden bestond dat zij van Chinese oorsprong zijn. De bevindingen van OLAF zijn vastgelegd in het Engelstalige Mission Report van 21 april 2015 met registratienummer THOR (2015) 13770 . Het Taiwanese Bureau of Foreign Trade en de Taiwanese douaneautoriteiten hebben verklaard dat invoer in Taiwan van zonnepanelen uit China verboden is en dat Chinese zonnepanelen in Taiwan alleen tijdelijk mogen worden opgeslagen in een Free Trade Zone (hierna: FTZ), waar geen enkele be- of verwerking is toegestaan. Invoer in een FTZ vindt plaats met een aangifte F1 en uitvoer uit een FTZ vindt plaats met een aangifte F5. Invoer in een bonded warehouse (storage in a logistics center) vindt plaats met een aangifte L1 en uitvoer uit een bonded warehouse met een aangifte D5. Tijdens het onderzoek zijn de Taiwanese verkoper en importeur van de goederen, waarop het onderhavige geschil betrekking heeft, niet bezocht door de OLAF missie.
3. Op basis van de door het OLAF-onderzoek verkregen informatie in combinatie met de bescheiden bij de aangiften van eiseres heeft verweerder geconcludeerd dat de in de aangiften vermelde oorsprong Taiwan niet correct is en dat de oorsprong van de zonnepanelen in werkelijkheid China is. Volgens verweerder is de juiste GN-code van de zonnepanelen 8541 40 90 21 met aanvullende Taric-code B999 en zijn antidumpingrechten en compenserende rechten verschuldigd. Verweerder heeft de hiervoor onder het kopje ‘procesverloop’ genoemde utb uitgereikt omdat door de verschuldigdheid van antidumpingrechten en compenserende rechten een hogere douaneschuld is ontstaan.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten toe.
2.3.
In het mission report van OLAF van 21 april 2015 (hierna: missierapport) staat onder meer het volgende:
“3. Results
For reasons of clarity, the information obtained both during and after the mission is jointly presented in this mission report.”
2.4.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van de Taiwanese douane aan OLAF van 26 mei 2015, met kenmerk [#4] , waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“With regard to your letter dated March 24 and [C] letter dated May 4, 2015, we are pleased to provide you with the import and export data of solar products transshipped via Taiwanese free trade zones to EU, and the container data of similar consignments with destination other than EU. This information covers the data of solar products classified under HS code [#5] from June 2013 to April 2015.
Attached please find two spread-sheets with relevant data. (…)”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de utb terecht en voor het juiste bedrag aan belanghebbende is uitgereikt.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“De ontvankelijkheid van het bezwaar
13. Het bezwaar van eiseres (dagtekening: 13 juni 2017) tegen de utb van 15 juli 2016 is door verweerder op 19 juni 2017 ontvangen. De bezwaartermijn lijkt hierbij mogelijk overschreden. Eiseres heeft verklaard dat zij de utb niet heeft ontvangen. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat zij geen bewijs kan bijbrengen van de postverzending van de utb. Dit betekent dat de utb niet is bekend gemaakt op de voorgeschreven wijze en de bezwaartermijn niet is gaan lopen. Naar aanleiding van de invorderingsmelding van de Deense douaneautoriteiten van 5 mei 2017 heeft eiseres zich tot haar gemachtigde gewend, die, terwijl eiseres slechts over het voornemen beschikte, namens eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de utb. Op 29 juni 2017 heeft verweerder de utb van 15 juli 2016 in afschrift aan (de gemachtigde van) eiseres gezonden. Daarmee is de utb op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt en de dag na de bekendmaking is de bezwaartermijn gaan lopen. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank met verweerder, zij het op een andere grond, van oordeel dat eiseres in haar (premature) bezwaar kan worden ontvangen.
Strijdigheid van het voornemen en de utb met het verdedigingsbeginsel.
14. In het kader van het recht op verdediging dient verweerder eiseres in zijn voornemen mee te delen welk besluit hij wil nemen en op welke gronden dit besluit rust en eiseres vervolgens naar behoren de gelegenheid te bieden om daarop te reageren. De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat verweerder het recht op verdediging van eiseres heeft gerespecteerd. In een brief van 31 mei 2016 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van zijn voornemen om een utb uit te reiken en tevens de gronden meegedeeld waarop dit voornemen rust. Tevens heeft verweerder bij dit voornemen een aantal – deels Engelse – bijlagen gevoegd. In de bezwaarfase heeft eiseres alle informatie van verweerder ontvangen, die hij ter beschikking kon stellen en is eiseres in staat gesteld naar behoren haar standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop verweerder de utb baseert.
De enkele omstandigheid dat verweerder het voornemen en de utb in de Nederlandse taal aan eiseres heeft gestuurd, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De wet (artikel 2:6 Awb) verplicht verweerder om de Nederlandse taal te gebruiken; van een structurele dan wel incidentele uitzondering is geen sprake. Van een deelnemer aan het internationale handelsverkeer mag worden verwacht dat hij weet hoe hij met een in een buitenlandse taal opgesteld stuk moet omgaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verdedigingsbeginsel derhalve niet geschonden.
Heeft verweerder voldaan aan de op hem rustende bewijslast?
15. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de gegevens uit de aangiften, rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:GHAMS:2016:5574).
16. Voor de onderbouwing van zijn stelling dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn, beroept verweerder zich op de gegevens uit het OLAF-rapport.
Eiseres voert onder meer aan dat dit rapport niet als bewijs kan dienen, omdat OLAF niet bevoegd was tot het uitvoeren van een onderzoek in Taiwan.
Met betrekking tot dit betoog van eiseres overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de vermelding in het missierapport dat OLAF de Taiwanese autoriteiten heeft verzocht om mee te werken aan de missie en dat de Taiwanese autoriteiten daarmee hebben ingestemd. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat OLAF in deze situatie zonder de aanwezigheid van een verdrag bevoegd is om onderzoek te doen en dat het rapport van OLAF in principe als bewijs kan dienen.
17. Uit de geldende jurisprudentie blijkt dat het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door OLAF dusdanig ingrijpend is, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd zal zijn indien de daartegen door eiseres aangevoerde grieven dermate ernstig zijn, dat er geen geloofwaardigheid (meer) aan kan worden toegekend.
18. Eiseres stelt onder meer dat aan de bevindingen van OLAF geen geloofwaardigheid kan worden toegekend, omdat OLAF zelf niet of nauwelijks fysiek onderzoek heeft gedaan, maar zich heeft gebaseerd op informatie van derden. Deze stelling wordt door de rechtbank gepasseerd. Niet valt in te zien waarom verweerder in de voorliggende situatie niet op de door de Taiwanese autoriteiten verstrekte informatie mag afgaan. Eiseres had de mogelijkheid om de juistheid van deze informatie gemotiveerd te betwisten. Van deze mogelijkheid heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebruik gemaakt.
19. De verwijzing door eiseres naar de website van het Department of Investment Services van het Ministerie van Economische Zaken van Taiwan treft geen doel. Weliswaar valt op grond van deze website te concluderen dat in de FTZ productieactiviteiten kunnen plaatsvinden, maar verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dit geen oorsprong verleggende activiteiten zijn.
20. Tussen partijen is niet in geschil dat de zonnepanelen uit de FTZ van Taiwan komen. Zij verschillen wel van mening over waar de zonnepanelen daarvoor vandaan kwamen. OLAF en de Nederlandse douane hebben aan de hand van goederenstromen matches gemaakt, waarbij de in de aangiften van eiseres vermelde containernummers vrijwel allemaal worden gelinkt aan de in de exportoverzichten van de Taiwanese douaneautoriteiten opgenomen containernummers. In het voornemen heeft verweerder per aangifte aangegeven hoe de match is gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres tegen deze matches te weinig ingebracht. Eiseres is met geen enkel concreet aanknopingspunt gekomen dat doet twijfelen aan de gemaakte matches, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank wel op haar weg had gelegen. De zonnepanelen zijn eigendom van eiseres, zodat zij met meer productinformatie had kunnen en moeten komen.
21. Het feit dat de aangiften van eiseres dateren van na de oorspronkelijke onderzoeksperiode is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. De Taiwanese douaneautoriteiten hebben op 26 mei 2015 in aanvulling op het missierapport een brief aan OLAF gezonden, waaruit blijkt dat de verstrekte import- en exportgegevens betrekking hebben op de periode van juni 2013 tot april 2015, in welke periode de aangiften waarop de onderhavige zaak betrekking heeft, zijn gedaan. De in deze brief verstrekte gegevens heeft de Nederlandse douane aan de aangiften van eiseres kunnen koppelen.
22. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldaan aan zijn bewijslast dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
23. Van een schending van de motiveringsplicht door verweerder is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verweerder heeft het uitreiken van de utb gebaseerd op de uitkomsten van het missierapport. In dat rapport worden het doel van het onderzoek, de wijze van bewijsvergaring, de onderzoeksmethode en de onderzochte en vastgestelde feiten en omstandigheden duidelijk beschreven. Ook is in het missierapport beschreven op welke feiten en omstandigheden OLAF de conclusie trekt dat de onderhavige zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
24. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de antidumpingrechten en de compenserende rechten terecht zijn nagevorderd. Dat betekent dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de utb vernietigd moet worden omdat de utb en het voornemen in het Nederlands en niet in het Deens zijn opgesteld en ook niet zijn voorzien van een Deense vertaling, terwijl zij uitsluitend Deens spreekt. De inspecteur heeft het verdedigingsbeginsel, artikel 48, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 6, lid 3, onder a, van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden door belanghebbende het voornemen en de utb niet uit te reiken in een voor haar begrijpelijke taal.
De inspecteur heeft ook het motiveringsbeginsel geschonden door tijdens de bezwaarfase en in de uitspraak op bezwaar niet inhoudelijk te reageren op de uitvoerige kritische kanttekeningen die belanghebbende bij het missierapport heeft geplaatst.
Verder betoogt belanghebbende dat de utb vernietigd moet worden omdat de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn bewijslast dat de zonnepanelen niet de Taiwanese maar de Chinese oorsprong hebben. OLAF was niet bevoegd het onderhavige onderzoek uit te voeren, zodat de resultaten van dat onderzoek niet aan de utb ten grondslag kunnen worden gelegd en verder is het missierapport niet betrouwbaar, doordat OLAF nauwelijks zelf onderzoek heeft gedaan in Taiwan, maar is afgegaan op de door de Taiwanese autoriteiten verstrekte gegevens, waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden getoetst. Voorts vermeldt het missierapport dat volgens de Taiwanese autoriteiten geen enkele productie mag plaatsvinden in een Free Trade Zone (hierna ook: FTZ), terwijl op de website van het Taiwanese Ministerie van Economische Zaken onder meer “in-depth processing and manufacturing” staan genoemd als activiteiten binnen de Free Trade Zones. Het is dan ook zeer wel mogelijk dat in de FTZ oorsprongverleggende productieactiviteiten aan de zonnepanelen hebben plaatsgevonden.
Het onderzoek van OLAF in Taiwan vond plaats van 15 tot 22 november 2014 en richtte zich op de gegevens van de aangiften voor het vrije verkeer die diverse importeurs in de Europese Unie voorafgaand aan dat bezoek hadden gedaan. Nu de aangiften voor het vrije verkeer door belanghebbende pas op 1 en 2 december 2014 zijn gedaan, kan het onderzoek onmogelijk betrekking hebben gehad op de aangiften van belanghebbende.
Tenslotte moet de utb, indien het Hof van oordeel is dat deze niet vernietigd dient te worden, volgens belanghebbende worden verlaagd, omdat de douaneschuld moet worden vastgesteld op basis van een DDP-levering (“Delivered Duty Paid”) tussen de verkoper en belanghebbende. Op de facturen die bij de aangiften voor het vrije verkeer zijn overgelegd staat “DDP Ringkbing Denmark” vermeld en ook in de aangiften voor het vrije verkeer staat “DDP” vermeld als leveringsconditie. Op basis van het arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 2010, nr. C-354/09 (Gaston Schul BV), ECLI:EU:C:2010:439 en het arrest Hoge Raad 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1022 moet dan voor de berekening van de douaneschuld ook deze leveringsconditie als uitgangspunt worden genomen. De verschuldigde antidumpingrechten en compenserende rechten moeten dus worden geacht al in de transactieprijs te zijn opgenomen, waardoor lagere bedragen verschuldigd zijn dan die welke de inspecteur heeft berekend door de antidumpingrechten en compenserende rechten te berekenen over de (volledige) transactieprijs.
5.2.
De inspecteur meent dat de rechtbank een goed gemotiveerde en juiste uitspraak heeft gedaan. Verder stelt de inspecteur dat geen sprake is geweest van een DDP-levering, omdat de door belanghebbende in beroep overgelegde facturen de leveringsconditie DDU (“Delivered Duty Unpaid”) vermelden.
Indien toch uitgegaan zou moeten worden van de leveringsvoorwaarde DDP, dan dient de utb volgens de inspecteur te worden verminderd tot op € 305.649,42 antidumpingrecht en € 65.823,38 compenserend recht. Belanghebbende heeft zich ter zitting in hoger beroep bij deze berekening aangesloten. Het Hof oordeelt als volgt.
Geheimhouding
5.3.
Met betrekking tot de geheimhouding oordeelt het Hof dat in hoger beroep nog slechts om geheimhouding wordt gevraagd van gegevens uit de bedrijfsbezoeken door OLAF in Taiwan, opgenomen in Annex 2 bij het missierapport, voor zover het betreft de gegevens die onleesbaar zijn gemaakt in het exemplaar van Annex 2 dat de inspecteur op 15 augustus 2019 aan de rechtbank heeft overgelegd. Bedoelde Annex 2 behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het onleesbaar maken van gegevens in deze Annex valt binnen de beslissing van de rechtbank van 22 juli 2019 over de gerechtvaardigde geheimhouding. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank in overwegingen 9 en 11 van haar beslissing van 22 juli 2019 op goede gronden de juiste beslissing genomen ten aanzien van de gegevens die door de bezochte bedrijven vertrouwelijk aan OLAF zijn medegedeeld. Het Hof neemt deze beslissing over en maakt deze tot de zijne. Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende bericht dat zij het Hof toestemming verleent om in dat geval uitspraak te doen op basis van de ongeschoonde versie van Annex 2. De inspecteur heeft deze ongeschoonde versie aan het Hof overgelegd, zodat het Hof uitspraak zal doen mede op basis van deze ongeschoonde versie.
Verdedigingsbeginsel
5.4.
Het Hof verwerpt belanghebbendes betoog dat het voornemen en de utb in strijd met artikel 48, lid 1, van het Handvest dan wel artikel 6, lid 3, onder a, van het EVRM niet in de Deense taal zijn opgesteld, reeds omdat het Handvest noch het EVRM de inspecteur daartoe verplicht. Slechts in geval van vervolging bepaalt artikel 6, lid 3, onder a, van het EVRM dat de betrokkene in een taal die hij verstaat, hetgeen niet noodzakelijkerwijs de voertaal dient te zijn van het land waar de betrokkene woont of gevestigd is, op de hoogte moet worden gesteld van de aard en de reden van de beschuldiging. Artikel 48, lid 1, van het Handvest ziet op de rechten van de verdediging van eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld. De onderhavige heffing van antidumpingrechten en compenserende rechten is niet aan te merken als vervolging. Ten aanzien van het standpunt van belanghebbende dat het verdedigingsbeginsel is geschonden overweegt het Hof als volgt.
5.5.
Bij brief van 31 mei 2016 heeft de inspecteur belanghebbende overeenkomstig artikel 22, lid 6, van het Douanewetboek van de Unie (DWU) medegedeeld op welke gronden hij voornemens was zijn utb te baseren. In dit Nederlandstalige voornemen heeft de inspecteur beschreven waarom hij zich op het standpunt stelt dat de zonnepanelen niet van oorsprong uit Taiwan zijn, maar uit China, en heeft hij belanghebbende in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. Bij het voornemen waren onder meer gevoegd het Engelstalige missierapport, een afdruk van een spreadsheet met diverse regels met gegevens over inslag in en uitslag uit de FTZ en een bonded warehouse in Taiwan, uitdraaien van de aangiften voor het vrije verkeer van belanghebbende en de daarbij door belanghebbende overgelegde Engelstalige documenten (facturen, paklijsten, bills of lading en oorsprongscertificaten). De inspecteur heeft, na uitblijven van een reactie van belanghebbende, op 29 juni 2017 (zie r.o. 13 van de uitspraak van de rechtbank) de onderhavige Nederlandstalige utb uitgereikt. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur daarmee voldaan aan zijn eveneens uit artikel 22, lid 6, van het DWU voortvloeiende verplichting om “in de passende vorm” mededeling te doen van de utb.
5.6.
Belanghebbende meent evenwel dat de inspecteur het verdedigingsbeginsel heeft geschonden door zowel het voornemen als de utb niet in de Deense taal (of voorzien van een Deense vertaling) aan belanghebbende te richten. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Artikel 102 van het DWU bepaalt dat de douaneschuld wordt medegedeeld aan de schuldenaar in de vorm die is voorgeschreven op de plaats waar de douaneschuld is ontstaan. De douaneschuld is in Nederland ontstaan en in Nederland schrijft artikel 2:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor dat bestuursorganen de Nederlandse taal gebruiken, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, dan wel het gebruik van een andere taal doelmatiger is. Geen rechtsregel verplicht de douaneautoriteiten om de mededeling van een uit een aangifte voor het vrije verkeer voortvloeiende douaneschuld die in Nederland is ontstaan in het Deens te doen, ook niet indien de schuldenaar in Denemarken is gevestigd. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat van een deelnemer aan het internationale handelsverkeer mag worden verwacht dat hij weet hoe hij met een in een buitenlandse taal opgesteld stuk moet omgaan. Dit geldt temeer nu de bijlagen bij het voornemen deels bestonden uit belanghebbendes eigen aangiften en uit Engelstalige documenten die van belanghebbende zelf afkomstig waren (facturen, paklijsten, bills of lading en oorsprongscertificaten) zodat belanghebbende in ieder geval in staat was om haar direct vertegenwoordiger ( [A] B.V.) in te schakelen.
Motiveringsbeginsel
5.7.
Belanghebbende heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat de inspecteur de motiveringsverplichting van artikel 3:46 van de Awb heeft geschonden door in de uitspraak op bezwaar niet in te gaan op de uitgebreid aangevoerde punten van kritiek van belanghebbende op het missierapport. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet en verwijst in dit verband naar het arrest Hoge Raad 14 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4444, r.o. 4.5, waarin is geoordeeld dat de feitenrechter niet gehouden is op alle argumenten van partijen afzonderlijk in te gaan. Naar het oordeel van het Hof kan dit oordeel naar analogie worden toegepast op de uitspraak op bezwaar van de inspecteur. In de bezwaarfase vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaats (overeenkomstig artikel 7:11 van de Awb), en de uitspraak op bezwaar dient op grond van artikel 7:12, lid 1, van de Awb te berusten op een deugdelijke motivering. Ook uit deze bepalingen volgt niet dat de inspecteur gehouden is alle argumenten van belanghebbende te weerleggen. Voldoende is dat de belanghebbende in de uitspraak kan lezen waarom de inspecteur tot die uitspraak is gekomen. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur de uitspraak op bezwaar deugdelijk gemotiveerd door te verwijzen naar het missierapport en te onderbouwen waarom hij het missierapport voldoende betrouwbaar acht om als bewijs te dienen voor het uitreiken van de onderhavige utb.
Bevoegdheid OLAF
5.8.
Het Hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat OLAF niet bevoegd is om een onderzoek in te stellen in een derde land als daar geen overeenkomst voor samenwerking en wederzijdse bijstand aan ten grondslag ligt. Ter uitvoering van haar taken kan OLAF missies voor administratieve samenwerking en onderzoek in derde landen organiseren. OLAF heeft geen wettelijke bevoegdheden in Taiwan en is daarom afhankelijk van de (vrijwillige) medewerking van de Taiwanese autoriteiten en bedrijven. Deze autoriteiten en een deel van de aangezochte bedrijven hebben deze medewerking verleend. De langs deze weg verkregen informatie heeft OLAF vastgelegd in een rapport. Het bepaalde in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en artikel 19 van Verordening (EG) nr. 515/97 staat aan deze gang van zaken niet in de weg. Uit genoemde bepalingen volgt enkel dat OLAF bij controles in derde landen dient te handelen conform de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten. Nu dergelijke overeenkomsten ontbreken, kan OLAF niet eigenstandig controles instellen in Taiwan. Deze omstandigheid staat er evenwel niet aan in de weg dat de Taiwanese autoriteiten OLAF (vrijwillig) van informatie voorzien en bedrijven bezoeken, waarbij zij zich in voorkomend geval laten vergezellen door medewerkers van OLAF. Het Hof ziet daarom geen aanleiding de door OLAF in Taiwan vergaarde informatie (zowel tijdens als na het bezoek aan Taiwan) als bewijsmiddel uit te sluiten.
Chronologie bezoek OLAF en aangiften voor het vrije verkeer
5.9.
Belanghebbende betoogt dat het onderzoek van OLAF geen betrekking kan hebben op haar zonnepanelen, omdat zij haar aangiften voor het vrije verkeer heeft gedaan op 1 en 2 december 2014 en het bezoek van OLAF aan Taiwan toen al had plaatsgevonden. Tijdens dat bezoek (van 15 tot 22 november 2014) heeft OLAF informatie opgevraagd aan de hand van aangiften voor het vrije verkeer uit de Unie die – logischerwijs – toen al waren gedaan. Het is, zo meent belanghebbende, onmogelijk dat aangiften zijn onderzocht die toen nog niet waren gedaan.
De door belanghebbende weergegeven chronologie is op zich correct, maar zij ziet eraan voorbij dat het missierapport zowel informatie omvat die tijdens het bezoek is verkregen als informatie die naderhand is verkregen (zie r.o. 2.3 hiervoor). Daartoe behoort onder meer de in r.o. 2.4 hiervoor genoemde brief van de Taiwanese autoriteiten, met de daarbij gevoegde spreadsheets met gegevens over de doorvoer van Chinese zonnepanelen in de periode van juni 2013 tot april 2015. Hieruit volgt dat het missierapport ook betrekking heeft op aangiften voor het vrije verkeer die zijn gedaan na het bezoek van OLAF aan Taiwan.
Gegevens aangiften Taiwan
5.10.
Dat de Taiwanese douane in staat is inslagen aan uitslagen te koppelen lijdt geen twijfel. Indien uitslagen niet aan inslagen gekoppeld zouden kunnen worden, is het voor de Taiwanese douane immers onmogelijk om douanetoezicht uit te oefenen op een douane-entrepot of FTZ. De stelling van belanghebbende dat de Taiwanese inslag- en uitslagaangiften slechts op basis van de datum van de aangiften en het gewicht van inkomende en uitgaande zendingen aan elkaar zijn gekoppeld, miskent dat in elke uitslagaangifte het referentienummer van de voorafgaande aangifte (de inslagaangifte) staat vermeld (“import declaration number”). Op basis van dat referentienummer kunnen de in- en uitslagaangiften eenvoudig aan elkaar worden gekoppeld. Dat vervolgens ook de overige gegevens uit de gekoppelde aangiften overeenstemmen (zie 5.15.1 tot en met 5.15.7), bevestigt de juistheid van de gemaakte koppeling van die aangiften.
De enkele – door belanghebbende gestelde – theoretische mogelijkheid dat fouten of verschrijvingen plaatsvinden in de in- en uitslagaangiften brengt niet met zich dat de door OLAF verkregen aangiftegegevens uit de Taiwanese douane-administratie niet bruikbaar zijn als bewijsmiddel voor de in- en uitslagen die hebben plaatsgevonden. De gegevens uit de Taiwanese inslag- en uitslagaangiften (en die uit de Nederlandse aangiften voor het vrije verkeer) komen casu juist volledig overeen.
Productie in Free Trade Zone
5.11.
In het missierapport is vermeld dat volgens de Taiwanese autoriteiten geen enkele productie mag plaatsvinden in de Free Trade Zone en dat de Chinese zonnepanelen daar uitsluitend mogen worden opgeslagen en doorgevoerd. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld, dat op de website van het Taiwanese Ministerie van Economische Zaken onder meer “in-depth processing and manufacturing” staan genoemd als activiteiten binnen de Free Trade Zones. Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof evenwel niet dat, zoals belanghebbende betoogt, het zeer wel mogelijk is dat in de FTZ oorsprongsverleggende productieactiviteiten aan de zonnepanelen hebben plaatsgevonden. Tegenover de overeenkomende productgegevens uit de gekoppelde in- en uitslagaangiften (zie hierna onder 5.14 en 5.15.1. tot en met 5.15.7.) heeft belanghebbende geen concrete informatie ingebracht die zou kunnen duiden op productieactiviteiten met de onderhavige zonnepanelen in de FTZ. Gelet op de zeer korte verblijfsduur van de zonnepanelen in de douaneopslag (in drie gevallen werden de zonnepanelen nog dezelfde dag weer uitgeslagen, in drie gevallen één dag na de inslag en in één geval twee dagen na de inslag) acht het Hof uitgesloten dat tijdens de opslag een bewerking van de zonnepanelen heeft plaatsgevonden, nog daargelaten dat het Hof niet vermag in te zien welke bewerking aan een zonnepaneel zou kunnen worden uitgevoerd die maakt dat de niet-preferentiële oorsprong wijzigt van China in Taiwan.
Ook in algemene zin doet de informatie van het Taiwanese Ministerie van Economische Zaken over productie in de FTZ niet af aan de betrouwbaarheid van het missierapport, aangezien OLAF in dat rapport (slechts) weergeeft wat de Taiwanese autoriteiten hierover hebben verklaard in het kader van het onderzoek naar de vermeende doorvoer van Chinese zonnepanelen. Dat deze informatie (wellicht) niet juist of onvolledig is brengt niet met zich dat het missierapport daarmee onbetrouwbaar zou zijn.
Oorsprong
5.12.
De rechtbank heeft in haar uitspraak terecht als uitgangspunt genomen dat de inspecteur aannemelijk moet maken dat de zonnepanelen van oorsprong uit China zijn, aangezien hij degene is die van de aangiften wenst af te wijken. Het Hof is met de rechtbank van oordeel dat de inspecteur in deze bewijslast is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
5.13.
Uit het missierapport volgt dat het binnenbrengen van goederen in een Taiwanese FTZ geschiedt door indiening van een douaneaangifte F1 en dat de uitslag van goederen uit een FTZ geschiedt door het indienen van een douaneaangifte F5. Het nummer van de aangifte F1 dient op grond van de Taiwanese wet- en regelgeving te worden vermeld in de aangifte F5, zodat er op kan worden toegezien dat goederen die in de vrije zone zijn gebracht de vrije zone ook weer verlaten. Voor inslag in een bonded warehouse wordt een aangifte L1 ingediend, uitslag uit een bonded warehouse vindt plaats met een aangifte D5. Het nummer van de aangifte L1 wordt vermeld op de opvolgende aangifte D5. Tevens volgt uit het missierapport dat de invoer van Chinese zonnepanelen in het vrije verkeer van Taiwan strikt verboden is. Doorvoer (transshipment) van Chinese zonnepanelen via een FTZ of een bonded warehouse is wel toegestaan.
5.14.
De Taiwanese autoriteiten hebben aan OLAF spreadsheets verstrekt met doorvoergegevens (gevoegd bij de brief van 26 mei 2015, zie r.o. 2.4 hiervoor). In de spreadsheets zijn registraties van inslag in en uitslag uit de FTZ en uit bonded warehouses aan elkaar gekoppeld. Te zien zijn de gegevens van aangiften F1 en L1 voor de inslag van Chinese zonnepanelen in de FTZ respectievelijk het bonded warehouse en de bij deze aangiften behorende gegevens van de aangiften F5 en D5 waarmee deze zonnepanelen uit de FTZ respectievelijk het bonded warehouse zijn uitgeslagen Uit deze gegevens blijkt onder meer het volgende.
5.15.1.
Op 9 september 2014 is een aangifte tot plaatsing in een bonded warehouse (L1) gedaan voor 1.568 stuks “ 250W solar modules” met een totaalgewicht van 29.792kg en met China als land van oorsprong. Het referentienummer van de inslagaangifte is [#6] .
Twee dagen later, op 11 september 2014, is een aangifte tot uitslag uit het bonded warehouse gedaan (D5) met referentienummer [#7] . In deze uitslagaangifte is het nummer vermeld van de inslagaangifte: [#6] . De uitslagaangifte vermeldt – gelijk de inslagaangifte – 1.568 stuks “ 250W solar modules” met een totaalgewicht van 29.792kg, met als land van bestemming Nederland en als verkoper “ [D] ”, welk bedrijf eveneens als verkoper staat vermeld op de door belanghebbende bij de aangifte voor het vrije verkeer overgelegde factuur.
Gelet op de vermelding van het referentienummer van de aangifte L1 in de aangifte D5 en de overeenkomst in goederenomschrijving, aantal en gewicht, lijdt het naar het oordeel van het Hof geen twijfel dat de op 9 september 2014 in het bonded warehouse ingeslagen Chinese zonnepanelen op 11 september 2014 zijn uitgeslagen met bestemming Nederland. De zonnepanelen uit de uitslagaangifte van 11 september 2014 zijn door belanghebbende op 1 december 2014 in Rotterdam voor het vrije verkeer aangegeven met aangifte [#8] .
5.15.2.
Op 11 augustus 2014 is een aangifte tot plaatsing in een bonded warehouse (L1) gedaan voor 784 stuks “250W solar modules” met een totaalgewicht van 14.896kg en met China als land van oorsprong. Het referentienummer van de inslagaangifte is [#9] .
De volgende dag, op 12 augustus 2014, is een aangifte tot uitslag uit het bonded warehouse gedaan (D5) met referentienummer [#10] . In deze uitslagaangifte is het nummer vermeld van de van de inslagaangifte: [#9] . De uitslagaangifte vermeldt – gelijk de inslagaangifte – 784 stuks “ 250W solar modules” met een totaalgewicht van 14.896kg, met als land van bestemming Nederland en als verkoper “ [D] ”, welk bedrijf eveneens als verkoper staat vermeld op de door belanghebbende bij de aangifte voor het vrije verkeer overgelegde factuur. Gelet op de vermelding van het referentienummer van de aangifte L1 in de aangifte D5 en de overeenkomst in goederenomschrijving, aantal en gewicht, lijdt het naar het oordeel van het Hof geen twijfel dat de op 11 augustus 2014 in het bonded warehouse ingeslagen Chinese zonnepanelen op 12 augustus 2014 zijn uitgeslagen met bestemming Nederland. De zonnepanelen uit de uitslagaangifte van 12 augustus 2014 zijn door belanghebbende op 1 december 2014 in Rotterdam voor het vrije verkeer aangegeven met aangifte [#11] .
5.15.3.
Op 19 augustus 2014 is een aangifte tot plaatsing in een bonded warehouse (L1) gedaan voor 1.568 stuks “250W solar modules” met een totaalgewicht van 29.792kg en met China als land van oorsprong. Het referentienummer van de inslagaangifte is [#12] .
De volgende dag, op 20 augustus 2014, is een aangifte tot uitslag uit een bonded warehouse gedaan (D5) met referentienummer [#] . In deze uitslagaangifte is het nummer vermeld van de van de inslagaangifte: [#12] . De uitslagaangifte vermeldt – gelijk de inslagaangifte – 1.568 stuks “250W solar modules” met een totaalgewicht van 29.792kg, met als land van bestemming Nederland en als verkoper “ [D] ”, welk bedrijf eveneens als verkoper staat vermeld op de door belanghebbende bij de aangifte voor het vrije verkeer overgelegde factuur. Gelet op de vermelding van het referentienummer van de aangifte L1 in de aangifte D5 en de overeenkomst in goederenomschrijving, aantal en gewicht, lijdt het naar het oordeel van het Hof geen twijfel dat de op 19 augustus 2014 in het bonded warehouse ingeslagen Chinese zonnepanelen op 20 augustus 2014 zijn uitgeslagen met bestemming Nederland. Op 1 december 2014 heeft belanghebbende 968 zonnepanelen uit de uitslagaangifte van 20 augustus 2014 in Rotterdam voor het vrije verkeer aangegeven met aangifte [#13] De containernummers uit de uitslagaangifte D5 komen overeen met de containernummers uit de aangifte voor het vrije verkeer.
5.15.4.
Op 29 juli 2014 is een aangifte tot plaatsing in een FTZ (F1) gedaan voor 2.352 stuks “250W solar modules” met een totaalgewicht van 44.688kg en met China als land van oorsprong. Het referentienummer van de inslagaangifte is [#14 ] .
Eveneens op 29 juli 2014 is een aangifte tot uitslag uit de FTZ (F5) gedaan met referentienummer [#15] . In deze uitslagaangifte is het nummer vermeld van de van de inslagaangifte: [#14 ] . De uitslagaangifte vermeldt – gelijk de inslagaangifte – 2.352 stuks “250W solar modules” met een totaalgewicht van 44.688kg, met als land van bestemming Nederland en als verkoper “ [D] ”, welk bedrijf eveneens als verkoper staat vermeld op de door belanghebbende bij de aangifte voor het vrije verkeer overgelegde factuur. Gelet op de vermelding van het referentienummer van de aangifte F1 in de aangifte F5 en de overeenkomst in goederenomschrijving, aantal en gewicht, lijdt het naar het oordeel van het Hof geen twijfel dat de op 29 juli 2014 in de FTZ ingeslagen Chinese zonnepanelen eveneens op 29 juli 2014 zijn uitgeslagen met bestemming Nederland. Op 1 december 2014 heeft belanghebbende 112 zonnepanelen uit de uitslagaangifte van 29 juli 2014 in Rotterdam voor het vrije verkeer aangegeven met aangifte [#16] .
5.15.5.
Op 23 september 2014 is een aangifte tot plaatsing in een bonded warehouse (L1) gedaan voor 2.352 stuks “solar module 250W” met een totaalgewicht van 44.688kg en met China als land van oorsprong. Het referentienummer van de inslagaangifte is [#17] .
Op 24 september 2014 is een aangifte tot uitslag uit het bonded warehouse (D5) gedaan met referentienummer [#18] . In deze uitslagaangifte is het nummer vermeld van de van de inslagaangifte: [#17] . De uitslagaangifte vermeldt – gelijk de inslagaangifte – 2.352 stuks “250W solar modules” met een totaalgewicht van 44.688kg, met als land van bestemming Nederland en als verkoper “ [D] ”, welk bedrijf eveneens als verkoper staat vermeld op de door belanghebbende bij de aangifte voor het vrije verkeer overgelegde factuur. Gelet op de vermelding van het referentienummer van de aangifte L1 in de aangifte D5 en de overeenkomst in goederenomschrijving, aantal en gewicht, lijdt het naar het oordeel van het Hof geen twijfel dat de op 23 september 2014 in het bonded warehouse ingeslagen Chinese zonnepanelen op 24 september 2014 zijn uitgeslagen met bestemming Nederland.
Op 1 december 2014 heeft belanghebbende de 2.352 zonnepanelen uit de uitslagaangifte van 24 september 2014 in Rotterdam voor het vrije verkeer aangegeven met aangifte [#19] .
5.15.6.
Op 7 juli 2014 is een aangifte tot plaatsing in een FTZ (F1) gedaan voor 2.240 stuks
“250W solar modules” met een totaalgewicht van 42.560kg en met China als land van oorsprong. Het referentienummer van de inslagaangifte is [#20] .
Eveneens op 7 juli 2014 is een aangifte tot uitslag uit de FTZ (F5) gedaan met referentienummer [#21] . In deze uitslagaangifte is het nummer vermeld van de van de inslagaangifte: [#20] . De uitslagaangifte vermeldt – gelijk de inslagaangifte – 2.240 stuks “250W solar modules” met een totaalgewicht van 42.560kg, met als land van bestemming Nederland en als verkoper “ [D] ”, welk bedrijf eveneens als verkoper staat vermeld op de door belanghebbende bij de aangifte voor het vrije verkeer overgelegde factuur. Gelet op de vermelding van het referentienummer van de aangifte F1 in de aangifte F5 en de overeenkomst in goederenomschrijving, aantal en gewicht, lijdt het naar het oordeel van het Hof geen twijfel dat de op 7 juli 2014 in de FTZ ingeslagen Chinese zonnepanelen eveneens op 7 juli 2014 zijn uitgeslagen met bestemming Nederland. Op 2 december 2014 heeft belanghebbende de 2.240 zonnepanelen uit de uitslagaangifte van 7 juli 2014 in Rotterdam voor het vrije verkeer aangegeven met aangifte [#22] .
5.15.7.
Op 17 juni 2014 is een aangifte tot plaatsing in een FTZ (F1) gedaan voor 1.512 stuks “solar module 250W” met een totaalgewicht van 28.728kg en met China als land van oorsprong. Het referentienummer van de inslagaangifte is [#23] .
Eveneens op 17 juni 2014 is een aangifte tot uitslag uit de FTZ (F5) gedaan met referentienummer [#24] . In deze uitslagaangifte is het nummer vermeld van de van de inslagaangifte: [#23] . De uitslagaangifte vermeldt – gelijk de inslagaangifte – 1.512 stuks “solar module 250W” met een totaalgewicht van 28.728kg, met als land van bestemming Nederland en als verkoper “ [D] ”, welk bedrijf eveneens als verkoper staat vermeld op de door belanghebbende bij de aangifte voor het vrije verkeer overgelegde factuur. Gelet op de vermelding van het referentienummer van de aangifte F1 in de aangifte F5 en de overeenkomst in goederenomschrijving, aantal en gewicht, lijdt het naar het oordeel van het Hof geen twijfel dat de op 17 juni 2014 in de FTZ ingeslagen Chinese zonnepanelen eveneens op 17 juni 2014 zijn uitgeslagen met bestemming Nederland. Op 2 december 2014 heeft belanghebbende 756 van de zonnepanelen uit de uitslagaangifte van 17 juni 2014 in [B] voor het vrije verkeer aangegeven met aangifte [#25] .
5.16.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat zonnepanelen geen “genusgoederen” zijn, die zomaar uitwisselbaar zijn: elk zonnepaneel is individueel herkenbaar en traceerbaar aan de hand van kenmerken en/of serienummers. In geval van schade of garantie kan daardoor altijd de fabrikant worden gevonden, aldus belanghebbende. Het Hof stelt vast dat de stukken van het geding geen gegevens bevatten over dergelijke kenmerken en/of serienummers, terwijl belanghebbende als koper en importeur bij uitstek in staat is om aan de hand van die gegevens de fabrikant van de onderhavige zonnepanelen te identificeren. Van deze mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
5.17.
Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de inspecteur voor alle in de utb betrokken zonnepanelen is geslaagd in de op hem rustende last te bewijzen dat zij van Chinese oorsprong zijn.
Berekening douaneschuld
5.18.
Bij deze stand van het geding stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de utb tot een te hoog bedrag is vastgesteld, omdat de inspecteur de douaneschuld ten onrechte niet heeft berekend op basis van de leveringsconditie DDP, die is opgenomen op de facturen die bij de aangiften voor het vrije verkeer zijn overgelegd en ook in de aangiften zelf als leveringsconditie staat vermeld. Bij de aangiften voor het vrije verkeer heeft belanghebbende inderdaad in totaal zeven aan haar gerichte facturen overgelegd, van de Taiwanese verkoper ‘ [D] ’. Dit is ook de partij die in de Taiwanese uitvoeraangiften telkens als exporteur staat vermeld. In deze facturen, uit augustus, september en oktober 2014, staat telkens “DDP Ringkbing, Denmark” vermeld als leveringsconditie. De zeven transacties zien in totaal op 8.780 zonnepanelen voor een bedrag van € 943.850.
5.19.1.
Op 20 november 2020 heeft de rechtbank evenwel een brief met bijlagen ontvangen van belanghebbende. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“De invoerzendingen in december 2014 vloeiden voort uit een kort daarvoor door [X] aanvaarde opdracht om vóór 1 januari 2015 zonnepanelen in Denemarken te plaatsen. In dit verband wijzen wij op een door [X] opgestelde verklaring en de aan haar gerichte proforma facturen uit november 2014 in verband met deze opdracht. De verklaring is bijgevoegd als bijlage 1 bij deze brief. De twee proforma facturen van 5 november 2014, respectievelijk 14 november 2014 treft u als bijlage 2 bij deze brief aan.”
De genoemde verklaring van belanghebbende luidt als volgt:
“Case as [X] views it.
We had very short notice to install a large solar plant. The panels should be installed before 1st January 2015 to adhere to Danish subsidisation regulations. Time was of great importance for us in this instance.
5th Nov 2014 – We order 8780 panels from [E] Proforma invoice states that the panels origin in Taiwan. See attached. The panels were located in a bonded warehouse in The Netherlands.
Paperwork and down payment were made. See attached.
In order to speed up customs clearance, we were advised by seller to manage customs ourselves, and so we did that. The panels were delivered to us the 9th and 10th of December 2014.
We cannot see how we could have done different with the information we were provided.”
Als bijlage 2 bij de brief zijn twee “proforma invoices” gevoegd, van 5 november 2014 en 14 november 2014, van [E] aan belanghebbende, voor de levering van in totaal 8.780 stuks “250watt poly solar panels” tegen een transactieprijs van
€ 943.850 “DDU [Z] warehouse”. Op de factuur van 14 november is de aanbetaling van 10% verwerkt en staat het nog te betalen bedrag vermeld.
5.19.2.
De verklaring heeft uitdrukkelijk betrekking op de onderhavige zonnepanelen, hetgeen wordt bevestigd door de twee bij de verklaring gevoegde en aan belanghebbende gerichte facturen van 5 en 14 november 2014. Deze facturen zien, gelijk de bij de aangiften gevoegde facturen, ook op 8.780 zonnepanelen voor een bedrag van € 943.850, maar zijn niet afkomstig van [D] (Taiwan), maar van [E] Blijkens deze facturen is de leveringsconditie “DDU [Z] warehouse”, hetgeen overeenkomt met de verklaring van belanghebbende dat zij op advies van de verkoper zelf de douaneafhandeling heeft verzorgd. Onder de leveringsconditie DDU (Delivered Duty
Unpaid) draagt de koper de rechten bij invoer.
Gelet op deze verklaring van belanghebbende en de daarbij gevoegde facturen gaat het Hof voor het vaststellen van de gehanteerde leveringsconditie voorbij aan de vermelding “DDP” in de aangiften voor het vrije verkeer en de daarbij gevoegde facturen, aangezien deze vermelding kennelijk niet overeenkomt met hetgeen partijen daadwerkelijk hebben afgesproken en hoe daadwerkelijk is gehandeld. Onder de leveringsvoorwaarde DDU die belanghebbende met haar verkoper is overeengekomen heeft de verkoper zich jegens belanghebbende niet ertoe verbonden de gevolgen van een eventuele vergissing inzake de feiten of het recht te dragen, zonder van de koper een hogere prijs of een andere compenserende betaling te kunnen vorderen (zie, mutatis mutandis, Hoge Raad 29 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1022 r.o. 2.4.3). Dit betekent dat de inspecteur terecht de volledige transactiewaarde van € 943.850 als uitgangspunt heeft genomen voor het vaststellen van de douanewaarde en het berekenen van de douaneschuld, zonder daarbij artikel 33, aanhef en onder f, van het CDW, toe te passen.
Slotsom
5.20.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.M.C. Schipper, voorzitter van de douanekamer,
F.J.P.M. Haas en B.A. van Brummelen, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 23 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.